Tags
Apie Prins, biggenvangen, boshut Baarle Nassau, Brongebouw Haarlem, dr.K.Prins arts, Hollandiabron, Ina Willekes MacDonald, Sonja Prins, staalbad Haarlem, Vijfhuizen
Apie Prins een wereldburger uit Heemstede en Haarlem Na een woelig leven, waarin hij tientallen beroepen uitoefende en voetstappen zette in alle werelddelen, verzocht Geert Lubberhuizen, directeur van uitgeverij “De Bezige Bij”, aan de toen 70-jarige Apie Prins zijn mémoires op papier te zetten. Twee jaar later, vlak voor zijn dood, leverde hij het manuscript in, dat nog in 1958 maar postuum verscheen. Vanwege de ongewone openhartigheid heeft het boek, speciaal in de regio Kennemerland, veel stof doen opwaaien.
Heemstede Apie Prins is geboren in Heemstede aan de Camplaan. In 1879 had vader K. Prins, die later zou promoveren op de uitwerking van terpentijn als bloedstollend middel, zich aan de Binnenweg in Heemstede als huisdokter gevestigd. Vijf jaar later werd Adriaan Peter geboren, al snel “Apie” geheten. Al op jeugdige leeftijd gaat hij tegen de draad in en bekend gebleven is bijvoorbeeld het verhaal dat hij een dooie muis deed tussen het brood van rustende stratenmakers. “Enfant terrible” zal hij zijn leven lang blijven. De Heemsteedse aristocratie uit die dagen komt uitvoerig in zijn ongewone autobiografie ter sprake, zoals jonkheer Van Merlen (van Bosbeek), de familie Dolleman en burgemeester Van Lennep.

Rechts banketbakkerij Maison Draaisma, midden: het huis thans Heemsteedse Apotheek, vroeger ‘Landlust’ geheten. Links daarvan de later gesloopte villa waar de familie Prins woonde aan de Binnenweg.
Signatuur Apie Prins
Voorbestemd om door te leren bezocht hij vanaf z’n vijfde jaar de opleidingsschool voor jongens in de Haarlemse Wilhelminastraat onder de legendarische meester H.M. Hubregtse. Dagelijks bijna drie uur lopend heen en terug vertelt Apie Prins ons over de pesterijen tussen de Haarlemse “baffen” en Heemsteedse “muggen”. Citaat: ‘Op de terugweg van de School in de Wilhelminastraat naar Heemstede moesten we bijna elke dag door de spitsroeden lopen. Dan stonden de schooiers, de Haarlemse ‘baffen’ ons op het Houtplein op te wachten en dan moesten we vechten. Ze waren altijd verreweg in de meerderheid. Het ergste was als ik alleen was maar al ik genoeg op m’n ziel gekregen had was er altijd wel eentje die zei Laat ‘m maar gaan nou heeft ie wel genoeg, die Heemsteedse ‘mug’! In de hitte van de strijd voel je toch lekker niks van de stokslagen en de stenen uit de slingers als je ze maar niet in je gezicht kreeg alleen op weg naar huis begon je iets te voelen en te denken aan je kapotte kleren ze dejen het alleen maar omdat je betere kleren had.’

De particuliere school van Hubregtse, ook wel ‘Eerste Opleidingsschool voor Jongens’ genoemd aan de Wilhelminastraat 43 in Haarlem waar Apie Prins naar schoolging.
Ook schrijft Prins over het volksvermaak uit die dagen tijdens de jaarlijkse kermis: het biggenvangen en de liedjes die daarbij gezongen werden heeft Apie uit zijn herinnering opgetekend. Omdat vader Prins slecht kon opschieten met dokter Droog, die zich in Heemstede vestigde, verhuisde de familie eind 1897 naar Haarlem. Apie schrijft letterlijk: “Ik vond het verschrikkelijk uit Heemstede weg te moeten en ik heb die avond lang liggen snikken van verdriet en machteloosheid. Mijn enige troost was dat ik later misschien toch nog in Heemstede terug zou keren, maar hoe lang duurde dat nog?”
H.F.C.Haarlem

HFC’ers in 1898 aan het voetballen op de Molenwerf achter Het Wapen van Heemstede op een terrein dat door de familie Dòlleman ter beschikking was gesteld.

Het elftal met twee bestuurders van H.F.C. 1 in het seizoen 1901-1902. Boven v.l.n.r. W.van Waveren, M.Loosjes, A.van Waveren, M.Teunissen en J.J.Swens. Midden: APIE PRINS, E.Moltzer en M.Hulshoff Pol. Vooraan zittend: Th. van Manen, I.Rodrigues Pereira, J.Ferf, M.van Leuven en E.Holdert

Groepsfoto ter ere van het feit dat HFC-1 in 1903-1904 voor de eerste keer de Holdert beker had gewonnen. Van links naar rechts achterste rij: E.Molzer, J.Ferf. Middelste rij: J.M.Cherieux, APIE PRINS, J.Swens, W.van Waveren. Voorste rij: I.Rodrigues, Pereira, E.Holdert. L.v.d.Vinne. M.Henny en F.v.d.Vinne

H.F.C. seizoen 1902-1903. Achter v.l.n.r.: W.van Waveren, E.Holdert, J.Smit, J.Cherieux, APIE PRINS, M.Teunisen, J.Goosens, I.R.Pereira. Midden: F. van Gogh, E.Moltzer, M.Henry, M.Loosjes. Vooraan de 3 personen meest rechts: L.de Meijere (scheidsrechter, L.v.d.Graaff en J.de Kanter.

Het eerste elftal van H.F.C. seizoen 1903-1904. Boven v.l.n.r.: M.Loosjes, E.Moltzer, J.Ferf. Midden: J.M.Cherieux, Apie Prins, J.Swens en W.van Waveren. Vooraan; I.Rodriques Pereira, E.Holdert, L.v.d.Vinne, M.Henny en F.v.d.Vinne.
In Haarlem volgt Apie met succes het gymnasium en ontwikkelt zich als een verdienstelijk tennisser en vooral voetballer. Tussen 1901 en 1905 speelt hij in het eerste elftal van de thans koninklijke Haarlemsche Football Club (H.F.C.Haarlem). In een gedenkboek lezen we over zijn kortstondige voetbalcarrière: ‘Voor zijn mede-elftalleden, die gewend waren aan zijn bruuske, soms zeer orginele uit- en invallen, was hij een goed kameraad, die menige lange treinreis heeft helpen opkorten en niet gaarne gemist werd, als er buiten de stad werd geluncht of gegeten. Zijn vertrek naar Indië werd gevoeld als een zware slag voor de vereniging’. Zelf schreef Apie Prins o.a.: ‘Het was een uitgemaakte zaak dat HFC – de Good Old – de nestste club van Nederland was. Ten eerste omdat we geen bonte kleuren hadden zoals “Haarlem” (een rood broekje met een blauwe trui en geeneens een shirt!) Ten tweede omdat we altijd keurig op het veld kwamen met prachtige scheidingen – meestal in het midden – en ons zelfs met half-time wasten en verkleedden om de indruk te maken alsof we pas begonnen.’

Biggenvangen in Heemstede; door Apie Prins. In 1983 uitgegeven door Mercator Pers in 75 exemplaren t.g.v. het 35-jarig bestaan van de gemeentelijke openbare bibliotheek Heemstede
Twee andere (bibliofiele) uitgaven: – Een bezoek aan Pancho Villa: (Mexico 1914). Uitg. SoMA, 1980; – Joop Waasdorp en W.de Graaf. De aparte kunst van Apie Prins. Woubrugge, Avalon Pers, 1992. Globetrotter Omdat zijn vader, die o.a. directeur van het Brongebouw was geweest, in 1905 overlijdt stopt Apie zijn studie medicijnen in Amsterdam en begint een loopbaan als wereldburger met talrijke hoogte- en evenzovele dieptepunten. Eerst vertrekt hij totaal onvoorbereid met een paar schaatsen om zijn schouders als tabaksplanter naar Deli (Sumatra). Na een paar jaar houdt hij het voor gezien en reist via China en Japan naar Vancouver (Canada) om daar met het binnenhalen van de oogst zijn kost te verdienen. Zwervend tussen Nederland, Midden- en Zuid-Amerika, China, de Sowjet-Unie, Zuid-Afrika en Californië wisselt hij afhankelijk van de omstandig heden directiefuncties af met baantjes als tramconducteur, bordenwasser en trucklader. Enkele saillante voorvallen: hij ontmoet de nieuwe Chineze leider Soen Yat Sen en in 1941 de boerengeneraal Pancho Villa in Mexico. Een jaar later woont hij met echtgenote en twee kinderen in een hutje op de hei in Blaricum. In Parijs heeft hij een kortstondig avontuur met Mata Hari en even later laat hij als ambulance-administrateur op het slagveld in Frankrijk grote hoeveelheden terpentijn aanrukken om gewonde soldaten te helpen. In 1918 maakt hij deel uit van een Nederlandse delegatie naar Polen die financieel mislukt en nauwelijks een jaar later gaat hij – tevergeefs goud zoeken in Klondyke. Na een schipbreuk belandt Apie Prins op het eiland Tahiti en begint vervolgens een kippenfokkerij in Californië. Na een auto-ongeluk in de Rocky Mountains te hebben overleefd en na nog vele andere avonturen wordt hij directeur van “Intourist”. Als organisator van culturele reizen naar de Sowjet-Unie brengt hij de Russen tot wanhoop door zoveel toeristen te sturen. Aanvankelijk leninist, dan trotskist wordt hij tenslotte voor “kapitalist” uitgemaakt. In 1940 wordt Apie Prins door de Duitsers gevangen genomen en na vrijlating neemt hij een baantje als jongste bediende bij de Cinetone-studio’s. Na de Tweede Wereldoorlog “ontheemd” verblijft hij veelvuldig op de kunstenaarssociëteit “De Kring” en in café’s rond het Leidseplein, wat geld verdienend als vertaler van boeken en enige jaren redacteur van het persbureau Associated Press. Door wat al te lichtzinnig met vuurwerk om te springen verliest hij het gezichtsvermogen aan één oog. Na 1945 sliep hij vaak ’s nachts zijn roes uit op de sociëteit De Kring in Amsterdam. Daar kwam een abrupt einde toen bij hem open tuberculose werd vastgesteld en alle leden zich moesten laten onderzoeken in het ziekenhuis. Een snelle dood vermoedende werkt hij op een kamertje bij kasteel Groeneveld in Baarn als een razende aan zijn levensverhaal. 1 juli 1958 overlijdt Apie Prins straatarm en wordt in de goedkoopste klasse van de Amsterdamse begraafplaats Vredenhof ter aarde besteld. De kranten schreven: “Apie Prins (de laatste bohémien) is dood”. Zijn vriend de filmer Jan Vrijman schreef in een necrologie in de Haagse Post: “Hij was romantisch en cynisch; een hyper-intelligente, spitse geest die in een oogwenk elke redenatie ontzenuwde, maar bovendien in staat om van repliek te dienen met een niet mis te verstaan lichaamsgeluid. Hij was boosaardig en goedhartig, een verraderlijke vijand en een onwrikbare vriend; een verbitterde doordrijver en een zacht humorist; een oude, wijze man en een eeuwige puber”. Een leven lang zoekend naar nieuwe avonturen hebben Apie Prins legendarisch gemaakt. Een dramatisch en chaotisch leven van ruim zeventig jaar samengevat in een amusant boek, waarbij zijn jeugdherinneringen in Heemstede en Haarlem door de literaire kritiek als verreweg het beste deel van het boek zijn omschreven. In 1963 verscheen juist van dit deel een verkorte uitgave bij “De Bezige Bij”. Het boek “Ik ga m’n eige baan”, geschreven in de spreektaal is zeldzaam geworden, mede omdat er wellicht geen publicatie is waarvan zoveel exemplaren zijn gestolen (en naar mag worden aangenomen vernietigd) vanwege de minder vleiende passages aan sommige adellijke families gewijd. Overigens blijft de vraag of Apie Prins al zijn avonturen zó beleefd heeft als in zijn lijvig boekwerk beschreven. De laatste woorden van deze principiële non-conformist waren in ieder geval: “Ik was in elk opzicht een dilettant… ik deed niets dan mezelf beduvelen. Ik was een charlatan… van alle gebeurtenissen die ik beleefd heb weet ik niet eens of ik ze beleefd heb of alleen maar meegemaakt heb”.

‘klappen met je kebonstok “halis perkara” (afgelopen)’. Uit: Tabakshandel in Deli bloeide door uitbuiting miljoenen koelies (Trouw 11 juni 1987)

Apie Prins met dochtertje Sonja op de bagagedrager en haar broertje Kolle in een kar achter de fiets
Uit een verbintenis met vrouwenactiviste Ina Elisa Willekens MacDonald is 14 augustus 1912 in Haarlem Sonja Prins geboren. Zij is bekend geworden als schrijfster en dichteres en overleed in januari 2009. Hans Krol.

De vrouw van Apie Prins en moeder van Sonja Prins: Ina Willekes MacDonald, gefotografeerd met haar viool.
Chronologie Adriaan Pieter (Apie) Prins 1884-1958 Zoon van dr. Klaas Prins, huisarts en gemeentearts in Heemstede van 1879 tot 1897, vervolgens als arts verbonden aan Staalbad Haarlemmerhout, korte tijd directeur van het Brongebouw. In 1896 gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam op proefschrift ‘Terpentijn als bloedstelpend middel’.

Dr.K.Prins. Uit tijdschrift De Prins van 1905: ‘Te Haarlem is, 57 jaar oud overleden dr. K.Prins, die daar jarenlang de praktijk uitoefende, na eerst geruimen tijd te Heemstede te hebben gepraktiseerd”
Geboren op 3 november 1884 in Heemstede (Camplaan) ; woonde later op toenmalig adres Binnenweg 88 [intussen afgebroken; naast huidige Heemsteedse apotheek) Volgde in Haarlem school in Wilhelminastraat ‘opleidingsschool voor jongens’ onder leiding van schoolmeester H.M.Hubregtse 5 december 1897 verhuizing naar Haarlem. Volgt gymnasium aan het Prinsenhof Apie speelt van 1901-1905 in het eerste elftal van voetbalvereniging H.F.C. Studie medicijnen aan Universiteit van Amsterdam Vader, dr. K.Prins overlijdt in 1905; Apie stopt met studie Verhuizing naar Ned. Oost-Indië; gedurende circa 4 jaar als tabaksplanter een baan bij de Deli-maatschappij in Sumatra. Daarna via China en Japan naar Vancouver (Canada) en helpt o.a. bij het binnenhalen van de oogst. Blijft ongeveer twee jaar circa 1913 naar New York (werkt als tramconducteur, bordenwasser, kellner, trucklader). Wordt als ‘tabaksexpert’ inspecteur van de ‘American Leaf Tobacco Company’ in Porto Rica. Krijgt ontslag en gaat werken bij een kolenmijn in Alabama Terug in Holland wordt hij mede-directeur van een technisch handelsbedrijf in Overveen. Trouwt met dochter van zijn compagnon: Ina Willekes-MacDonald.

Ina Willekes McDonald, ook bekend onder de naam Ina Prins, (1886-1979). Zij richtte samen met Apie Prins het genootschap Nederland Nieuw Rusland in 1928 op (1)
In 1912 wordt Sonja Prins in Haarlem geboren In 1914 via Mexico (als correspondent van handelsblad ontmoeting met Pancho Villa) naar Californië, waar hij de kost verdient als fruitplukker. 1915 terug om Nederland: woonde in hutje op de hei in Blaricum Wordt secretaris-administrateur op een ambulance naar de slagvelden in Frankrijk. Hij laat grote hoeveelheden terpentijn aanrukken om gewonden te helpen [In Parijs een avontuur met Mata Hari] 1918 naar Polen als lid van Nederlandse delegatie. Vervolgens met echtgenote en kinderen naar Midden-Amerika; daarna Kondike (goudzoeker) en Los Angeles Apie belandt na schipbreuk in Tahiti. Terug naar Californië begint hij een kippenfokkerij 1921 auto-ongeluk in Rocky Mountains 1922 terug naar Europa 1926 via Kaapstad in Zuid-Afrika naar China en vervolgens Moskou Terug in Nederland wordt hij leider van ‘Intourist’; het reisbureau der Sowjets in Nederland. Mede-oprichter van vereniging ‘Nederland-Nieuw-Rusland’ en tijdschrift ‘Rusland van heden’ 1927 echtscheiding 1940 gevangen genomen door Duitse bezetters en weer vrijgelaten 1941 baantje als jongste bediende bij Cinestone-studio’s Na 1945 ‘ontheemd’; redacteur van persbureau Associated Press; werkte ook als vertaler. Verbleef veel op ‘De Kring’ en in café Reinders op en rond het Leidseplein 1956 schrijft hij op verzoek van Geert Lubberhuizen zijn memoires 1958 ‘Ik ga m’n eige baan’, in spreektaal geschreven, is klaar. 1 juli 1958 straatarm overleden en op begraafplaats ‘Vredenhof’ in Amsterdam begraven. Postume uitgave in dat jaar 1958. Verkorte heruitgave in 1963. (1) Over Ina Elisa Willekes MacDonald (bekend onder de naam Ina Prins) schrijft het Biografisch woordenboek van de arbeidersbeweging, deel 2, p. 183-185, onder meer: “onderwijsvernieuwster en actief in de vrouwenbeweging, de vredesbeweging en de Communistische Partij in Nederland, is geboren te Haarlem op 21 maart 1886 en overledenn te Laren op 26 februari 1979. Zij was de dochter van François Willekes MacDonald, advocaat en procureur, en Pauline Johanna Reijnvaan, acht jaar voorzitster van de plaatselijke afdeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, gemeenteraadslid voor de Vrijheidsbond en columniste van het ‘Haarlemsch Dagblad’. Op 21 oktober trad zij in het huwelijk met Adriaan Pieter (‘Apie’) Prins, toen tabaksplanter, later journalist en ten slotte vooral vertaler, met wie zij een dochter en een zoon kreeg. Dit huwelijk werd ontbonden op 15 maart 1927.” Zij heeft verscheidene publicaties op haar naam staan, zoals ‘De vrouw en de maatschappij’ (Amsterdam, 1939) en biografieën van o.a. Aletta Jacobs, Mina Kruseman en Betsy Perk, in: ‘Baanbreeksters’ (Amsterdam, 1960, herdruk 1978).

Beschrijving Apie Prins als voetballer in: Gedenkboek ter gelegenheid van het 4-jarig bestaan van de Haarlemsche Football Club 1879-1919, pagina 182.
Gegevens uit het bevolkingsregister Heemstede: K(laas) Prins (geboren 12-8-1853; overleden in 1905), getrouwd met Maria Aschenbach. Op 16-9-1879 vanuit Amsterdam naar Heemstede verhuisd, eerst Camplaan, vervolgens Binnenweg 88. Uit het huwelijk zijn zes kinderen geboren, als tweede kind: Adriaan Pieter Prins 3 november 1884. Op 11 december 1897 uitgeschreven in verband met verhuizing naar Haarlem.

Handschrift van dr.K.Prins, 1892 uit een verslag als gemeentearts waarin hij er op wijst dat de gezondheidstoestand verre van gunstig is en vooral malariakoortsen veelvuldig voorkwamen. Een influenza-epidemie tastte ongeveer een kwart van de bevolking aan. Problematisch zijn slecht welwater,vervuiling en (kleine) huisjes die eigenlijk onbewoonbaar zouden moeten worden verklaard. Hij suggereert dan ook een degelijke bouwverordening te introduceren.
Literatuur – Ik ga m’n eige baan. Amsterdam, De Bezige Bij, 1958. 569 p. Gebonden uitgave. 2e verkorte druk kwam in 1963 uit als paperback (Literaire Reuzenpochet), 215 p. – Apie Prins: Een bezoek aan Pancho Villa (Mexico, 1914). Soma 1980/2. – Apie Prins: Biggenvangen in Heemstede anno 1900. Mercator -pers, 1983. – B.H.Bürgel en Apie Prins. Gij en de sterrenwereld: moderne sterrenkunde voor iedereen. Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1941. – Ch.M.van Deventer. ‘Een groot denker over den wereldvrede’In: De Gids, jaargang 79 (1915) – Jan Vrijman: Angry Old Man; Apie Prins (de laatste bohémien is dood). Overdruk uit de Haagse Post van 12 juli 1958. – Joop Waasdorp en W.de Graaf. De aparte kunst van Apie Prins. Woubrugge, Avalon Pers, 1992.
Vertalingen en/of bewerkingen van Apie Prins – Immanuel kant. Ten eeuwigen vrede. 1915 – W.A.Robinson. 32000 mijlen over zee. 1938. – B.N.Bürgel. Gij en de sterrenwereld: moderne sterrenkunde voor iedereen. 1941. – E.Rhein. Gij en de elektriciteit: moderne electrotechniek voor iedereen. 1941. – John Steinbeck. Tortilla Flat. 1947. Heruitgave, 1991. – Irwin Shaw. De jonge leeuwen. 1949. – William Faulkner. Ongenode gast. 1951. – Duke of Windsor. een koning vertelt: memoires van Z.K.H.de Hertog van Windsor. 1951. – Irving Stone. Pioniersvrouw: roman uit de Amerikaanse voortrekkerstijd. 1954. – Morton Thompson. Pioniers van het leven: de tragische dood van Dr. Ignaz Philipp Semmelweis. 1955. – William Faulkner. Uitvaart in Mississippi. 1955. –
Indeling van IK GA M’N EIGE BAAN:
Blz. 1-112 Heemstede
Puer blz.113-122
intermezzo: ‘Het boek en de ik-legende’ blz. 123-150 Haarlem
Puber blz. 151-190
Haarlem (o.a. H.F.C. en gymnasium) blz. 191-216
Amsterdam (studie medicijnen) Juvenis blz. 217-336
Deli, Sumatra Adolescens blz. 337-413
Reizen (Hong Kong, USA, Pprto Rico etc.)
Adultis blz. 414-504
Terug in Haarlem; huwelijk; Frankrijk Polen, Klondike etc. Conjunx blz. 505-549
de grote trek (Canada, Polynesië, USSR enz.) blz. 549-568
Nawoord (o.a. Duitse bezetting).

Handtekening van Apie Prins

IKna (prins) Wilekes MacDonald (1886-1979), was actief binnen de vrouwenbeweging en Communistische Partij Nederland, Is gehuwd geweest met Apie Prins van 1911 tot de echtscheiding in 1927. Moeder van Sonja Prins

Vooromslag van ‘Een kinderrepubliek; opvoeding tot democratie. Door Ina (Prins-) Willekes MacDonald [op de foto Sonja en Apie Prins].{Heemstede=collectie Noord-Hollands Archief 6308K]
Apie Prins maakte vertalingen van o.a. William Faulkner [feuilleton vertaling van Tortilla Flat, in De Waarheid van april tot juni 1947], Irwin Shaw, Immanuel Kant, Duke of Windsor, Rabindranath Tagore, Frank Hardy, Morton Harold Thompson, W.A.Robinson. Voor informatie over zijn vertalingen, zie o.a. H.W.van Trigt, Over de tagore-vertalingen van Frederik van Eeden. Ned. Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 1963 [Tevens de vertalingen van A.P.Prins, Martha van Vloten, Th.Holdert en Remko ter Laan].
Recensies over ‘Ik ga m’n eige baan’ zijn geschreven door o.a. W.Wagenaar, Jan Vrijman, Piet Bakker. Hugo Röling en Max Nord. Artikel door Marcella van der Weg, ‘Adriaan Pieter Prins’in Het Parool van 2 april 1999.
De levensspreuk van Apie Prins was: K.L.L. = Kalm laten Lullen. Hij zei: “Ik was in elk opzicht een dilettant…ik deed niets dan mezelf beduvelen. Ik was een charlatan…Van alle gebeurtenissen, die ik beleefd heb weet ik niet eens of ik ze beleefd of alleen maar meegemaakt heb”.”

Voor- en bandstofomslag van ‘Ik ga m’n eige baan’. Uitgeverij De Bezige Bij, 1958. De foto van Apie Prins met oogklep werd genomen vlak nadat hij op 67-jarige leeftijd zijn oog had verwond tengevolge van afgestoken rotje.

Frontispice van ‘Ik ga m’n eige baan’, 1958. Foto van een doorgesneden rode kool, symbool voor de vele wegen die Apie Prins op zijn eigen wijze bewandelde.

Slot van artikel uit de Haagse Post van 12 juli 1958 door filmer Jan Vrijman, vriend van Apie Prins: ‘Agry OldMan; Apie Prins (de laatste bohémien) is dood.’

Vooromslag van speciale uitgave: Apie Prins, bezoek aan generaal Pancho Villa (Mexico 1914). SoMa 80/2
A.P.Prins was oprichter van het tijdschrift ‘Nieuw Rusland; orgaan van het genootschap Nederland Nieuw Rusland, waaraan ook zijn vrouw mw. mr.I.E.Prins-Willekes MacDonald meewerkte als redacteur van de sectie ‘Opvoeding’. Als communisten meenden ook zij in navolging van de Sowjet-Unie dat het individu ondergeschikt diente te zijn aan het einddoel van de staat, de partij en haar leiding. Als ‘vrijbuiter’ bij uitstek kan ik moeilijk verklaren waarom juist Apie Prins die overtuiging was toegedaan. [Van genoemd blad zijn de volgende nummers aanwezig in archiefdoos ‘Apie en Sonja Prins’ in de Heemstede-collectie van het Noord-Hollands Archief: 4e jaargang, mei 1932, juli 1932, augustus 1932; 5e jaargang 1933, de nummers 52, 54, 55, 58, 59, 60, 61; 6e jaargang 1934 nummers 62, 63, 64, 65, 66, 67].

Advertentie van A.P.Prins uit 1932 toen hij zowel voor het staatsfotobedrijf ‘Sojusphoto’van de USSR werkte als voor het staatsreisbureau ‘Intourist’
‘GELUKKIG BEN IK NIET FLINK’ EEN BRIEF VAN APIE PRINS UIT 1956 Een aantal maanden geleden (in 1996) kocht ik voor twee tientjes op de tweedehands boekenmarkt op het Spui in Amsterdam een op enkele kladblokvelletjes geschreven, niet ondertekende brief. Uit de inhoud en uit een tweetal convocaties van de Amsterdamse kunstenaarssociëteit ‘De Kring’ die het dossiertje completeerden, bleek dat de brief geschreven was door de auteur Apie Prins. Prins werd het meest bekend door zijn autobiografie ‘Ik ga m’n eige baan’ “het meest gestolen boek in Heemstede”, de plaats waar hij zijn jeugd doorbracht en waarover hij in dit boek een aantal openhartige opmerkingen maakte. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze gestolen boeken vernietigd door hen die zich in hun familie-eer voelden aangetast. Adriaan Pieter (Apie) Prins werd op 3 november 1884 in Heemstede geboren als tweede kind van de Heemsteedse huisarts dr. K.Prins. Hij volgde vanuit Heemstede de in Haarlem gevestigde ‘opleidingsschool voor jongens’, de z.g. Wilhelminaschool onder de bekende schoolmeester H.M.Hubregtse. Op 5 december 1897 verhuisde het gezin naar Haarlem waar vader Prins korte tijd directeur werd van het Brongebouw en waar Apie het gymnasium bezocht. Van 1901 tot 1905 speelde hij in het eerste elftal van H.F.C. In 1903 en 1904 studeerde Apie Prins medicijnen in Amsterdam maar na het overlijden van zijn vader in 1905 stopte hij er definitief mee en vertrok met een paar schaatsen om de hals naar Indië waar hij gedurende vier jaar bij de Deli maatschappij op Sumatra als tabaksplanter werkzaam was. Vervolgens trok hij via China en Japan naar Vancouver in Canada, waar hij o.a. hielp bij het binnenhalen van de oogst. Circa 1911 trok hij naar New York waar hij onder meer tramconducteur, bordenwasser, kelner en trucklader was. Daarna volgde een korte periode als ‘tabaksexpert’: inspecteur bij de ‘American Leaf Tobacco Compaby’in Puerto Rico. Na ontslag aldaar werkte hij nog even in een kolenmijn in Alabama. Terug in Nederland werd hij mededirecteur van een technisch handelsbedrijf en trouwde met Ina Willekes Mac Donald. In 1912 werd in Haarlem hun dochter Sonja geboren. Reeds in 1914 trok hij via Mexico (correspondent van het Handelsblad) naar Californië waar bij als fruitplukker werkzaam was. In 1915 was hij weer terug in Nederland en woonde met zijn vrouw en twee kinderen in een hutje op de hei bij Blaricum. Kort erop was hij secretaris-administrateur op een ambulance naar de slagvelden in Frankrijk, alwaar een avontuur met Mata Hari. In 1918 verbleef hij tijdelijk in Polen als lid van een Nederlandse delegatie. Daarna trok hij met zijn echtgenote en kinderen naar Midden-Amerika. Er volgde een periode als goudzoeker in Klondyke en een verblijf in Los Angeles. Na een schipbreuk belandde hij in Tahiti maar keerde terug naar Californië waar hij een kippenfokkerij begon. In 1922 kwam Apie Prins weer terug naar Europa. In 1926 reisde hij via Kaapstad naar China en vervolgens naar Moskou. Terug in Nederland werd hij leider van ‘Intourist’, het reisbureau van de Sowjets in Nederland. Hij was mede-oprichter van de Vereniging ‘Nederland – Nieuw Rusland’ en van het tijdschrift ‘Rusland van heden’. In 1927 volgde zijn echtscheiding. In 1940 werd hij door de Duitsers gearresteerd, maar weer vrijgelaten. In 1941 had hij een baantje als jongste bediende bij de Cinetone-studio’s. Na 1945 volgde een periode als redacteur voor het persbureau Associated Press en was hij werkzaam als vertaler. Hij werd een vaste gast op ‘De Kring’ en in café Reynders. Door een ongeluk met vuurwerk verloor hij een oog. In 1956 begon hij op verzoek van Geert Lubberhuizen aan zijn memoires. deze waren in 1958 gereed en werden door De Bezige Bij uitgegeven in een gebonden editie onder de titel ‘Ik ga m’n eige baan’: 569 pagina’s. In 1963 volgde een tweede, verkorte, druk als Literaire Reuzenpocket; 215 p. Andere, postume, publicaties: ‘een bezoek aan Pancho Villa'(de generaal die hij in 1914 in Mexico ontmoette), Soma 80/2 en ‘Biggenvangen in Heemstede anno 1900’ (Santpoort, Mercator Pers, 1983). De publicatie ‘Ik ga m’n eige baan’ in 1958 heeft hij niet meer meegemaakt, want op 1 juli 1958 was hij, straatarm, overleden. Hij werd in Amsterdam begraven, in de goedkoopste klasse van de begraafplaats Vredehof. In een In-Memoriam-artikel in de ‘Haagsche Post’ door Jan Vrijman haalde deze op dat Apie Prins in 1954, op zijn zeventigste verjaardag, zijn eigen begrafenis ensceneerde, zijn doodsbericht met herdenkingsartikel rond zond en zich wilde laten opbaren in sociëteit ‘de Kring’. Vrijman voegde er aan toe dat dit door het bestuur verhinderd werd. De beide convocaties uit het dossiertje verschaffen hierover nadere informatie. In oktober 1954 berichtte het ‘werkcomité’ (Victor van Vriesland, W.Wijdeveld en G.Lubberhuizen) dat Prins op 3 november 1970 jaar zou worden en 25 jaar lid van De Kring zou zijn. “Hij heeft dan 25 x 365 of 9125 nachten geprobeerd ons te ringeloren. Wij gaan dat vieren.’ Er zou een Donderjool worden georganiseerd op 6 november om 23 uur 59 minuten en men hield een inzameling om hem een bedrag in couvert te kunnen aanbieden. Op 3 november 1954 zouden de deelnemers aan de ‘Hoon-hulde’ nadere bijzonderheden vernemen. De tweede convocatie is gedateerd 3 november en begint met het overlijdensbericht van Adriaan Pieter Prins en bevat de uitnodiging om op 6 november om 23.59 uur bij de uitvaart aanwezig te zijn. “Het stoffelijk overschot zal worden opgebaard in de bovenzaal, welke voor die gelegenheid als Chapelle ardente zal worden ingericht.’ De Kring raakt door zijn “tijdige heengaan” iemand kwijt, aldus deze convocatie “die zich door zijn obstinate, recalcitrante, intransigente en strijdhaftige natuur, door zijn intolerantie en zijn typisch Russisch extremisme bij velen onzer gehaat en bij slechts hoogst enkelen bemind gemaakt heeft”. De ondertekenaars (Remco Campert, Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Bert Schierbeek) geven vervolgens een curriculum vitae die wij hier herhalen omdat het een aantal nadere bijzonderheden geeft die men kennelijk uit de verhalen van Prins zelf heeft opgetekend: “Rechts halfback in (the good old) H.F.C. – Eindexamen B Gymnasium te Haarlem – Student in de Medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam – Honorair lid van het letterkundige dispuut C.L.I.O. – Tabaksplanter in Deli – Farmhand in Saskatchewan en Manitotoba, Canada – Truckdriver, tramconducteur, bordenwasser, figurant bij een historische optocht vertaler van Maleise advertenties (dit laatste slechts één dag) en slachtoffer van een aanslag van de Siciliaanse Mafia in New York – Inspecteur van de American Sigar & Tobacco Company op Porto Rico – Oprichter en leider van een Experimental Station op landbouwkundig gebied in Cullman, Alabama. Op de Agricultural Expositions in Birmingham en Montgomery in Alabama kreeg hij de hoogste onderscheiding voor zijn inzendingen – Mededirecteur van een Electrotechnisch Bureau in Overveen – Bijzondere verslaggever van het Algemeen Handelsblad in Mexico – Idem van De Telegraaf in de Verenigde Staten – Schrijver van een landbouwkundige brochure voor Nederlandse boeren die zich in Californië wilden vestigen – Vruchtenplukker, lumberjack, spoorwegarbeider en ijmker in Californië en Nevada – Interviewer (met levensgevaar) van de beruchte revolutionaire President van Mexico, Pancho Villa, in Chihuahua – Secretaris van de Ambulance Néerlandaise en France in de Eerste Wereldoorlog – Buitenland Redacteur van de Nieuwe Courant – Chef van de Nederlandse Rijkskleding Distributie – Gedelegeerde van de Nederlandse Regering in Warschau – Strandvonder en gelukszoeker in de Stille Zuidzee – Goudzoeker in Klondike – Prospector in Noord-Ontario – Houder van een (vegetarisch) pension in Gland (Zwitserland) – Bijzonder correspondent van de Daily Herald in China – Vertegenwoordiger van Intourist en Sojusphoto – Vertaler van Immanuel Kant, Rabindranath Tagore, John Steinbeck, Irwin Shaw, William Faulkner enz. en van een serie wetenschappelijke werken op het gebied der chemie, elektriciteit en astronomie – Nachtchef van het Amerikaanse Persbureau Associated Press – Laatstelijk steuntrekker van Drees.” In een ‘Nabericht’, onderaan de convocatie, wordt, kennelijk voor de slechte verstaanders onder de leden, nog even gemeld dat het bestuur van De Kring overwegende bezwaren maakte tegen de geplande feestviering, zodat dit op andere – minder lugubere – wijze zou plaats vinden, maar men werd wel op 6 november om 23.59 uur verwacht. Deze grap van Campert c.s. was dus de oorsprong van het verhaal van Jan Vrijman vier jaar later, dat Prins zijn eigen begrafenis ensceneerde. Tot slot de bewuste brief aan Victor E.van Vriesland. Begin 1956 begon Prins aan zijn autobiografie. In een huisje op het terrein van kasteel Groeneveld bij Baarn. Aanleiding van de brief aan een Amsterdamse vriend is een berichtje van deze vriend over een schrijfmachine voor Prins, die echter niet meer nodig is. De stijl van de brief is geheel die hart 71-jarige ‘enfant terrible’. De Heemsteedse bibliothecaris noemt hem “ontheemd”, keurig tussen aanhalingstekens. Een briefje dus van een kleumend “ontheemd”, enfant terrible, in een hutje, ver buiten Amsterdam, met “bevroren hersens” en de herinnering aan “die mooie stomme Antje met die groote zwarte oogen; die lange, die ik zoo graag nakend wou zien”…. Á.G.van der Steur (1997) N.B. literatuur over Apie Prins: Jan Vrijman, ‘Apie Prins (de laatste bohemien) is dood’, Haagsche Post, juli 1958; H.Krol, ‘Apie Prins, een wereldburger uit Heemstede’, Nieuwsbrief Vereniging Oud Heemstede-Bennebroek’, nummer 42, november 1984, p.12-15; Hans Rombouts, ‘Honderd jaar geleden werd Apie Prins geboren’, Haarlems Dagblad, 14 november 1984.

Citaat van Jan Vrijman uit het boek ‘Groeneveld: Herinneringen aan een landhuis in Baarn 1946-1966’, in de periode dat veel kunstenaars daar te gast waren van Joop Colson

Begin 1956 begon Apie Prins aan zijn autobiografie in een huisje op het terrein van kasteel Groeneveld bij Baarn. Aanleiding van de brief aan een ongenoemde Amsterdamse vriend is een berichtje van deze vriend over een schrijfmachine voor Prins, die echter niet meer nodig is. De in de eerste alinea genoemde persoon is fotograaf Joop Colson.

Apie Prins en de Kleine Houtweg 65. In: Haarlem moet je zien, 103 Schrijvershuizen; door Sak van den Boom. 2019, p. 110-111
“Ik ben opgegroeid in een tijd dat er echte bohemiens waren, zoals Apie Prins. Die woonde op de Sociëteit de Kring, niet bij wijze van preken, maar echt: hij sliep daar, waste zich daar – als hij zich waste. Ik weet nog dat we allemaal naar het ziekenhuis moesten omdat bij hem open tbc was geconstateerd. Theo van Gogh was ook een echte bohémien’ (Max Pam, in een interview met Sara Berkeljon, in: De Volkskrant, Sir Edmund, 9 september 2017”.
Apie Prins cf. persbericht van uitgeverij De Bezige Bij (1958): ‘De schrijver heeft door de plotselinge dood van zijn vader zijn studie in de medicijnen moeten opgeven en is Deli-planter geworden. Na een jaar of vier had hij er genoeg van en heeft, via China en Japan, passage genomen naar Vancouver (Canada). Hij gaat helpen de oogst binnenhalen. Na vier jaar opgetreden te zijn als koelie-drijver ondervindt hij nu wat het is om 12 uur per dag te werken. In de herfst naar New York en hij doet daar wat iedere gesjochte immigrant doet: tramconducteur, bordenwasser, kellner, trucklader enz. Hij ziet op zijn zwerftochten een groot gebouw: American Leaf Tobacco Company. Het kost hem bijna een week om door te dringen tot de first president. Hij wordt aangesteld als inspecteur en vertrekt de volgende dag per ‘Caracas’ naar San Juan de Puerto Rico. Hij moet verslag uitbrengen over de stand van zaken bij de Porto Rico Leaf Tobacco Company, een onderafdeling van de A.L.T.C. Hij doet zijn werk zo goed als hij kan, maar voelt na een maand al lijdelijk verzet van de Amerikaanse, Spaanse en Cubaanse managers. Hij is een gevaar. Zij steken de koppen bij elkaar en sturen een telegram naar New York, dat ze collectief ontslag nemen als de inspecteur niet verdwijnt. Hij wordt telegrafisch teruggeroepen. In New York gaat hij naar de Nederlandse Consul-Generaal, die hem in contact brengt met een Amerikaanse Hollander: Bernhard. Bernhard is vice-president van de Cullman Coal & Coke Company, een maatschappij die kolen zoekt in Cullman County, Alabama. Een nieuw avontuur in de tabak volgt. Hij krijgt een telegram uit Holland: zijn broer is plotseling gestorven aan bloedvergiftiging. Hem wordt nu een partnership aangeboden in de firma Keller & MacDonald. Hij accepteert en vertrekt onmiddellijk. Hij trouwt. De vennootschap duurt niet lang: incompatibilité d’humeur. Hij vertrekt naar Californië en heeft onderweg een hoogst merkwaardige ontmoeting in Mexico met de nieuwe president (bandietenleider) Panco Villa. Na enige maanden werk in de boomgaarden komen er dreigende berichten. Hij vertrekt op de ‘Lusitania’ naar Europa. Het was haar laatste reis; de volgende keer werd zij door de Duitsers getorpedeerd: spurlos versenkt. In 1915 naar Frankrijk als secretaris-administrateur van de Ambulance Néeralndaise en France. In Parijs ontmoeting met Mata Hari. Eind 1918 naar Polen als afgevaardigde van de Nederlandse regering. In 1920 met vrouw en kinderen via Panama, Costa Rica, Nicaragua, Salvador, Honduras, Guatemala en Mexico naar San Francisco. In 1921 per auto naar de Rocky Mountains naar Calgary (Alberta) en van daar naar Holland. In 1923 lid van een Gold Exploring Expedition in het Noorden van Ontario (Canada). Na enige maanden ‘exploring’ ontdekt, dat de hele opzet zwendel was en vertrokken. In 1927 reis naar Kanton om gegevens te verzamelen over Sun Yat Sen, de vader van de Chinese revolutie. In Hong-Kong door de Britse politie gearresteerd . Na al zijn omzwervingen terug in Amsterdam, waar hij ettelijke boeken vertaalde van o.m. John Steinbeck, William Faulkner, Irwin Shaw, Immanuel Kant, Duke of Windsor, Rabindranath Tagore, Frank Hardy, Morton Thompson en vele anderen. Een hoogst merkwaardig boek, dit levensverhaal. Vaak amusant, altijd boeiend, niet bestemd voor preutse lezers: de schrijver is gewend de dingen bij hun, soms gepeperde naam te noemen.’

Vooromslag van de schrijver Joop Waasdorp (1917-1988): de aparte kunst van Apie Prins, in 1992 uitgegeven door de Avalon pers in een oplage van80 exemplaren. Bezorgd en van een nawoord voorzien door W.de Graaf.
Andere vertalingen van Apie Prins: – Immanuel kant, Ten eeuwigen vrede (1915); – W.A.Robinson: 32.000 mijlen over zee (1938); – B.H.Bügel, Gij en de oude sterrenwereld: moderne sterrenkunde voor iedereen (1941); – Morton Thompson. Pionier van het leven: de tragische strijd van dr.Ignaz Philipp Semmelweis (1950); – W.Faulkner: ongenode gast (1951); – Een koning vertelt: memoires van Z.K.H. de Hertog van Windsor (1951).
SONJA PRINS

Over schrijfster en dichteres Sonja Prins (1912-2009), dochter van Apie Prins, geboren in huize Amnesia te Haarlem, verscheen in 2009 een biografie van Lidy Nicolasen. hierin komt ook uitvoerig de relatie van Sonja Prins met haar ouders ter sprake.
Over de ouders van Sonja Prins schrijft de biografe o.a.: ‘(…) Ze [= moeder Ina Willekes MacDonald] werkt als advocaat bij de rechtbank in Haarlem. Geen van haar musicerende aanbidders geeft ze echter haar jawoord, want tot ieders schrik en ook verbazing gaat dat naar de onverschrokken en avontuurlijke Adriaan Pieter Prins uit Heemstede. Adrie, zegt zijn familie; Api zegt hij zelf vanaf het moment dat hij op het gymnasium de Griekse letter alpha ontdekt. Een tijd lang schrijft hij zijn naam ook in het Grieks. Api staat bekend als een kwajongen, onberekenbaar en rebels, een bekakt ventje dat tot ieders afgrijzen ooit eens een dode muis tussen het brood van stratenmakers stopte. Maar hij is ook een heel verdienstelijk voetballer en tennisser, lid van de plaatselijke clubs en geliefd bij zijn teamgenoten. Zijn vader is huisarts in Heemstede en verwerft aanzien als ijveraar voor verbetering van de leefomstandigheden van de armen. Maar net als vader Willekes is hij een schuinsmarcheerder en ook een beetje een fantast.

Een nog jeugdige Sonja Prins met ‘de piraat’, een onbekende Bulgaar aan de kust van de Zwarte Zee, zomer 1965 (foto Lucebert)

Sonja Prins op latere leeftijd (85) voor haar boshuisje In Baarle Nassau. Foto van Bert Nienhuis, gepubliceerd in Vrij Nederland van 9 augustus 1997, waarin een uitvoerig artikel van Rinke van den Brink onder de titel: ‘De BVD saboteert de familiegeschiedenis van Sonja Prins’.

Vooromslag van Sonja Prins: Ravensbrück geen eind- maar een beginpunt. Den Bosch, Stichting SoMa, 1985.
Bijbehorend schrijven van Jan Henry uit Voorhout.

Vooromslagen van Sonja Prins. Nieuwe proeve in strategie, gedichten. Amsterdam, De Bezige Bij, 1977 en Sonja Prins. Het geschonden aangezicht, gedichten. Amsterdam, De Windroos, 1955

Vooromslag van Sonja Prins: Gedichten 1930-1958′ met een foto van de haarzelf als baby in de handen van haarmoeder

Vooromslag van 4 generaties vrouwen . 1) Pauline Reijnvaan (1861-1925), 2) Ina Willekes MacDonald (1886-1979), 3) Sonja Prins (*1912), 4) Larissa Jansen Schoonhoven (1937-1975).
Paulina Willekes MacDonald-Reynvaan (1861-1925) was actief binnen de Haarlemse afdeling van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht. In 1919 was zij het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Haarlem. Beeldhouwster Ellen Wolff uit Heemstede vervaardigde een beeld van haar.
======== Brongebouw Haarlemmerhout=============

Het brongebouw in het Frederikspark te Haarlem op een prentbriefkaart uit 1905. Gebouwd in 1895 was het ontwerp van de architecten J.A.G.van der Steur en D.E.L.van den Arend.
Aan het einde van de negentiende eeuw is in de Haarlemmerhout een waterbron ontdekt. De beide vaders kennen elkaar behalve van de sociëteit Trou moet Blijcken ook van die Staalwaterbron. Ze dromen ervan Haarlem op te stoten in de vaart der volkeren en er een Nederlands kuuroord van te maken. Prins wordt zelfs directeur van de Maatschappij tot Exploitatie van Mineraalbronnen in Haarlem. Hun kinderen moeten het goede voorbeeld geven en driemaal daags uit een glazen buisje het bronwater drinken. De slogan luidt: ‘Drie glazen per dag voor het eten, houdt het lichaam zuiver en het bloed gezond, smakelijk water uit Hollands grond.’ De kinderen vinden het maar vies en van de dromen van hun vaders komt niets terecht. De advocaat-procureur en de dokter zijn geen zakenlieden en voor het overige hebben ze nauwelijks iets gemeen. De onderneming wordt geen succes. (…)’

Voorzijde van een boekje over het brongebouw, uitgegeven door de Maatschappij tot exploitatie van staalwaterbronnen te Haarlem.

De Hollandiabron: Spa in de polder; door drs.Hans Dolman jr. (Meershistorie, december 2015, pagina 36)

Vervolg van: De Hollandiabron: Spa in de polder (Meerhistorie, december 2015, pagina 37)

illustratie van het staalbad bij een verhaal van Lennaert Nijgh: Bad Haarlem, in Haarlem bestaat niet, 1996.(B.Kazenbroot. no.94)

Op 26 juli 1995 publiceerde het Haarlems Dagblad bovenstaand artikel van Gusta Veldman over’Gezond staalwater van hoeve d”Yserinck bleef’.

Drukte bij het brongebouw omstreeks 1900. Haarlem als kuuroord mislukte echter jammerlijk. Het staalwater van de bron uit Vijfhuizen bestelde men liever bij de Haarlemse agentesse Mary Fleischmann. De verwachte buitenlanders bleven weg en Nederlanders maakten nauwelijks gebruik van de aanwezige modder- en zwavelbaden of een rustkuur. Na 1900 stelde men het gebouw open voor concerten, congressen, tentoonstellingen en andere festiviteiten. In 1932 is het gebouw afgebroken om plaats te maken voor het Sportfondsenbad en in 193d het badhuis – intussen ook weer verdwenen. De bron in Vijfhuizen heeft tot 1930 Hollandia-tafelwater geleverd.

Affiche voor feestavond voetbalvereniging V.V.C. in het Brongebouw in 1916 door sierkunstenaar Mathé van der Weiden 1916

Foto van het Brongebouw uit omstreeks 1900 toen nog in volle glorie, na een neergang in 1932 gesloopt.

Drinkhal Wilhelminabron bij het Brongebouw op een prentbriefkaart van Trenkler Co uit Leipzig in 1904

Gymnastiekuitvoering ter afsluiting van een sporttentoonstelling in de tuin van het Brongebouw, 1910. (Uit: De Groene Stad, 2002).

De grote zaal in het Brongebouw Haarlem, waar in 1908 de Muziekvereniging Haarlem (bestaande uit personeelsleden van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij) in 1908 het 12,5 jarig bestaan vierde.

Op initiatief van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, afdeling Haarlem, een Sint Nicolaasfeest voor leerlingen van openbare scholen in Haarlem. Dat festijn had plaats in het Brongebouw.

De drinkhal Wilhelminabron in het Frederikspark als onderdeel van het Brongebouw, waar het publiek kon baden in ijzerhoudend bronwater dat via buizen uit een bron in de Haarlemmermeer werd aangevoerd.

De drinkhal van het brongebouw waar bezoekers het ‘natuurlijk keukenzouthoudend staalwater’ konden drinken, op deze foto kort voor de sloop in 1939
Enkele advertenties uit de albumuitgave: Staalblad Haarlem (Holland) uit 1894/1895:

Over Hotel Funckler aan de Kruisstraat in Haarlem is op basis van een koffer vol documenten een artikel gewijd in: Uitgelicht, tijdschrift van Het Noord-Hollands Archief, mei 2014, nummer 2.
======================================================
Sonja Prins

Uit artikel: ‘De BVD saboteert de familiegeschiedenis van Sonja Prins. In: weekblad Vrij Nederland, 9 augustus 1997
Literaire reis door de tijd. Bloemlezing. Zeist, stichting Achterland, 2017, pagina 22

Over Sonja Prins. Uit: Brabant literaire reis door de tijd; bloemlezing. Zeist, Stichting Achterland, 2017, pagina 22, uit een inleiding door Bert Beulens.
De schrijfster Henriëtte van Eyk (1897-1980) noemt in het boek ‘Dierbare wereld’ (1973) haar onvergetelijke vriend ‘een gentleman in de allerbeste zin van het woord.‘ Hij kon grof zijn, maar ook fijngevoelig, ook al wilde hij dat niet laten blijken. Een knappe, sportieve ‘wildlinks’ georiënteerde man, die in een vreemde uitbouw op het dak van een hoog huis aan het Meerhuizenplein woonde. Hij hield er kantoor.’ Citaat uit: ‘Groeneveld Herinneringen aan een landhuis in Baarn 1946-1966 (Hermen Molendijk Stichting/Stichting Beeldende Kunst) : ‘Ook schrijvers bevolklten de vriendenkring van het echtpaar Colson. De vijftigers Simon Vinkenoog en Remco Campert kwamen over de vloer, Fritzi Harmsen van Beek, Apie Prins, Cees Nooteboom en Ewald Vanvugt bleven zelfs langere tijd. De bejaarde bohémien, wereldreiziger en vertaler Apie Prins was in 1956 op Groeneveld te gast. Hij werkte er, aangespoord door uitgever Geert Lubberhuizen, aan zijn autobiografie. Thuis in Amsterdam had hij de eerste bladzijden geschreven, maar ontevreden over zijn vorderingen was hij naar Baarn vertrokken en hier vond hij de rust om het werk te voltooien. De verschijning van ‘Ik ga m’n eige baan’ maakte hij niet meer mee. In zijn boek memoreert Prins aan Colsons donkere kamer als haard van verzet in de oorlogsjaren en ook Kasteel Groeneveld, de plek waar hij zijn levensverhaal op papier zette, blijft niet onvermeld.’ Journalist Max Pam stelde voor HP/De Tijd, 10 september 1999, een lijst samen met de 100 beste boeken van de 20ste eeuw en noteerde ‘Ik ga m’n eige baan’ op nummer 89 en voegde daar aan toe: ‘niet te verwarren met Arij Prins. Een idioot boek, nergens meer te koop, maar geschreven door onze bohémien.’ Journaliste Tonny van der Horst (1905-2005), die op 1 juni 1938 is getrouwd met Victor E.van Vriesland, heeft haar herinneringen aan Apie Prins gepubliceerd in NRC Handelsblad van 4 oktober 2002.
De Wilhelminabron op de hoeve d’Yserinck in de Haarlemmermeerpolder , uit De Prins, 1885
BIJLAGE: APIE PRINS: EINDELOOS ZUIGEN ZEUREN – DOOR RUDIE KAGIE (Argus, jaargang. 1, nummer 16 – 17 oktober 2017)

Apie Prins; door Rudy Kagie, 2017 (1)

Apie Prins; door Rudy Kagie (vervolg) – met dank aan Frank van der Voordt
====
BOSHUT SONJA PRINS IN BAARLE NASSAU zie: Brabant Literair, tekst Carina van der Walt, foto’s Joep Eijkens




Wat een gaaf artikel over mijn oud-oom! Mr. B.A.Tissot van Patot
Beste heer Tissot van Patot. Apie was inderdaad een bijzonder mens en hij was ook een heel goede voetballer bij H.F.C. In zijn boek vertelt hij daar in het kort over.
Hij speelde samen met o.a. met Eddy Holdert die in 1904 speler van bekerwinnaar HFC was. Diej was familie van mediamagnaat Hak Holdert. Eddy was een jongere broer van Hak. Grappig genoeg was hij een echte bekerheld. Hij scoorde in 1903/04 in dit toernooi liefst dertien doelpunten. Dit is nog altijd een record. In de gewonnen finale tegen HVV is hij met een benutte penalty en twee assists de ster.
In 1894 stelde Hak Holdert, de oom dus van medespeler Eddy Holdert van Apie, een beeld beschikbaar voor een bekervoetbaltoernooi waaraan alle verenigingen die waren aangesloten bij de voetbalbond mochten meedoen. Een succes was het niet. Alleen HFC Haarlem en de Koninklijke HFC, toen overigens nog zonder het koninklijke voorvoegsel, schreven zich in. Die wedstrijd ging de boeken in als de eerste bekerwedstrijd op Nederlandse bodem. HFC won met 3-1. In 1899 werd de Holdertbeker nieuw leven ingeblazen. Die naam bleef tot in 1944 in gebruik, met uitzondering van de periode van 1921 tot en met 1929 waarin de naam NVB-beker werd gehanteerd.
Apie is zeker ook een begrip in de kringen van de Koninklijke H.F.C. En zeker bij de oude garde die de geschiedenis van de club en de bijzondere voetballers die daar bij horen goed kennen.
Vriendelijke groet, Gerard Beijen, regelmatig bezoeker van de ‘Nieuwjaarswedstrijd’
Oud-Internationals tegen de Kon. H.F.C. en schrijver van het artikel
‘1 januari 1944: Oud-Internationals – HFC “Een ongekend voetbalwonder
op de Spanjaardslaan” (in de jaarlijkse grote HFC’er 92ste jaargang nr. 1, augustus 2011).
Pingback: 3 NOVEMBER – APIE PRINS | MUIZENEST