Breaking news: uitbarsting van vulkaan de Sinabung bij Brastagi met enige tientallen doden (1 februari 2014)
KOSTSCHOOL BRASTAGI VAN RUDY KOUSBROEK IN NIEUW BOEK GEREHABILITEERD
Begin oktober 2013 verscheen het boek Planters School Vereniging, Brastagi, 1926 -1942. Een andere kijk dan die van Rudy Kousbroek. Het is een boek over een door essayist Rudy Kousbroek zwart gemaakte kostschool aan de Oostkust van Sumatra in het toenmalige Nederlands Indië. Doel van de auteurs Hugo Jan van der Kaay en Dirk Gerrit Ponsen, beiden oud-leerling, is een rehabilitatie van de school.

Foto van gezicht op de kostschool van de Planters School Vereniging in Brastagi. Links het internaat, rechts het schoolgebouw. Geheel links enkele bungalows voor personeel. Foto uit 1926 waarbij de berg Sinaboeng aan de einder schuil gaat achter de wolken.

Ruïne van het internaat van de Planters School Vereniging, Brastagi. Het complex is bij het naderen van de Nederlandse troepen in 1946 (op enkele vrijstaande gebouwen na zoals het ziekenhuis) in brand gestoken en verwoest
In Terug naar Negri Pan Erkoms (1995) beschrijft Rudy Kousbroek (1929-2010) hoe hij als kind van 9 tot 12 jaar ‘dood ging van de ellende’ op de Planters School Vereniging (PSV). Er zou een schrikbewind hebben geheerst, gebaseerd op ‘die onbarmhartige godsdienst’. Er werd streng gestraft, contact tussen jongens en meisjes werd afgekeurd en ontmoedigd en verschillende leerkrachten maakten zich schuldig aan ‘systematische vernedering van individuele slachtoffers’, aldus Kousbroek. Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) maakte de PSV deel uit van het Brastagi interneringskamp voor vrouwen en kinderen. Volgens Kousbroek was dat een hele verbetering. Het tegendeel is waar. De kampperiode heeft Kousbroek ervaren als ‘bevrijding, verlost van de discipline’. Met deze en andere uitspraken over die periode heeft hij in de jaren ’80 andere oud-leerlingen van de Sumatraanse school tegen zich in het harnas gejaagd.

Kaartje van Sumatra met aan de oostkant Medan en daaronder Berastagi ofwel Brastagi. Ten zuiden daarvan het Tobameer
Het eerste deel van Planters School Vereniging, Brastagi, 1926-1942, draait voornamelijk om het thema van Kousbroeks selectieve geheugen voor wat betreft de PSV èn de periode van de Japanse bezetting. Daarbij plaatsen Kousbroeks aantijgingen (‘mythen’) stuk voor stuk onderuit en onderbouwen hun beweringen grondig, geverifieerd in gesprekken met vele klasgenoten en oud PSVers. Uit hun beschrijving van het internaat rijst het beeld op van een goed geoutilleerde openbare school waar weliswaar de discipline hoog in het vaandel stond, maar allerminst sprake was van terreur of vernedering. Na de mythen van Kousbroek te hebben ontmaskerd, geven zij een aantal mogelijke verklaringen voor diens geschiedvervaling: zijn eenzelvigheid en individualistische karakter, de bangmakerij door zijn baboe, een disciplineprobleem en een antichristendom-complex. Mogelijk, zo stellen de auteurs, heeft Kousbroek veel meer moeite gehad met de verwerking van zijn kampervaringen dan hij anderen – en ook zichzelf – heeft wijsgemaakt.
Deel II beschrijft de vele activiteiten van de Planters School Vereniging, een algemene school die naast onderwijs met veel buitenschoolse activiteiten, een goede basis gaf voor algemene vorming. De school kreeg gedurende de jaren dertig in wijde kring belangstelling. Er kwamen leerlingen uit Palembang (Zuid-Sumatra) en het buitenland: Singapore en Bangkok. Aan de hand van vele foto’s, documenten en beschrijvingen maken de auteurs duidelijk dat er van een ‘strafkolonie’ zoals Kousbroek beweert geen sprake was.
Helaas overleed Dirk Gerrit Ponsen eind september 2012, toen het boek werd gedrukt. Co-auteur dr.Hugo Jan van der Kaay uit Heemstede is emeritus hoogleraar tropische Gezondheidszorg en hoofddocent Parasitologie aan de Universiteit Leiden.
Uitgever: Free Musketeers B.V., uitgeverij en producties. J.L.van Rijweg 74, 2713 JA Zoetermeer, tel. 079 320 35 90. Uitgave in paperback groot formaat. Aantal pagina’s 134. Prijs: 16.95 euro. ISBN: 9789 0484 3048 2
Brastagi (tegenwoordig aangeduid als Berastagi) ligt in Oost-Sumatra, ruim 60 kilometer ten zuiden van Medan, telt ongeveer 10.000 inwoners. Op de nabij vulkanen gelegen vruchtbare grond worden o.a. koffie, cacao en citrusvruchten verbouwd. In mei 1925 is de Planters Schoolvereeniging opgericht door de volgende personen: J.F.H.J.Lutjens (voorzitter), P.W.van Rossum (secretaris-penningmeester), dr.M.Haisma, G.Kok, R.Vogel en dr.T.Volker als commissaris. In eerste instantie bedoeld voor kinderen van Nederlandse planters in Oost-Sumatra. School en internaat zijn al in 1926 geopend en omvatte uiteindelijk behalve een lagere school als vervolg ook een MULO en HBS. In 1928 zijn de heer en mevrouw Marsman, afkomstig uit Nijmegen, als directie aangesteld (1). Op de indertijd gerenommeerde plantersschool zat o.a. de verpleegster-dichteres Wilda Kooiker. In de periode van 16 april 1942 tot 16 juli 1946 was de school door Japanse bezetters gevorderd en als interneringskamp ingericht voor mannen, vrouwen en kinderen – in later tijd enkel vrouwen. Het aantal geïnterneerden heeft 1.744 bedragen. 26 mensen kwamen om. De kampperiode van de Plantersschool Brastagi komt in deel 1 van het nieuwe boek voor mede verband houdende met de door Kousbroek beschreven kampherinneringen. Prof.ir. J.H.Kop heeft Kousbroek in kamp Brastagi in 1942 leren kennen en wijdde in 2010 o.a. een in memoriam aan hem. Oud-Haarlemmer Fokke van Dijk uit het Friese Makkum publiceerde in 1985 een geschiedenis van het Japanse interneringskamp onder de titel ‘Brastagikampbewoners’. Zie verder o.a. op het internet: Indische kamparchieven. Voorts wordt gewezen op een seriële publicatie: ‘Noord-Sumatra in oorlogstijd. Oorspronkelijke dagboeken uit interneringskampen chronologisch samengevoegd’. Uitgave van de Stichting Noord Sumatra Documentatie, met F.N.J. (Fokke) van Dijk als secretaris en samensteller. Makkum, 1989-2001.
(1) De heer J.M.Marsman is tijdens de Japanse bezetting in een interneringskamp opgesloten. Na de bevrijding toen van de school niet meer dan een ruïne overbleef is hij gerepatrieerd en op 28 november 1949 te Nijmegen overleden.
Vandaag de dag zijn toerisme en verkoop van groente en fruit (vooral de passievrucht) economisch van belang. Voornaamste toeristische attracties zijn de nabijgelegen vulkanen Sibayak en Sinabung.

Het hoofdgebouw van de Planters School Vereniging (PSV) in Brastagi. Links en rechts de twee afdelingen, elk met vier slaapzalen. Op de achtergrond de berg Sinaboeng

Tekening in kleurpotlood van hoofdgebouw school Brastagi als interneringskamp (1942-1945). Op de achtergrond een rokende vulkaan. Boven de Nederlandse vlag en onder met de Japanse vlag (Geheugen van Nederland)
Over het vooroorlogse plantersleven op Sumatra, waarin ook de plaats Brastagi voorkomt, schreef o.a. de schrijfster H.M.Szekely-Lulofs in ‘Rubber, Roman uit Deli’, 1934. Een vanwege de inhoud niet onomstreden boek, dat veel herdrukken beleefde en in 15 talen is uitgekomen. Bovendien in 1935 verfilmd en tevens bewerkt voor het toneel en als hoorspel op de radio uitgezonden.

In 1934 schreef Madelon Szekely-Lulofs in de roman ‘Rubber’ bij de aankomst in Brastagi over de in een prachtige natuur gelegen huizen. Veel landhuizen die toebehoorden aan de koloniale maatschappijen en enkele particuliere villa’s . Aan de voet van een berg stond het Grand Hotel Berastagi. In 1946 ging dat hotel met andere hotels en huizen, inclusief de voormalige school, in vlammen op.
Rudy Kousbroek, Terug naar Negri Erkoms, 251 pagina’s. Amsterdam, Meulenhoff, 1955.
Herman Rudolf (Rudy) Kousbroek is op 1 november 1929 geboren te Pematang Siantar (Sumatra) als zoon van een Deli-planter. Hij groeide op als enig kind in het plantershuis van een afgelegen onderneming Poelau Radja, nabij de Asahan rivier. Gedurende zijn kinderjaren zat hij op twee kostscholen, in 1935 Siantar en sinds 1939 Brastagi op de Planters School Vereniging, gesticht in 1925. Vanaf 1942 was hij geïnterneerd in drie Japanse kampen, Brastagi, Soengei Sengkol en Si Rengo Rengo. Internaten en kampen hebben het leven van schrijver Kousbroek bepaald. In 1992 verscheen van zijn hand ‘Het Oostindisch Kampsyndroom’. Op basis van een serie artikelen van een bezoek aan de Oostkust van Sumatra (zomer 1994) is een filmdocumentaire ‘Het meer der herinnering’ opgenomen door Lies Janssen en Frans Hoeben. In 1995 verscheen ‘Terug naar Negri Pan Erkoms’.
Voor laatstgenoemd boek is Kousbroek in 1996 genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. De herinneringen van Kousbroek aan de Indische internaten komen ook voor in enkele hoofdstukken van zijn boek ‘De vrolijke wanhoop’ (1993). In het tijdschrift ‘Indische Letteren’, jaargang 20, 2005, is van de hand van Erica van Boven – overgenomen uit Digitale Bibliotheek Nederlandse Letterkunde (DBNL) – onder meer het volgende geschreven: ‘In ‘Terug naar Negri Pan Erkoms’ heeft Rudy Kousbroek stukjes gebundeld over zijn twee reizen (in 1979 en 1994) naar Sumatra, waar hij in 1929 is geboren en tot 1946 heeft gewoond. Na de Tweede Wereldoorlog, op zestienjarige leeftijd, vertrok hij naar Nederland. Pas 34 jaar later, in 1979, keerde hij terug voor een zoektocht naar de overblijfselen van zijn kinderjaren aan de oostkant van Sumatra, een zoektocht naar sporen van huizen, scholen (internaten) en de drie interneringskampen waar hij de oorlogsjaren doorbracht. In 1994 bezocht hij de meeste plekken nog eens in verband met filmopnamen. Van beide reizen doet hij verslag in ‘Terug naar Negri Pan Erkoms’ (terug naar ‘het land van herkomst’). Hij beschrijft hoe hij resten van zijn jeugd zoekt, sporen terugvindt en herinneringen oproept; zijn verslag daarvan vult hij aan met beschouwingen, commentaren, bespiegelingen over die periode, over de situatie nu, over herinneringen en het herinneringsproces zelf. Het is een boek met herinneringen, maar ook een boek over herinneringen, het herinneren zelf: wat het is, hoe het proces verloopt en wat het belang ervan is. Ook in dat opzicht doet het denken aan ‘Het land van herkomst’ van Edgar du Perron (1935) waaraan het in de titel verwijst. Du Perron tracht eveneens zijn jeugd in Indië te reconstrueren en geeft tegelijkertijd voortdurend commentaar, reflectie op die reconstructie. Al is dit in het oeuvre van Kousbroek een onverwacht boek vanwege de omslag naar het autobiografische en kleinschalige, naar het terrein van gevoel en nostalgie, toch past het volledig in zijn programma dat hij in een interview [met Elisabeth Lockhorn, in: Vrij Nederland 6 november 1999, pagina 60] formuleerde als (in navolging van Montaigne) ‘uitzoeken hoe iets werkelijk is, en het bestrijden van de dwaling’. Het heeft een psychologische en intellectuele portee die veel verder reikt dan de persoonlijke herinnering. (…)’ De droom blijkt een herinnering te zijn aan een landschap op Sumatra. Het is treffend welk beeld bij Kousbroek het eerste opkomt wanneer hij zijn geheime tuin wil beschrijven: een Romaanse kerk. Het Indische verleden waarnaar hij zoveel later terugverlangt is niet meer zuiver Indisch; het is in de loop der tijd versmolten geraakt met Europese elementen. Elders in het boek spreekt hij over het eiland in het Tobameer als over ‘het verdwenen paradijs’, een door en door bijbelse term die overigens lang niet alleen door Kousbroek wordt gebruikt. Indië, de Indische jeugd als een verloren paradijs is een overbekend beeld, een topos in de Indische letterkunde; de studie van Beekman heet (in vertaling) ‘paradijzen van weleer’. Dergelijke beelden drukken mooi uit hoezeer de koloniale herinnering een typerend Indisch-Europees mengsel is. De beschrijving van de geheime tuin zet de toon van de reis. De tuin is een beeld van de kindertijd in Indië, een beeld van het geluk, net als het paradijselijke eiland in het Tobameer, ‘het oord van licht en geluk, Kousbroek voelt zich een verbannene uit het paradijs van zijn kindertijd. Alle moeite van zoeken, herinneren en reconstrueren is er op gericht weer toegang tot dat paradijs te krijgen, maar in de dubbelzinnige verwoording ligt de onmogelijkheid van deze onderneming al van meet af aan besloten. Dat maakt de inzet van de zoektocht overigens niet minder groot. Het zoeken gebeurt obsessief en ieder restant van vroeger brengt grote ontroering teweeg. Veranderingen en verval grijpen hem eveneens diep aan. Alles wat verloren is gegaan en voorgoed onbereikbaar is geworden, confronteert hem ermee dat zijn eigen jeugd voorgoed voorbij is. Er is veel dat hem verbindt met Nabokov, uit wiens ‘Speak, Memory’ (1966) hij citeert: ‘The nostalgia I have been cherishing all these years is a hypertrophied sense of lost childhood, not sorrow for lost banknotes.’ Ook Nabokov tracht met behulp van zijn geheugen het verstrijken van de jaren, veranderingen en verval te bezweren. Ook hij is een balling uit het paradijs van zijn kinderjaren en tracht in zijn herinnering het paradijs weer gedetailleerd te reconstrueren en terug te halen (…)’. Aan Rudy Kousbroek en diens beschrijvingen van de koloniale verhouden, in relatie ook met de herinneringen van Hella Haasse en andere schrijvers, heeft Kees Snoek een essay gewijd in het tijdschrift ‘Ons Erfdeel ‘, jaargang 42, 1999.
Bij gelegenheid van zijn 80ste verjaardag publiceerde Hans Vervoort een aan hem gewijde column in het tijdschrift ‘Archipel'(2009-3), waarvan hier het begin: ‘Het was in 1941, in het internaat van de Planters School Vereniging in Brastagi dat de 12-jarige Rudy Kousbroek een wonder beleefde dat bewees dat wonderen niet bestaan, Nadat hij betrapt was op het vertellen van een erotisch verhaal aan slaapzaal lotgenoten nam directrice M. zijn heropvoeding ter hand. En wel op zeer christelijke grondslag. Maar Rudy was net in die tijd ernstig gaan twijfelen aan de waarheid van het Evangelie en weigerde vergiffenis te vragen aan de Verlosser. Die avond werd hij in de badkamer opgesloten met de belofte dat God hem voor het aantreden van de ochtend zou laten sterven als Hij hem niet voor die tijd om vergeving had gevraagd. Een lange bange nacht volgde, de zwartste bladzijde uit zijn jeugd. Maar o wonder, Kousbroek overleefde en kon de directrice mededelen dat het nu bewezen was: er is geen God. (…). H.Vervoort publiceerde het reisboek ‘Retoertje Tropen – een reis door het hart van Sumatra en Java’ (Nijgh en Van Ditmar, 2005).
A.I.J.van den Berg schreef over ‘Terug naar Negri Pan Erkoms’ : ‘De reis was al eens gedaan, in 1979. En de weerslag daarvan leverde een serie essays op voor de krant NRC Handelsblad. Maar tot een boekuitgave van de reis naar Kousbroek’s land van herkomst kwam het pas nadat in 1994 een documentaire werd gemaakt over zijn ervaringen in Nederlands Indië. En hij ging nog eens. Eerlijk gezegd is het wel begrijpelijk dat die eerste reis geen boek opleverde. Van alle titels die Kousbroek heeft uitgegeven, moet dit de meest particuliere zijn, en daarmee de minst bijzondere. Of, anders gezegd, ik hoorde niet tot de doelgroep van dit boek. Terwijl het uitgangspunt me wel degelijk interesseerde. Kousbroek kwam in 1979 voor het eerst terug in zijn geboorteland. Doel was onder meer te bekijken wat er nog was, van toen. Geen Indonesiër leek zich voor het koloniale verleden te interesseren. Maar die onverschilligheid maakte anderzijds weer dat er nog van alles wel was. Maar dan meestal verlaten, en als oud vuil afgedankt. De enige opmerking van Kousbroek die me wat dit betreft zal bijblijven, is dat het voor hem soms voelde om in een Pompeï rond te lopen. Alleen had hij dat ook al gedaan toen alles nog heel was, en werkte. Dit boek bevat foto’s en illustraties, meestal om de situatie te vergelijken met die in 1979. Daarbij ging Kousbroek’s belangstelling vooral uit naar de instellingen waar hij verbleven had. Of dit nu de verschrikkelijke kostschool was waar hij heen moest, of de Jappenkampen daarna, die in vergelijking daarmee bijna meevielen.’ Maar, hier schreef hij elders ook al over.’

Overzicht van de eetzaal in Brastagi. Aan het hoofd van de voorste tafels: links juffrouw Gräber en helemaal rechts (directeur) Marsman. Foto uit 1935.
Zo positief-nostalgisch als Kousbroek schrijft over zijn jeugd op Sumatra zo negatief zijn de herinneringen aan de Planters School Vereniging (PSV), waar hij als kind van 9-12 jaar verbleef. Daar heerste volgens hem een tirannieke sfeer waar hij ‘dood ging van ellende’ en ‘die onbarmhartige godsdienst zo’n rol speelde’. De PSV fungeerde voor de jonge Kousbroek als het prototype van menselijk sadisme waar de directie een schrikbewind voerde, geschraagd door ‘allerlei ‘krankzinnige verbodsbepalingen, ontstaan uit machtswellust.’ Naar aanleiding van het weerzien van Kousbroek in 1979 van de ruïnes der in 1946 verwoeste school noteerde hij dat: ‘de hemel dit onverkwikkelijke instituut gestraft heeft met de gesel des vuurs, weliswaar jaren te laat’ en ‘pas toen de heleboel in lichterlaaie stond moet het daar eindelijk een beetje warm zijn geworden, eindelijk wat “vrolijkheid” toen het daar knetterde in die gangen, waar je altijd op je tenen moest lopen en hardop spreken een streng bestrafte overtreding was.’ Die verbittering doet volgens andere oud-leerlingen geen recht aan de werkelijkheid. Dat vormde voor twee van hen tot het opstellen van een ander boek, ‘met het oogmerk om te voorkomen, dat Kousbroeks beschrijving van zijn (volgens hem deels mythische) herinneringen als enige ‘ware’ toedracht de geschiedenis ingaat, beschrijvingen die wel al te zeer door zijn persoonlijkheid en emotioneel lijken te zijn ingekleurd.’ Het boek van Van der Kaay en Ponsen is gedocumenteerd met diverse bijlagen en bevat talrijke illustraties uit de kostschoolperiode 1926-1942.

excursie van de plantersschhoolvereniging Brastagi in 1914 (Javapost)

Toneelstuk door leerlingen van de Planters School Vereniging Brastagi circa 1930 (coll. Tropenmuseum)

Foto van leerlingen van de Planters School Vereniging in Brastagi, Sumatra in 1929 (coll. Tropenmuseum)

Wandeltocht door leerlingen van de Planters School Vereniging naar de Sibajak, 18 september 1937 (Uit: schoolalbum van Lilly Schouten)

Leerlingen van de hoogste klassen voor de entree van Planters School Vereniging in Brastagi op een foto uit 1938

Leerlingen van de Planters School Vereniging in Brastagi vertrekken vanwege vakantie, 1937 of 1938 (Uit: Schoolalbum P.S.V. van Lilly Schouten)

Personeel van de Planters School Vereniging, gefografeerd in 1935. Staande van links naar rechts: heer C.J.de Koster, directeur J.M.Marsman, onbekende, mej. M.B.Aberson, onbekende, mej. de Groot, onbekende, mej. Bronckhorst, mej. B.Lohman en de heer H.O.Planje. Zittend v.l.n.r.: onbekende, mw. J.H.Marsman-Weener, onbekende, onbekende en mej. Gräber

Personeel van de Planters School Vereniging in Brastagi, 15 januari 1937. Staand van links naar rechts: heer Hanedoes, heer Haring, heer J.F.Harders, heer Rommes. mw. N.M.Ledeboer, mw. M.B.Aberson, mw. Broer, mw. Weener, mw. Zuure, mw. Brockhorst, mw.B.Lohman, zuster van der Hoeven, mw. Zwartbol, mw. Maas, heer Paling, mw. Scheffer. Zittend v.l.n.r.: mw. Hardick, heer H.D.Planje, heer J.M.Marsman (directeur), mw. L.P.Marsman-Franke (hoofd inkoop en keuken), mw. J.H.Marsman-Weener (directrice), mw. V.d.Lijn.

Portret van mej. M.B.Aberson, die les gaf in klas 4. Zij was familie van Nederlandse koloniale familie Aberson.

Nederlands Oost-Indië in Heemstede. Rechts de heer Gerhard Nicolaas (Gerrit) Aberson (1861-1939) die hoofdadministrateur was van de Medan Tabak Maatschappij. In 1901 teruggekeerd in het vaderland kocht hij in 1902 de buitenplaats ’t Groot Clooster op een veiling voor 148.630 gulden. Hij was gehuwd met Dina Petronella Kolff (1866-1953). Hun zoon Alphons Schelling Aberson (12-9-1905 geboren te Heemstede) werkte als Deli-planter en is op 26 oktober 1931 gehuwd in Brastagi. Deze foto uit omstreeks 1910 waarbij de familie buiten de maaltijd gebruikt is genomen in de tuin aan de oostzijde van villa ’t Clooster.

Behalve veel aan sport (voetballen, gymnastiek e.d) werd ook aan cultuur gedaan (toneel, muziek, tekenen). Op deze afbeelding een speciaal programma en tekstboekje van de revue ‘Dat had je niet gedacht’, in 1936 uitgevoerd bij gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de kostschool in Brastagi.

Reünie van oud-leerlingen van de Plantersschool Brastagi in Den Haag Uit: De Telegraaf van 28 oktober 1978
=================================================
BRASTAGI IN VERLEDEN EN HEDEN

In augustus 2010 had voor het eerst sinds vier eeuwen een eruptie plaats van de Sinaboeng vulkaan nabij Brastagi
In 2007 stelde Hugo J.van der Kaay uit Heemstede een rijk geïllustreerde geschiedenis samen van Jacobus Hendricus van Luin en Johanna Wilhelmina Wesselo en hun nazaten van 1870 tot heden. Plaatselijk bekend waren vooral de vroegere huisarts J.J.van Luin (van 1933-1975, tevens gemeentearts van 1937-1970 en zijn echtgenote, de pianiste Miep van Luin-Riemersma, zuster van zangpedagoge en Blekersvaartactiviste Coby Riemersma. Deze familie Van Luin woonde sinds 1933 op het adres Bronsteeweg 76 (Het Huis met de Sleutels), waar tijdens de bezettingstijd en na de bevrijding huisconcerten plaatshadden. Met andere familieleden woonden telgen uit de geslachten Van Luin en Van der Kaay – oorspronkelijk afkomstig uit o.a. Utrecht en Klundert – en ook woonachtig geweest in Ned. Oost Indië – op een tiental adressen in deze gemeente, zoals uit onderstaande plattegrond wordt weergegeven.

Familiefoto huwelijk van Hugo van der Kaay met Rietje van Luin, op 22 juni 1955, poserend voor het raadhuis van Heemstede. Vooraan van links naar rechts: Betty, Ap van Luin vader bruid, Sjouke van der Kaay-Schuil moeder bruidegom, Rie van Luin-Schmidt moeder bruid, bruidegom, Hugo van der Kaay en bruid Rietje van Luin, Paul met vader Joop van Luin, Aard Korteweg getuige, Jan Casper v.d.Kaaij vader bruidegom. Achter v.l.n.r. Truus Pothoff (tante bruidegom), Coen en Joke v.d.Bent -van Luin, Tante Pien Schuil (tante bruidegom) met zoon Hans, erutussen nog net zichtbaar Marie v.d.Kaay (tante bruidegom), Jenny Filet (tante bruidegom), Her Pothoff (oom bruidegom), Trui van Luin, Frans van Luin en Miep van Luin, Sjoukje en Dick de Widt-van der Kaay (zuster en zwager bruidegom).

Vooraanzicht Jacon de Witstraat 2 Heemstedem, waar de familie Van der Kaay -van Luin vanaf 1967 woonde.

Overlijdensbericht van professor dr. H.J.van der Kaay, uit het Haarlems Dagblad van 28 februari 2018

Het hooggelegen Brastagi was destijds bij de Nederlanders een populair vakantieoord. Het hier afgebeelde imposante Bukit Kubi hotel, gelegen in een park, herinnert aan die tijd.

Het Tobameer in Noord-Sumatra is 130 kilometer lang en is door Rudy Kousbroek als paradijselijk omschreven.
BIJLAGE 1 In 1941 verscheen het boek ‘Gedenkschrift aangeboden aan den Heer Herbert Cremer, directeur n.v. Deli-Maatschappij‘ waarin is een hoofdstuk is gewijd aan de Brastagi-school door mw.J.W.Bitters-Roelofsen



Bijlage 2. In in ‘ Gedenkschrift'(1941) van de N.V.Deli-Maatschappij wijdde P.W.Modderman ook een hoofdstuk aan de Plantersschool te Brastagi




Tijdens de Japanse bezetting zijn tot 1945 minstens 1500 Nederlandse onderdanen onder allengs slechter wordende omstandigheden geïnterneerd geweest in de voormalige sjieke plantersschool Brastagi

In 1947 is het gebouwencomplex in vlammen opgegaan en daarmee kwam een definitief einde aan de school



Bijzonder, mijn vader zat van zijn 9de tot zijn 12de (dat moet tussen 1926 en 1929 zijn geweest) op deze kostschool en zou het eerder met Rudy Kousbroek eens zijn geweest. Ook mijn vader was dolgelukkig toen hij vernam dat de school in vlammen was opgegaan. Ik herinner me dat hij zei dat het idd een koude en harde omgeving was. Hij heeft daar echt moeten overleven, zo maakte ik uit zijn verhalen op.
Zo zal iedereen zijn eigen herinneringen hebben. Ik snap niet dat die van Kousbroek onderuit gehaald moeten worden. Het zijn ZIJN ervaringen. Om dat nu zwartmaken te noemen… belachelijk.
Respect graag voor elkaar.
Zo had mijn grootvader geen goed woord over voor Wim Kan in het kamp, daar denken andere mensen ook vaak anders over.
Dat mag.
ik heb een cliënt mevrouw bakker, die heeft ook in die tijd op deze school gezette. Ze herkent haar zelf op de foto van derde klasse bij juffrouw Scheffer.
Het boek “Wandelen in Liefde” is zowel in historisch als in literair opzicht een aanfluiting die in dit verband geen enkele vermelding behoeft. De auteur (die zich nergens op laat aanspreken en alle kritiek wegwuift met een beroep op zijn fenomenale ‘inlevingsvermogen’) heeft een stapeltje authentieke brieven in handen gekregen en ‘op basis daarvan’ vervolgens zonder enige serieuze research zijn fantasie de vrije loop gelaten. Hij weet werkelijk niets van de geografie (noch in Indië, noch ook maar in ons eigen Groningen), hij weet niets van de personen die in zijn verhaal voorkomen (deels onder hun echte naam) of de wereld waarin zij leefden, hij heeft zich nergens in verdiept om maar ongestoord te komen tot dit morsig flutromannetje – een affront voor alle vrienden en nabestaanden der getroffenen van de schokkende gebeurtenis die in werkelijkheid heeft plaatsgevonden – en daar zou best een zinnig boek over te schrijven zijn, voor wie zich erin verdiept. Dat zou meteen een heel wat spannender en geloofwaardiger verhaal opleveren. Deze sneue meneer heeft maar wat gedaan. Zelfs zijn transcripties zijn abominabel, zoals iedereen kan vaststellen. Hij kon de brieven niet goed lezen, hij heeft de inhoud naar eigen goeddunken tot allerlei andere, onoverzichtelijke porties verknipt zodat hij er ‘antwoordbrieven’ bij kon verzinnen. Het is onbegrijpelijk dat de familie die hem deze collectie ter hand heeft gesteld, hiermee akkoord is gegaan. Toegang tot de oorspronkelijke teksten of contact met de familie die ze beheert wordt door de auteur afgeschermd.
Niet essentieel voor de beschrijving over de planters school Brastagi van Hugo Jan van der Kaay en Dirk Gerrit Ponsen als reactie op Rudy Kousbroek en omdat ik niet kan beoordelen of bedoelde brievenroman ‘magistraal’ dan wel een ‘flutromannetje’ is heb ik de vermelding van het boek ‘Wandelen in Liefde’ door Daan Fousert thans geschrapt