Tags
Broeder Raymundus, Broeders Penitenten, Daniël de Brouwer Stichting, Erik Pringsheim, ex-keizer Wilhelm II, Han van Meegeren, Johan Hinlopen, Joseph Piller, Prins Bernhard, rijksmaarschalk Goering, Sieghard von Pannwitz, Ursula Chichester von Pannwitz

situatietekening van de Hartekamp in 1901 en tegenwoordig oppervlak van de instelling voor geestelijk en meervoudig gehandicapten
1693-1709: postmeester Johan (Jan) Hinloopen (Hinlopen), bouwheer van buitenplaats de Hartekamp

Fragmentgenealogie Hinloopen (Uit: ‘De prentschat van Michiel Hinloopen 1619-1708’ (‘s-Gravenhage, SDU, 1988). Door Jan van der Waals die een reconstructie vervaardigde van de eerste openbare papierkunstverzameling in Nederland. Hij liet in 51 albums 7.034 prenten na aan het stadhuis van Amsterdam, waarvan ongeveer 90% kon worden achterhaald. Oud-burgemeester Nicolaes Witsen was executeur-testamentair. De prenten zijn aan de stad Amsterdam geschonken en zijn boeken aan twee vrienden, dominee Petrus Schaeck de Italiaanse boeken en Willem Vonk, suppoost van het weeshuis,de Franse en Nederlandse boeken
Voorheen een boerenhofstede met buitenwoning in eigendom van o.a. de rector van de Latijnse School in Amsterdam Jacobus Heiblocq tussen 1680 en 1687 en daarna eigendom tot 1692 van Andries van Breelofsbergen en Crijn Crijnsz. de Jonge, is de gefortuneerde Jan Hinlopen (1648-1709) eind 1692 eigenaar geworden. Telg uit een geslaagd koopmans- en regentengeslacht, volgens Elias oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Nederland, Antwerpen. Hij vervulde de functie van postmeester van het Antwerps Postcomptoir, verantwoordelijk voor de postroute tussen Amsterdam en Antwerpen vice versa. In totaal betaalde hij blijkens een transportakte op 14 januari 1693 4.900 gulden voor een gebied van 12 morgen en 178 roeden en breidde zijn bezit in latere jaren door aankopen in de volgende jaren uit. Hij gaf al in 1693 opdracht een nieuw herenhuis van allure bouwen met een orangehuys, thuynmanshuys en speelhuys en daaromheen tuin aanleggen, zoals blijkt uit een kaart uit 1708, vervaardigd door landmeter Maurits Walraven.

Kaart uit 1708 door van M.Walraven van de hofstede de Harte-camp tussen de Heerenweg en de Leidsevaart, 91 x 117 centimeter (achterzijde) Aanwezig in het Noord-Hollands Archief.

De ouders van Jan Hinloopen: Jacob Fransz. Hinloopen en Leonora Huydecoper op een schilderij van Jacob van Loo uit circa 1656-1657.
Jan Hinlopen bleef ongehuwd, van hem is geen portret bekend. Wèl van zijn ouders. Hij is begraven in een dubbel graf (genummerd 18/19) in de Hervormde kerk te Bennebroek, direct naast het graf (de grafkelder) van ambachtsheer Adriaan Pauw en zijn familie. Door zijn familieleden als erfgenamen is de Hartekamp op 15 mei 1709 verkocht aan de Engels-Nederlandse bankier George Clifford Sr. voor een bedrag van 22.000 gulden, die tevens voor 2.275 een nabijgelegen blekerij kocht uit de erfenis van Hinlopen. Op 1 maart 1708 verkocht Cornelius Ascaniusz. van Sijpesteyn aan postmeester Jan Hinloopen ruim 13 morgen land in Hillegom op de grens van de Zandlaan (Bennebroek) voor 650 gulden. Na zijn overlijden erfde dat stuk land Jacoba Sophia Huydecooper, gehuwd met mr. Anthony de Genies, oud-burgemeester van Haarlem als erfgename en is een deel, dat wil zeggen 14 morgen voor 255 gulden verkocht aan de heer van Vladcracker. Tot 1788 zijn drie generaties Clifford eigenaar gebleven. Van 1735 tot 1737 werkte de beroemd geworden botanicus Karl von Linné (Carolus Linnaeus) op de Hartekamp. en in 1738 verscheen zijn ‘Hortus Cliffortianus’, een catalogus van 1.251 levende platen in de tuin, herbarium en catalogus van Clifford’s botanische boekerij (295 titels). Na de volgende eigenaren van de Hartekamp: 1788-1803 Jan Cliquet en zijn weduwe Maria Andrioli; 1803-1809: Johan Christiaan Meijer); 1809-1810: Christiaan Stumphius; 1810-1816: Daniël Ruysch en Arnout van Zuijlen van Nijevelt; 1816-1835: Mattheus Brants en zijn weduwe Agatha Hartsen; 1835-1901: Barthold en Anna Maria van Verschuer-Brants: 1901-1902: De Binnenlandse Exploitatie Maatschappij; 1902-1905: Mr.W.de Ridder en Baron S.A.F.Creutz; 1904-1921: Maria C.Smidt van Gelder-Kaars Sijpestein, ten slotte mw. Catalina von Pannwitz-Roth uit Berlijn in 1921 die 421.858 gulden betaalde voor de Hartekamp. Zij bleef eigenares tot 24 maart 1952 toen de Hartekamp in Frascati te Amsterdam is geveild voor 330.000 gulden, aangekocht door de Vereeniging der Broeders Penitenten te Boekel, die hier een inrichting voor zwakzinnige jongens vestigden.

Historisch smeedijzeren uurwerk uit omstreeks 1750 van de Hartekamp, beschreven door Daan Kerkvliet, in: ‘Het torenuurwerk , p.13-14
DE HARTEKAMP ALS MUSEAAL CENTRUM EN TREFPUNT VAN DE ARISTOCRATIE; de periode van mevrouw Catalina von Pannwitz, 1921-1940 (1952)

Mw. Catalina (Käte) von Pannwitz-Roth. Geboren in 1876 te Rostock. Erfgename van een enorm vermogen aan geld en de estancia [veeboerderij] Catalina door o.a. haar vader Anton F.H. (Frederiko) Roth (1857-1906) en diens broer Carl (Carlos) opgebouwd in Argentinië, waar zo’n 100.000 hectare land op de Pampa’s werd verworven, grotendeels aan derden verpacht (1) Sinds 1919 met de Argentijnse nationaliteit. In 1908 te Marburg a.d.Lahn getrouwd met dr. Walter von Pannwitz, uit een aristocratische familie en topadvocaat in München, vervolgens in Berlijn. Na diens overlijden in 1920, het jaar daarop verhuisd naar de Hartekamp in Heemstede. De Tweede Wereldoorlog woonachtig in Zwitserland. In 1949 verhuisd naar Buenos Aires. Overleden te Zürich in 1959. Begraven in een familiegraf nabij Berlijn.
(1) haar vader, van Joodse afkomst, was: Anton Friedrich Hermann [in Argentinië ‘Frederico’ genoemd], op 28 augustus 1839 in Wardenburg (D), 27-6-1907 overleden op een boot in de Atlantische Oceaan , komende van Montevideo op weg naar Hamburg; haar moeder: Anna Caroline Mathilde Spangenberg, geboren 23 december 1844 in Güstrow en gestorven op 31 mei 1900 in Rostock. Uit dit huwelijk is 1 dochter geboren Catherine [genoemd Catalina] Caroline Driederike Georgine Roth, 3 september 1876 geboren te Rostock (overleden 20 mei 1959 in Zürich).

Moeder Catalina en dochter Ursula von Pannwitz. Een 2019 in het Duits verschenen boek ‘Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm. Das glamouröse Leben der Catalina von Pannwitz (187-1959)‘ is te bestellen bij de schrijver Sieghard von Pannitz. Email adres: cvonpannwitz@gmail.com
Vooraanzicht van de Hartekamp, bijgenaamd het (witte) ‘paleisje’ na de vooruitstekende aanbouwen door architect Berchtenbreiter
Diverse malen is mij gevraagd naar informatie over zowel de kunstcollectie van mw. Catalina von Pannwitz als over het leven op de Hartekamp in de periode van het Interbellum, recentelijk nog door de heren Sieghart von Pannwitz en Peter Frederiks. De Hartekamp was in die periode het onbetwiste middelpunt in ons land van de Duitse kolonie, van wie er velen mede vanwege Nederlands neutraliteit tijdens of na de Eerste Wereldoorlog naar ons land waren uitgeweken. Omdat hierover tot op heden nog niet of nauwelijks is gepubliceerd reden om na onderzoek onderstaand een eerste aanzet te geven, in de toekomst uit te breiden met nog nader te verifiëren archiefgegevens.
Entree van de Hartekamp met vazen en de helaas gestolen stenen beelden van 2 honden die als ‘bewakende schildhouders’ dienden
Buitenplaats de Hartekamp in Heemstede heeft sinds het verblijf van Linnaeus (1735-1737) altijd tot de verbeelding der mensen gesproken. In de tijd van baron van Verschuer (in 1901 overleden) werd het buiten regelmatig op reis van Den Haag naar Amsterdam enige uren bezocht door koningin Sophie, die dan verlangde de erudiete pastoor Borret van de parochie Vogelenzang ‘voor een gevoelige conversatie’ te ontmoeten. ‘Het Paleisje’ zoals de Hartekamp in de omgeving menigmaal werd genoemd, en vooral de laatste particuliere bewoonster met haar zwierige levensstijl, die in het interieur van het buiten tot uitdrukking kwam, voedde menig sprookje, ijverig doorverteld van een barones of gravin die keizers, gekroonde hoofden, museumdirecteuren en diplomaten uit de Oude Wereld ontving. Mevrouw Catalina [voor intimi: Käthe] von Pannwitz was niettemin geen gravin, noch barones, maar zoals een vroegere Duitse kamenierster opmerkte ‘eine gnädige Frau’, vaak aangeduid als ‘de elegante dame’. Zij bewoonde de Hartekamp met een allure die sinds de 18e eeuw ondenkbaar scheen geworden. Haar toekomstige man Walther von Pannwitz was dankzij een erfenis vermogend en begon al op jonge leeftijd als advocaat in München kunstvoorwerpen te verzamelen. Diens eerste verzameling met vooral Duitse kunst is door hem met winst in 1905 in de Beierse hoofdstad geveild. Daarna is hij opnieuw gaan verzamelen. Hij werd daarbij geadviseerd door de kunstexperts I.Bode en M.Friedländer. Na zijn huwelijk met Catalina von Pannwitz is het echtpaar in 1910 naar Berlijn verhuisd.
In 1911 is uit het op 26 mei 1908 in Dresden gesloten huwelijk met de in 1856 te Mehlsack geboren jurist en kunstverzamelaar Walter von Pannwitz, telg uit de oude Duitse aristocratie afkomstig uit Silezië, het eerste en enige kind geboren, Ursula geheten [zie bijlage 1]
Roth en Argentinië
Vader van mevrouw von Pannwitz was de Duitser van Joodse origine Friedrich Roth (* Wardenburg 1839-1907 op een boot voor de kust van Senegal aan een longontsteking overleden), die in 1873 trouwde met Anna Carolina Mathilde Auguste Eduarde Spangenberg (geboren in 1844 te Güstrow – volgens een andere bron in 1842 te Rostock – en in 1900 overleden in Rostock. In 1876 is Käthe Caroline Catharina Friederike Georgina (Catalina) Roth, van joodse afkomst, in Rostock geboren [zie bijlage 2]. Haar vader ‘Frederico’ heeft met diens broer Carl Gottlieb Wilhelm (Carlos) Roth (*1841 Wardenburg, ov. 1902 in Buenos Aires) Carlos Roth – met niets begonnen maar begiftigd met een zakelijk instinct in Argentinië fortuin gemaakt, met het fokken en inblikken van runderen op de Pampa’s. Hij was zowel grootgrondbezitter als vleestycoon. Dochter Catalina was de erfgename van een miljoenenbezit, waaronder 30.000 hectare land, en behield naast de Duitse de Argentijnse nationaliteit. Haar vermogen werd geschat op tussen de 60 en 70 miljoen reichsmark. Ter vergelijking: de waarde van het bezit van Bernhard (‘Berni’), prins zur Lippe, vader van onze prins Bernhard, werd geschat op 325.000 mark – wat reden was om van verarmde adel te spreken. De 20-jaar oudere echtgenoot van Catalina is op 8 november 1920 in Buenos Aires overleden.
Het echtpaar Catalina Roth en Walter von Pannwitz (Dora Heinze). De 20 jaar oudere Walter von Pannwitz overleed in Buenos Aires in 1920 op 64-jarige leeftijd en is begraven in Berlijn.

Een jonge Walther von Pannwitz, geportretteerd door Walther Firle (1859-1929). Rechtsonder gesigneerd, linksboven het familliewapen Von Pannwitz. in 2016 geveild door het Venduehuis in Den Haag bij de augustus-september auctie, lotnummer 300. Olieverf op doek 131×81 centimeter. Het bevindt zich sindsdien in de familiegalerie van ‘Little Durnford Manor’ de residentie van John Pelham, negende graaf van Chichester. Walter Sigismund Emil Adolf von Pannwitz (1866 Oost-Pruisen – 1920 Buenos Aires, Argentinië) was een Duitse advocaat, vertrouweling van keizer Wilhelm II, 1,5 jaar burgemeester van Kulmbach en mecenas. In de jaren 1905-1920 bouwde hij een belangrijke verzameling schilderijen en kunstnijverheid op en werd daarbij geadviseerd door de kunstkenners H.Bode en M.Friedländer.

Portret van dr.Walter von Pannwitz met het Johannieterkuis; door Alfred Schwarz, hofschilder van Wilhelm 11. Hij is eerst getrouwd in 1893 in Limburg a.d.Lahn met Maria Faber. Uit dit huwelijk is een zoon geboren Walter von Pannwitz (jr.), als jonge luitenant gesneuveld tijdens de eerste wereldoorlog.Na een scheiding hertrouwde hij in 1908 te Dresden met de 20 jaar jongere in Rostock geboren Catalina Roth, vermogend dankzij een miljoenenerfenis van haar het jaar daarvoor overleden vader Anton Friedrich Hermann (Frederico) Roth (1839-1907). Wat het echtpaar bond was hun beider voor antiek en de kunst. In 1911 is hun dochter Ursula geboren. Tussen 1912 en 1914 is het Palais Pannwitz gebouwd in de wijk Grunewald bij Berlijn- vandaag de dag een luxe hotel. Walter von Pannwitz, in zijn tijd een gevierd advocaat, is onverwacht, op 64-jarige leeftijd overleden in Buenos Aires enkele dagen na een blindedarmoperatie op 8 november 1920. Een jaar later is de weduwe Catalina von Pannwitz-Roth met har dochter en alle reeds bijeengebrachte kunstschatten verhuisd vanuit Berlijn naar de Hartekamp in Heemstede, waar een nieuwe periode van bloei begon die abrupt eindigde met het uitbreken van de tweede wereldoorlog, waarna zij dankzij een vrijgeleide van de Duitse autoriteiten zich vestigde in Zürich om in 1949 naar Argentinië te verhuizen. Veel kunstschatten gingen naar haar dochter in Engeland of zijn geveild bij Rosenberg in New York. Op 20 mei 1959 is zij overleden in Zürich – in welke stad ook haar enige dochter 30 jaar later zou overlijden. Het stoffelijk overschot van Catalina is bijgezet in het familiegraf op het Stahnsdorfer Waldfriedhof ten zuidwesten van Berlijn. Ursula is begraven in het park van het familiebezit van de graven van Chichester: Little Durnford Manor.
Kunst- en antiekverzameling gecatalogiseerd
In de jaren van 1910 tot 1920 is met veel speurzin en weinig gehinderd door financiële belemmeringen de basis gelegd voor de uiteindelijke Hartekamp-collectie. Regelmatig werden internationale kunstcentra als Parijs, Londen en Amsterdam bezocht, en zijn zowel op veilingen als bij antiquairs en kunst- en antiekhandelaren aankopen gedaan. Uit de inleiding op de catalogus van Friedländer blijkt dat veel werk is gekocht uit de Parijse collecties van Rudolf en Moritz Kahn, bij Ambroise Vollard en Jacques Seligmann, via de veiling van particuliere verzamelingen van Kaufmann en Albert von Oppenheim, bij Paul Cassirer in Berlijn Verder van Goudstikker, Weber, Steengracht en Janssen in Amsterdam. Van 1913 tot 1920 bewoonde het echtpaar een enorme patriciërsvilla in Italiaanse Renaissancestijl, tegelijkertijd woonhuis èn privémuseum in de wijk Grunewald, een kolonie buiten Berlijn waar uitsluitend miljonairs woonachtig waren. Het door de uit München afkomstige architect German Bestelmeyer (1874-1942) in neo-klassicistische stijl ontworpen huis, waaraan het aanzienlijk bedrag van 5 miljoen Goldmark is gespendeerd, door schrijfster Dora Heinze ‘Palais (von) Pannwitz’ (1) genoemd, stond van beneden tot boven vol met kunstschatten, schilderijen, maar ook wandtapijten, beelden, boeken etc. Tevens zijn hier grote banketten gegeven, een enkele keer met ongeveer 1000 gasten, door 200 bedienden geserveerd. Van een grootsheid zoals in Berlijn hooguit voorkwam in het keizerlijk paleis. Indrukwekkend was de enorme hal met de leeuwentrap. [Tegenwoordig is in het pand na een grondige interieurverbouwing door Karl Lagerfeld als luxe hotel in gebruik].
Exterieur van Palais Pannwitz na de bouw in 1913
De hal van Palais Pannwitz in Grunewald, Berlijn met het uit Florence afkomstige cassettenplafond, dat ten dele met de verhuizing in 1921 naar Heemstede zich nog altijd in de Hartekamp bevindt.

De keizer 3 november 1897 bij slot Grunewald bij gelegenheid van de jaarlijkse Hubertusjacht met o.a. graaf Hedel (collectie Huize Doorn)
(1)Behalve de boekuitgave ‘Das Schlosshotel im Grunewald: Geschichte eines Adelspalais is door Dora Heinze een film vervaardigd over het Adelspaleis, uitgezonden SFB v14 april 1997 en door 3SAt herhaald.
Foto van het huidige 5 sterren Schlosshotel, met 53 luxe kamers, voorheen Palais Pannwitz in de wijk Grunewald, Berlijn
Conferentiezaal in Schlosshotel Grunewald, Alma Berlin
Verhuizing naar Heemstede

Portret van een jonge Ursula von Pannwitz (Sieghard von Pannwitz). Zij was vernoemd naar haar oma Ursula J.Tobler.

Ursula von Pannwitz, op tienjarige leeftijd toen zij naar Heemstede verhuisde. Voluit waren haar namen Ursula Katharina Cornelia Elisabeth. Geboren 23-11-1911 in Berlin-Grunewald. (Dora Heinze).
Na het overlijden van haar echtgenoot is Grunewald voor 1,5 miljoen Reichsmark verkocht aan de Duitse Staat.Vervolgens heeft mevrouw Von Pannwitz in 1921 voor 421.858 gulden de Hartekamp gekocht van de familie Smidt van Gelder-Kaars Sijpesteijn. Zij zou voor Nederland gekozen hebben om in de omgeving van de uitgeweken Duitse ex-keizer te wonen, met wie tijdens de Berlijnse periode een hechte vriendschap was ontstaan. Direct na de aankoop gaf zij de in Amsterdam werkzame maar uit Duitsland afkomstige architect H.C.Berchtenbreiter opdracht het huis te verbouwen – met de naar voren springende zijvleugels van ir. A.G.van der Steur uit 1902 – ten behoeve van haar kunstverzamelingen. Een Italiaans cassettenplafond, oorspronkelijk afkomstig uit een Florentijns paleisje en na aankoop gedeeltelijk eerst in Palais Pannwitz in Berlijn aangebracht en met de verhuizing herplaatst in een aangebouwde vleugel. De marmeren schouw heeft de Haarlemse beeldhouwer Louis Vreugde ontworpen. Ook de achtergevel onderging in het midden een wijziging: daar werd het ‘uitstek’ tot het dak toe opgetrokken. De decoratie van het interieur is ingrijpend veranderd. In de grote ruimten in de linkerhelft van het huis, die mevrouw Von Pannwitz voor het voor het grootste deel van het kunstverzameling had bestemd, zijn de wanden nieuw gedecoreerd. Boven de deuren van de zaal naast de hal, die de gouden of rococozaal werd genoemd, zijn grisailles van de achttiende eeuwse schilder Jacob de Wit aangebracht. De haaks daarop gelegen renaissancezaal kreeg een beschilderd balkenplafond en een rood marmeren schoorsteen. In het uitstek kwam een stucplafond en zijn in de wanden vitrines voor de porseleinverzameling opgenomen. De grote achterkamer aan de rechterkant, die de spiegelzaal heette, werd kreeg een bestemming als eetzaal. Hier waren in plaats van gordijnen spiegels in de panelen tussen de ramen verborgen, die ’s avonds voor de ramen konden worden verschoven.
Ursula von Pannwitz (links) met Duitse herder en haar moeder bij de vijver van de Hartekamp (1928)
Tekening van rotspartij op de Hartekamp uit ‘Het merckwaerdigste meyn bekent’ deel 6, door Jan Bouman.

Bezoek van de ex-keizer en mw. Von Pannwitz aan bloembollenkwekerij van der Schoot in Hillegom (Amersfoortsch Dagblad, 23-5-930)

Bezoek van keizer Wilhelm II aan de Flora in Heemstede van 1935. Achter hem staat mevrouw C. von Pannwitz (Katholieke Illustratie, 19335)
In 1935 schreef de befaamde landschapsarchitect Leonard Springer dat ‘in 1921 de Hartekamp bij publieke verkoping in handen kwam van mevrouw weduwe C.von Pannwitz. Zij liet het huis verbouwen en de nieuwe Hartekamp met z’n rijk historisch verleden werd door haar op de meest voortreffelijke wijze onderhouden’. (Het Landhuis, 28-8-1935).
Plattegrond van de Hartekamp na de uitbreiding met aanbouwsels van 1902 en 1921. 1: Balzaal ofwel achtersalon , 2: Renaissancezaal, ook aangeduid met bibliotheek, 3: Rococozaal, ook Gouden zaal en voorsalon genoemd, 4: het uitstek (porseleinverzameling), 5: Spiegelzaal (eetzaal), 6: Oud-Hollandse kamer ook rookkamer genoemd. Reconstructie op grond van bouwtekeningen uit 21 Openbare Werken Heemstede (uit boek: Het landgoed de Hartekamp in Heemstede, 1982, pagina 39).
Achterzijde van de Hartekamp, 1932

De vroegere ‘Balzaal’ op de Hartekamp

Prentbriefkaart van de salon in de Hartekamp met grisaille, 14 december 1930 verzonden vanuit de Hartekamp
De porseleincollectie van mevrouw von Pannwitz op de Hartekamp in het uitstek (Buiten, 1932)

Meissen porselein beeldje, vervaardigd door Johann Joachim Kändler, voorstellend Johan Fröhlich, de hofnar van de koningen van Saksen (1694-1757). Was in bezit van Cat. von Pannwitz op de Hartekamp. In 1977 geveild bij Sotheby’s en aangekocht door het British Museum
Voorgevel van huize de Hartekamp, uit Kastelen, buitenplaatsen in Nederland van Loosjes en Jongsma, 1932
Voorsalon de Hartekamp, 1932
Bibliotheek in huize de Hartekamp, 1932
Deel voorsalon de Hartelamp met zicht op de hal. Grisaille van Jacob de Wit en een tapisserie, 1932
Achtersalon in huize de Hartekamp, 1932 met cassettenplafond
Het nieuw aangestelde personeel, gedeeltelijk uit Duitsland afkomstig, overnachtte tijdelijk in ‘De Geleerde Man’ te Bennebroek. Alle personen die mevrouw Von Pannwitz persoonlijk gekend en meegemaakt hebben zijn intussen overleden. Toch heb ik in de jaren 70 van de vorige eeuw nog 2 vroegere dienstboden in Lisse en Alkmaar gesproken. Die omschreven haar als een kunstzinnige, apolitieke en sociaal-voelende zakenvrouw die pas echt opleefde wanneer er mensen op bezoek waren. Vaak persoonlijke vrienden uit Duitsland en, maar ook diplomaten, antiquairs en conservatoren van buitenlandse musea, met wie zij dan het Rijksmuseum of het Frans Hals Museum bezocht.
In 1923 werd de Hartekamp-collectie na de introductie van een museumdirecteur voor belangstellende kunstliefhebbers open gesteld (Algemeen Handelsblad, 21-9-1923)

De op 17-11-1886 geboren Ludwig Priebe was huismeester op de Hartekamp (Algemeen Handelsblad, 9-1-1926)
In de zomer van 1926 hield zij een groot tuinfeest ten behoeve van het steuncomité voor Intellectueel Centraal Europa.
(De Tijd, 146-1926)
Tuinfeest op de Hartekamp in 1926 waarbij de opbrengst ten goede kwam aan een goed doel. Prins Hendrik begroet de deelnemende personen
Romanschrijfster Jo van Anmers-Küller die als hobby de handlijnkunde beoefende voorspelt de toekomst van prins Hendrik (Sumatra Post 15 juli 1926)
Prins Hendrik, een trouw bezoeker van party’s, was hierbij aanwezig en werd aan de in historische kledij gestoken deelnemers voorgesteld. Twee jaar later, 7 juli 1928 was Heemstede landelijk nieuws toen de eerste Europese oceaanvliegers, de Ier Fitzmaurice, en de Duitsers Köhl en baron von Hühnefeld op de Hartekamp met een diner zijn gehuldigd. De vliegers arriveerden om 12 uur te Soesterberg en zijn vandaar weer opgestegen en naar Schiphol gevlogen. Daarbij vlogen zij enige keren in een Junker laag over huis Doorn. De familie van de gewezen Duitse keizer stond op het dak. Tot afscheid wierpen zij een pakje naar beneden, dat hun groeten bevatte. Van Schiphol gingen ze per auto naar de buitenplaats van mevrouw von Pannwitz te Heemstede. Daar gebruikten de beroemde luchtvaarders met een aantal gasten de lunch. Van daar vertrokken zij per limousine naar Schiphol waar de oceaanvliegers hun toch per vliegtuig voortzetten, aldus o.a. de Leeuwarder Courant van 9 juli 1928.

De Duitse Kunstvlieger graaf Schaumburg gaf vliegdemonstratie boven Schiphol als gast van de familie von Pannwitz (Nieuwsblad Roermond, 16-7-1930)
De oceaanvliegers worden ontvangen op de Hartekamp. V.l.n.r.: de Ier James C. Fitzmaurice, en de Duitsers Hermann Köhl, Catalina von Pannwitz, Ursula von Pannwitz en baron E.G.von Hühnefeld

Eerder brachten de drie Duitse vliegers die de eerste vlucht van Duitsland naar de Verenigde Staten maakten een bezoek aan de ex-keizer in huize Doorn.

Mw. Von Pannwitz was meermaals als erelid in comité’s vertegenwoordigd, zoals in 1937 bij de Wereldjamboree in Vogelenzang en in 1939 in het comité voor hulp aan nationaal Spanje (De Tijd, 11-3-1934)
Ex-keizerWilhelm 11
Luchtschip de Graaf Zeppelin boven het Spaarne. Boven de Hartekamp maakte men een sierlijke buiging als een groet aan de daar aanwezige ex-keizer Wilhelm 11 (Eerste Heemsteedsche Courant, 18-10-1929)
(50ste bezoek van Wilhelm 11 aan de Hartekamp. Uit: Sumatra Post, 19-1-1932)
Bezoek aan bollenbedrijf van A.C.van der Schoot in Hillegom (De Tijd, 16-7-1932)

De ex-keizer bezocht diverse malen de bloembollenkwekerij van Van der Schoot in Hillegom, bijna altijd in aanwezigheid van Catalina von Pannwitz. Op bovenstaande foto neemt de heer A.C.van der Schoot in 1931 afscheid terwijl Wilhelm met zijn chauffeur al in de open mercedes zitten (collectie Huize Doorn)

Bezoek van de ex-keizer aan kwekerij van der Schoot in Hillegom met o.a. prinses Hermine, majoor van Houten (derde van links), burgemeester W.Pont, A.C.van der Schoot jr. en de dame rechts mw. Catalina von Pannwitz (collectie Huize Doorn)

Bezoek in 1935 van Wilhelm II aan bloembollenkwekerij Van der Schoot in Hillegom. Voor de fotograaf poseren van links naar rechts o.a. prinses Ina Marie, prinses van Pruisen, Wilhelm II, A.C.van der Schoot, Wilhelms zoon Oskar en diens zonen Oskar Jr. en Wilhelm Karl. Voorts zien we Catalina von Pannwitz-Roth en helemaal rechts majoor Van Houten (collectie Huize Doorn)

Bezoek aan kwekerij Van der Schoot in Hillegom april 1935. In het midden zien we ex-keizer Wilhelm II en verder zijn zuster Margarete, rechts van hen kweker A.C.van der Schoot jr., en twee zonen van Oskar en Ina Marie. Links van de keizer zijn schoondochter Ina Marie en zijn zoon Oskar, Catalina von Pannwitz, majoor van Houten en enkele onbekende personen (collectie huize Doorn)

De Duitse ex-keizer Wilhelm II bezoek de FLora 1935 en krijgt een corsage opgespeld. Links achter met wandelstok keizerin Hermine en daarachter mw. Catalina von Pannwitz
De ex-keizer en zijn gevolg in 1935 bij een ontvangst op de Hartekamp. Links van hem mevrouw Catalina von Pannwitz en helemaal rechts echtgenote Hermine van Pruisen. Verder v.l.n.r. baron von Groncy, prins Oskar van Pruisen, (kalend) baron Eduard von der Heydt (bankier), prinses = echtgenote van prins Oskar, prinses Herzeleide van Pruisen.

Poserend voor de entree van de Hartekamp bij het vijftigste bezoek van de ex-keizer aan de Hartekamp
Het 75ste bezoek van de keizer op de Hartekamp in 1935. Elke 25 keer werd een ereboog opgericht. In het midden mevrouw von Pannwitz met een boeket bloemen. Links van haar met bontjas prinses Hermine van Pruisen en helemaal rechts dochter Ursula von Pannwitz
In 1918 heeft keizer Wilhem 11 als balling in het tijdens WO1 neutrale Nederland gevestigd. Op 29 november onderkende hij in de gobelinzaal van kasteel Amerongen de officiële abdicatie en in 1910 is verhuisd naar naar huis Doorn nadat het kasteel, bijgebouwen park waren gekocht van douarière Wilhelmina Cornelia baronesse van Heemstra. Voor de meubels en andere voormalige eigendommen zoals antiek e.d. uit het ‘Neues Palast’ en ‘Stadtschloss’ in Berlijn mocht Wilhelm een keuze maken; zijn geld stalde hij grotendeels bij de handelmaatschappij en bank van Rhodius. Een persoonlijke vriend van Catalina von Pannwitz-Roth, wier man Walter von Pannwitz 8 november 1920 overleed in Buenos Aires, was en bleef de in ballingschap wonende Duitse keizer Wilhelm 11. Hij noemde haar liefkozend ‘Panni’. Talloos waren de roddels dat de ex-keizer een verhouding had met de nog altijd bevallige weduwe. Talrijke bezoeken zijn aan Huize Doorn afgelegd en tot begin 1940 heeft Wilhelm met zijn echtgenote prinses Hermine van Pruisen en hun gevolg, in totaal 103 maal de Hartekamp bezocht. Iedere 25ste keer werd gevierd met een ereboog van groen op het bordes evenals een diner in de Spiegelzaal. Het honderdste bezoek had in 1939 plaats. Soms zijn gemeenschappelijke uitstapjes gemaakt zoals naar de bollenvelden, de Flora-1935 in Groenendaal of de kwekerij van A.C.van der Schoot te Hillegom. De keizer was namelijk een groot liefhebber van planten en bloemen, in het bijzonder van rhododendrons en diepblauwe delphina’s. Mevrouw Von Pannwitz beschikte over een eigen jacht ‘Olympia’ in de Ringvaart afgemeerd en had een motorjachtdrijver, de heer Fijnheer, in dienst.
De ex-keizer in gesprek met A.C.van der Schoot in Hillegom. Links mw. von Pannwitz (foto huis Doorn)
Bezoek aan kwekerij A.C.van der Schoot hr. in Hillegom. Achter de bollenkweker, de keizer, Catalina von Pannwitz, prinses Hermine van Pruisen en majoor M.C.van Houten (foto Huis Doorn)

Bezoek van prins Bernhard, prinses Juliana en jhr.dr.Roëll aan mw. Von Pannwitz (Nieuwe Haarlemsche Courant, 28 oktober 1936)

Bezoek van mevrouw von Pannwitz en leden van de American Garden Club aan de tulpenbeplanting op huize Doorn, 9 mei 1938
(Nieuwe Haarlemsche Courant, 3 mei 1938)

Huwelijk van jnkvr. Anna Pauw van Wieldrecht met burggraaf Zu Dohna in Buckow in aanwezigheid van o.a. prins Bernhard en Catalina von Pannwitz (De Locomotief, 21 juli 1938)
In zijn gepubliceerde memoires ‘Der Kaiser in Holland’ (1924-1941; in 2015 herdrukt), zowel in een Nederlandse als Duitse editie verschenen, schrijft vleugeladjudant Sigurd von Ilsemann enige malen [21-12-1925; 12-8-1932; 27-9-1938, 12-5-1940] over de wederzijdse bezoeken. Op 5 januari 1934 noteerde hij het volgende anekdotische verhaal: ‘Mevrouw von Pannwitz die verscheidene weken met haar dochter in Argentinië is geweest, bracht gisteren de avond met de majesteiten door en ontbeet vanmorgen met hen, voor Z.M. naar het bos ging. Bij deze gelegenheid zei zij misprijzend, dat Hitler had toegestaan dat in verband met de Olympische Spelen het stadion voor negentien miljoen mark verbouwd werd. Deze kritiek op Hitler was voor H.M. [bedoeld wordt echtgenote Hermine van Pruissen] voldoende aanleiding om tegenover de goede Panni een vreselijke scène te maken en haar met de scherpste verwijten te overladen. Panni was zo in haar wiek geschoten, dat zij mij na haar thuiskomst in de Hartekamp opbelde waarbij zij haar verontwaardiging over zo’n behandeling niet onder stoelen of banken stak. H.M. had haar in bijzijn van haar dochter en de beide prinsessen als een viswijf toegesnauwd en haar de meest ongelooflijke dingen naar het hoofd geslingerd. De keizer maakte zich zo kwaad over de uitlatingen dat hij wel een hartaanval had kunnen krijgen.’ Op 21 december 1925 staat vermeld: ‘Op de 19de was Z.M. en gevolg bij mevrouw von Pannwitz te gast voor het eten en de thee. Ik heb mij laten verontschuldigen. Als gasten waren ook uitgenodigd: de Duitse gezant in Den Haag, excellentie Lucius von Stoedten, mevrouw von Lindeneier en mevrouw Voss (Goltz). Z.M. vertelde mij erover: “Toen Lucius mij zei, dat wij, Duitsers, zonder leger en geld niets konden doen, antwoordde ik hem dat hij dus dan ook tot hen behoorde die alles opgegeven hebben en zich bij de feiten neergelegd! Op zijn bewering dat wij in het vaderland ook niet de juiste leiders hadden antwoordde ik: “Nou, dan hebt u mij dus al bij het oud ijzer gezet, ik tel voor jullie zeker niet meer mee?” En wat deed Lucius? Hij sloeg zijn ogen neer en bleef mij een antwoord schuldig. En dat is nu een man die nog onder mij ambtenaar is geweest! (…)’ Op 12 augustus 1932 schreef von Ilsemann: ‘Gisteren maakte ik met Z.M. weer eens een tochtje naar mevrouw von Pannwitz. De keizer heeft het er deze keer met Niemann over gehad dat bij de opstelling van het nieuwe leger, na zijn terugkeer, de infanterie nog meer machinegeweren bedeeld moest krijgen dan hij aanvankelijk met Gabriel had besproken.’
Sigurd von Ilsemann, 1920, de trouwe adjudant van tot het einde van keizer Wilhelm 11 (1920, foto Bibl. Nat. de France).
Citaat uit dagboek van 17 mei 1935: ‘Over brieven die hij krijgt, zei de keizer: “Als mijn eigen zoon Auwi het klaarspeelt om brieven aan mij met “Heil Hitler” te ondertekenen, wat kan ik dan van anderen verwachten? Wat moet ik ook met een ondertekening als “Mit deutschen Gruss” en dergelijke frasen? Als ik dat lees, geeft mij dat meteen het gevoel dat ik in Duitsland al voor dood gehouden wordt!” (En wat wordt er nog veel post voor de hoge heer achtergehouden!). – ‘ Maar Auwi is nu klaar met zijn nationaalsocialissme. Ik heb hem verboden zich verder met de partij bezig te houden. Zijn fanatisme was haast ziekelijk. En wat is daarvoor zijn dank en heeft hij ermee bereikt? Helemaal niets! Alleen zijn gezondheid heeft hij ervoor opgeofferd”. Daarna vertelde hij: “Mevrouw Von Pannwitz en haar vriendin Ysenburg wilden mij er onlangs toe overhalen om de uitvoering van de “Walküre” in Amsterdam bij te wonen. Toen ik opmerkte dat dit in verband met de aanwezigheid van publiek onmogelijk was, wilde Panni meteen regelen dat ik de generale repetitie bij zou kunnen wonen, want daar is immers helemaal geen publiek bij. Toen ik erop wees dat de mensen mij dan weliswaar niet in de schouwburg, maar misschien wel op de reis daarnaartoe zouden zien, gaven zij het nog steeds niet op. Toen werd deze vrouwenpraat mij te gek. Ik sloeg met de vuist op tafel en zei: “Stelt u zich eens voor wat men thuis zou zeggen als men hoorde dat de keizer naar een Nederlandse schouwburg gaat! “Nee, zolang het Duitse volk zich niet van de schande ontdoet om haar eigen keizer als laatste krijgsgevangene in ballingschap te laten, zolang ga ik geen schouwburg binnen.’
Op 27 september 1938 schreef von Ilsemann: Omdat de majesteiten gisteren bij mevrouw von Pannwitz waren, zag ik de keizer tweeëneenhalve dag niet. Wat hebben zich in deze dagen toch belangrijke politieke zaken afgespeeld! De rede van de Führer van gisteren vormde het hoogtepunt van de crisis tot nu toe. Al dagenlang praat men over niets anders dan of er oorlog komt of dat de beker nog één keer aan Europa voorbijgaat. En de keizer? De hele ochtend was ik bij hem en hij sprak over het weer, over China en Spanje, over zijn bezoek van gisteren aan een Amsterdams museum, maar geen woord over de Europese situatie. Toen ik deze zaken tijdens het voorlezen uit de kranten ter sprake bracht, vermeed hij het onderwerp wederom.’ Ten slotte 12 mei 1940 (Eerste Pinksterdag): ‘Z.M. houdt de gebruikelijke morgenwijding. Tegen vier uur ’s middags deelt de keizer aan graaf Moltke en mij in de torenkamer mee, dat de burgemeester van Doorn hem een half uur geleden een aanbod van de Engelse regering gezonden had, om de majesteiten met inachtneming van de verschuldigde eerbied voor de duur van de oorlog, naar Engeland over te brengen, omdat Doorn spoedig bij de gevechtshandelingen betrokken zou worden. Baron van Nagell [de Doornse burgemeester] was hierover telefonisch door lady Chichester (geb. von Pannwitz), wier man van het Engelse gezantschap in Den Haag, is verwittigd, met het verzoek dit aan de keizer door te geven. Na telefonische ruggespraak constateerde de burgemeester, dat noch het ministerie van buitenlandse zaken noch de Nederlandse regering van dit Engelse aanbod op de hoogte waren. Nadat de regering zich echter van de juistheid van dit aanbod overtuigd had, liet zij Z.M. via baron van Nagell weten, dat zij tegen aanneming van dit aanbod door de majesteiten geen bezwaar had. Z.M. verklaarde er niet aan te denken die Engelse uitnodiging te aanvaarden, ik verlaat Huis Doorn niet!’
12 augustus 1932 noteerde Von Ilsemann in zijn dagboek: ‘Gisteren maakte ik met Z.M. weer een tochtje naar mevrouw von Pannwitz. De keizer heeft er deze keer met Niemann over gehad dat hij de opstelling van het nieuwe leger, na zijn terugkeer, de infanterie nog meer machinegeweren moest krijgen dat hij aanvankelijk met Gabriel had besproken (…)’
Wilhelm 11 was antisemitisch en gaf de schuld van de financiële crisis in Duitsland aan Joodse bankiers, maar maakte in gesprekken met de joodse bankier Fritz Gutmann van Bosbeek, die regelmatig op de Hartekamp kwam voor hem een uitzondering… In 1936 luchtte de ex-keizer in een brief aan Catalina zijn hart ‘over de schadelijke invloed van de joden die zich niet laten assimileren’ en aan gravin von der Goltz in Arnhem schreef hij: ‘Mijn lieve gravin, dat de joden in neutraal Nederland altijd goed Oranisch (Oranje-gezind) waren, had een reden: in dit neutrale land konden zij hun geld veilig opstapelen en de macht in handen krijgen. Wat deze joden in Nederland aan schandelijkheden tegen Mijn volk en vaderland en tegen mij persoonlijk hebben gepresteerd, kon ik tijdens twintig jaar van mijn verblijf in Nederland zelf met verontwaardiging vaststellen.’

Het 100ste bezoek van de ex-keizer Wilhelm II aan de Hartekamp (IJmuider Courant, 8-6-1939) April 1940 had het 103de tevens laatste bezoek plaats.
Aankomst van de Mercedes op de Hartekamp. De chauffeur laat ex-keizer Wilhelm uitstappen, Ursula vooraan en daarachter Catalina von Pannwitz staan klaar om Wilhelm 11 te begroeten, terwijl bedienden in livrei klaar staan om koffers in ontvangst te nemen.
Moeder en dochter von Pannwitz begroeten ex-keizer Wilhelm 11 bij een van zijn bezoeken aan de Hartekamp.
Een galadiner op de Hartekamp ter ere van de ex-keizer. en zijn familie. 1 = Hermine van Pruisen (tweede echtgenote van de keizer), 2 = Freiherr Alexander von Semarclens Grancy, kapitein-vleugeladjudant, 3 = Hermine Caroline (1910-1992), 4 = Ferdinand (1913-1973), 5 = Henriëtte (1918-1979), was gehuwd met een kleinzoon van Wilhelm. Daarnaast Catalina von Pannwitz, 6 = Marius van Houten, majoor marechaussee (1879-1953). De kamenierster met witte schort heette Elisa Grieschat en was afkomstig uit Polen. Naast haar rechts in livrei een Nederlandse butler Bram de Wit en vervolgens de Duitser Büter. 3, 4 en 5 zijn drie van de vijf kinderen van Hermine uit haar eerste huwelijk.
Bij de verschijning van het boek over de historie van de Hartekamp in 1982 benadrukte Ursula Chicester de eenvoudige levensstijl van de keizer. Wat echter het voormalig personeel het meest is bijgebleven is bijvoorbeeld het feit dat hij zijn handen niet met kraanwater maar met eau-de-cologne waste…en dat enkel de badkamer van de keizer over gouden kranen beschikte.
Mevrouw Catalina von Pannwitz neemt op het bordes afscheid van Wilhelm 11 na een bezoek aan de Hartekamp, circa 1939 (coll. Pierre Bussen)
Catalina von Pannwitz doet Wilhelm 11 uitgeleide op het bordes van de Hartekamp (fotocollectie Pierre Bussen)
Bezoek van de ex-keizer aan de internationale Flora-bloemententoonstelling in Groenendaal, Heemstede. Links de Hillegomse kweker A.C.van der Schoot en achter hem en Wilhelm 11 mw. Catalina von Pannwitz-Roth (Katholieke Illustratie, 1935)
Theevisite op de Hartekamp. V.l.n.r. Catalina von Pannwitz, ex-keizer Wilhelm 11, de in Amsterdam gevestigde bankier Eduard von der Heydt (1882-1964) die enige tijd in Zandvoort woonde (en zich bij de NSDAP aansloot) en prinses Hermine van Pruisen, echtgenote van de keizer. Eduard Freiherr von der Heydt (1882-1964) was een Duits-Zwitserse bankier; tevens kunstverzamelaar, wiens collectie de basis heeft gevormd van Museum Rietberg in Zürich, Zwitserland
Ook de ex-kroonprins Friedrich Wilhelm en prins Heinrich, broer van ex-keizer Wilhelm 11, zijn regelmatige bezoekers geweest van de Hartekamp (Nieuwe Leidsche Courant, 4 februari 1927)
Via de ex-keizer uit het geslacht der Hohenzollern zijn de kontakten tot stand gekomen met de prinselijke familie Von Lippe Biesterfeld, zoals prinses Armgard en haar zonen de prinsen Aschwin en Bernhard, evenals met prinses Juliana die allen in de jaren tussen 1933 en 1939 op de Hartekamp herhaaldelijk vertoefden. Na de oorlog heeft mevrouw Von Pannwitz de prins geïntroduceerd bij Argentijnse zakenlieden en naar wordt aangenomen voor hem bedoeld via Juliana ook geld uit haar Argentijnse vermogen verstrekt.
Keizer Wilhelm 11 met in zijn gevolg Catalina von Pannwitz in wandelbos Groenendaal, 1935 (collectie huis Doorn)
Prins Bernhard als bezoeker in de jaren 1930-1940

Bericht n.a.v. aangekondigde verloving van prinses Juliana met prins Bernhard. Uit de Arnhemsche Courant van 9 september 1936
Familiereünie op Reckenwalde met v.l.n.r.: prins Aschwin in uniform, prinses Armgard, prinses Juliana en prins Bernhard (Vrij Nederland, 16 oktober 1976)
Prinses Juliana en prins Bernhard na een bezoek aan de Hartekamp in 1936
Slechts bij hoge uitzondering kwam een bezoek van prinses Juliana en prins Bernhard aan de Hartekamp in het nieuws. (Haarlem’s Dagblad, 29-10-1936). Ook de Telegraaf maakte melding van het bezoek. Prins Bernhard kwam overigens meestal alleen en voor 1936 incidenteel met zijn moeder prinses Armgard en broer prins Aschwin.

5 januari 1937 werd twee dagen voor het huwelijk een galaconcert aan het prinselijk paar en de familie aangeboden. in het gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te ‘s-Gravenhage. Naast klassieke muziek werden het Wilhelmus en Deutschlandlied gespeeld en op speciaal verzoek van naar gezegd Duitse diplomaten ook het nationaalsocialistische Horst Wessellied. vernoemd naar de maker Horst Wessel.De Duitse genodigden brachten bij die gelegenheid de Hitlergroet.Prins Bernard (intussen Nederlander) hield de arm omlaag. Dirigent dr.Peter van Anrooy weigerde bij het lied te dirigeren en met hem deden dat ongeveer 25 musici. De dirigent verklaarde, dat hij “zeker geen bezwaar zou hebben een lied van het Duitse volk te dirigeren, echter wel een lied te spelen, dat niet aan het volk behoort, maar aan een partij, die onder de tonen van dat lied andersdenkenden en Joden vervolgt en mishandelt en de vrijheid van het Nederlandse volk bedreigt”.

Dirigent Peter van Anrooy had geen bezwaar tegen het spelen van de beide volksliederen, maar weigerde principieel met nog circa 25 orkestleden het nazistische Horst Wessellied uit te voeren, reden waarom hij was vervangen door kapitein Walther Boer, dirigent van de Koninklijke Militaire Kapel, aldus een op 6/7 januari 1937 gepubliceerde verklaring (collectie Gerard de Boer). Op last van koningin Wilhelmina werd Peter van Anrooy op staande voet ontslagen.
In een gepubliceerde rede ‘Het prinselijk paar gehuldigd’, uitgesproken aan de Keizer Karel Universiteit te Nijmegen op 28 juni 1937 en gepubliceerd in 1937 ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard schrijft professor dr. Jac. van Ginniken S.J. over de periode dat Bernhard stage liep bij de Nederlandse Handelmaatschappij : ‘Hij reed toen met zijn eigen auto en zelf aan het stuur, elken dag op en neer van Heemstede naar Nederlands hoofdstad, en meestal zat ’s avonds Juliaantje op hem te wachten. Was het dan zoo onvergeeflijk, dat hij er graag gauw was, en zoo hard reed, dat een politieagent zoowaar de grijze auto aanhield en met strenge blik een proces-verbaal wilde opmaken? Bernhard nam de heele zaak leuk op, maar wachtte zich toch wel voor een tweede keer.’ (Onze Tuin, 1937).
In 1929 werd in de binnen- en buitenlandse pers naar aanleiding van een bericht in de Telegraaf het huwelijk aangekondigd van Ursula von Pannwitz met (kroon)prins Wilhelm, oudste zoon van de ex-kroonprins en kleinzoon van ex-keizer Wilhelm 11, maar de jongedame, die ook al de prinsen Louis Ferdinand en Bernhard afwees, zag uiteindelijk van een verloving af en werd verliefd op een Engelse graaf en niet op een Duitse prins. (Het Centrum, 11-3-1929)

Al spoedig werden de geruchten tegengesproken als zou Wilhelm, kroonprins van Pruisen/Hohenzollern met Ursula von Pannwitz trouwen.

De zes zonen van Keizer Wilhelm II die allen meermaals de Hartekamp hebben bezocht (uit: Alles over Royals, artikel ‘Keizer zonder rijk’, p.50)

Rechts: kroonprins Wilhelm 111 (1906-1940), helemaal links zijn vader prins Wilhelm en tussen beiden grootvader, de ex-keizer Wilhelm 11, Prins Wilhelm 111 trouwde in 1933 met Dororthea Salviati. In 1940 nam hij als Duits luitenant deel aan de invasie van Frankrijk, raakte daarbij gewond en is ten slotte in een veldhospitaal in het Belgische Nijvel gestorven.

A.A.Tadema: keizer Wilhelm II als balling op kasteel Amerongen, in 1918 (Atlas, Noord-Hollands Archief)
Al voor de verloving in 1936 kwam prins Bernhard met zijn broer Aschwin verscheidene keren op de Hartekamp.
Op 30 mei 1931 vierde vader Leopold zijn zestigste verjaardag. De meeste naaste familieleden waren daarbij aanwezig, maar niet zoon Bernhard. Op bovenstaande foto staand van links naar rechts: Lilli, Ada, Lori, Sieglinde, Aschwin Leopold Bernhard (Lo), Chlodwig en Ernst. Zittend: Carola, Marie, Anna met Leopolds jongste zoon Armin, Leopold, Julius en Berni. Annejet van der Zijl schrijft in haar biografie over Bernhard (pagina 191): ‘Bernhard en Armgard [von Cramm 1883-1971, later gravin von, respectievelijk prinses zur Lippe-Biesterfeld, moeder van Bernhard – de vader van Bernhard was ‘Berni’ prins zur Lippe 1872-1934] ontbraken op het verjaardagsfeest – zij laafden zich deze pinkstervakantie weer aan het luxeleven op de Hartekamp en de tochtjes met Catalina’s jacht Olympia. Eind juli keerde Bernhard zoals gewoonlijk weer terug naar Woynowo om daar de zomer door te brengen (…)’
Prinses Armgard, moeder van prins Bernhard in een artikel over de verloving van haar zoon met prinses Juliana (Arnhemsche Courant, 9 september 1936)

Inschrijvingskaart van Prins Bernhard zur Lippe als lid van de NSDP, door Gerard Aalders aangetroffen in het Nationaal Archief van de USA in Washington. De prins heeft als reactie op de vondst beweerd dat iemand anders hem moet hebben laten inschrijven (mogelijk zijn broer?) (NIOD)
De familie van Bernhard was (aanvankelijk) goed bevriend met de schatrijke Herbert Gutmann, zoon en mededirecteur van de (Joodse) oprichter van de Dresdner Bank. Daar leerde hij Catalina von Pannwitz en haar dochter Ursula kennen die ook tot de vriendenkring en regelmatige bezoeksters van ‘Herbertshof’ behoorden. Op uitnodiging van Catalina speelde Bernhard in de zomermaanden tennis op de privébaan van het landgoed van de Hartekamp, maakte hij tochtjes op de boot ‘Olympia’ en sjanste met dochter Ursula, die echter niet openstond voor zijn avances. Volgens Lili Collas Gutmann ‘was Bernhard verliefd op Ursula. ‘Hij had graag met haar willen trouwen. Maar zij zag niets in de armlastige prins. Ursula was een zeer knap meisje, maar had een moeilijk karakter. Enige dochter, een beetje verwend’, vertelde zij tijdens een van haar bezoeken aan Heemstede.

Prins Bernhard liep najaar 1936 een stage bij de Nederlandse Handel-Maatschappij in Amsterdam. In deze periode voegde hij zich meermaals na het werk in de Hartekamp
Begin 1936 wees Ursula een huwelijksaanzoek van de prins af en enkele maanden later, 8 september 1936, nadat ook prinses Marie-Louise Reuss Bernhard had afgewezen, heeft hij zich tot veler verrassing met prinses Juliana verloofd. De toen 17-jarige Lili Vera Gutmann, woonachtig op het nabijgelegen Bosbeek, was de beste vriendin van de twee jaar oudere Ursula en hoorde van het huwelijksaanzoek van haar moeder die dat weer vernomen had van de masseuse die ook ‘tante Käthe’ [zo genoemd door zowel Lili Gutmann als prins Bernhard] van mw. Von Pannwitz had gehoord. Ondanks de eerdere teleurstelling bleef Bernhard een vaste gast op de Hartekamp. Hij logeerde menigmaal in het huis toen de prins in 1937 praktijkervaring opdeed bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Sommigen hebben deze kontakten met lede ogen aangezien. In zijn dagboekherinneringen noteerde de Amsterdamse bankier en zakenman Ernst Heldring [zie literatuur opgave] 10 november 1936 o.a. dat hij [= Bernhard] ‘moet echter zijn omgang goed kiezen, vooral omdat de Prinses hoegenaamd geen standsverschil aanvoelt. Daar ik het minder gelukkig vond, dat hij onlangs een bezoek bij mevrouw von Pannwitz, wier huis een milieu van Duitse snobs is, aflegde, heb ik daarop de aandacht van Beelaerts [= jhr.mr.Frans Beelaerts van Blokland. H.K.], die zijn mentor in dergelijke aangelegenheden is, gevestigd. Deze was het met mij eens, maar gelooft niet dat dit een geregelde relatie wordt, al heeft hij in Duitsland kennissen die een brug met mevrouw von Pannwitz vormen. Dat Duitse schijnt nogal “fast” te zijn, veel echtscheidingen en mesalliances. Het is te hopen dat hij niet besmet is.’
Bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard op 7 januari 1937 was mevrouw von Pannwitz een van de eregasten en gaf zij fraai zilverwerk als geschenk, dat vervolgens is tentoongesteld in het paleis aan de Kneuterdijk. Begin april 1937 maakte het prinselijk paar een reis naar de Rivièra en was Catalina von Pannwitz als gast aanwezig in Monaco.

Tijdens de huwelijkreis naar Zuid-Frankrijk sloot ook freule von Pannwitz zich met andere vrienden van het prinselijk paar aan het bezoek aan een ballet in Monaco. (de Telegraaf, 4 april 1937)
Zowel bij de huwelijken van de nazaten van ex-keizer Wilhelm 11 in Doorn als tussen Dorothea Anna Pauw van Wieldrecht en burggraaf Zu Dohna in het Duitse Buckow waren prins Bernhard en Catalina von Pannwitz met haar dochter Ursula aanwezig.
In 1938 trad prins Louis Ferdinand von Hohenzollern in Doorn in het huwelijk. Eerder had Ursula von Pannwitz hem, zoals ook zijn oudere broer, als huwelijkskandidaat afgewezen. (Leidsche Courant, 4 mei 1938)

Huwelijk Fabian zu Dohna met Dorothea Pauw van Wieldrecht (Algemeen handelsblad, 29-6-1939)

Huwelijk van prins Louis Ferdinand van Pruisen met groothertogin Kyra uit Rusland, in aanwezigheid van o.a. prinses Juliana (zittend op de grond als bruidsmeisje, prins Bernhard (in uniform), Catalina von Pannwitz en haar dochter Ursula

Bildpostkarte mit einem Gruppenfoto von der Hochzeit des Louis Ferdinand Prinz von Preußen (1907-1994) mit Kira Großfürstin von Russland (1909-1967) am 4. Mai 1938 im niederländischen Huis Doorn, wo nach der zwei Tage zuvor im Potsdamer Schloss Cecilienhof erfolgten orthodoxen Zeremonie die evangelische Trauung stattfand. In der Mitte das Brautpaar, rechts der Brautvater Kyrill Großfürst von Russland (1876-1938), dahinter stehend Ex-Kaiser Wilhelm II. (1859-1941), rechts von ihm seine zweite Frau Hermine (1887-1947), links seine Schwiegertochter Cecilie (1886-1954), des Weiteren zahlreiche Verwandte und Angehöriger anderer Fürstenhäuser, links am Rand stehend der ehemalige Hof- und Domprediger Bruno Doehring (1879-1961). Bez. u. M. “Vermählung des Prinzen Louis Ferdinand von Preußen in Doorn”, r. “Photo Sandau, Berlin”.
Verso ungelaufen, gedruckt “Verlag W. Kraatz, Potsdam”, “Echte Photographie” im Briefmarkenfeld, handschriftl. die Namen zahlreicher Dargestellten sowie “4. Mai 1938 Doorn” und “Trauspruch: 1. Kor. 13, 13.”. Links van de keizer zien we diens schoondochter Cecilie en daarnaast links prins Bernhard
Ursula von Pannwitz met Duitse herder bij een prieeltje op de Hartekamp
In de officiële geautoriseerde biografieën gewijd aan het leven van prins Bernhard zoals van Alden Hatch zal men tevergeefs zoeken naar de betekenis der contacten met mevrouw von Pannwitz. Enkel zijn broer prins Aschwin heeft zich ooit laten ontvallen dat beide broers en hun moeder prinses Armgard tussen juni 1934 en voorjaar 1936 de ex-keiser Wilhelm in Doorn bezochten en vele malen logeerden ‘in de omgeving van Haarlem’. Pas aan het eind van zijn leven heeft prins Bernhard in een monoloog aan twee journalisten van De Volkskrant, Jan Tromp en Pieter Broertjes, een tipje van de sluier van zijn turbulente liefdesleven opgelicht, dat officieel tot 2 buitenechtelijke kinderen heeft geleid (Alicia de Bielefeld en Alexia Grinda), die beiden na 2004 in de erfenis hebben gedeeld. Meer informatie over Bernhards zakelijke activiteiten en particuliere bezigheden. vindt men wèl in de politieke biografie van Wim Klinkenberg (3e verbeterde druk 1986) en in ‘Bernhard, een verborgen geschiedenis’ van Annejet van der Zijl (2010). In het rapport over de Lockheed-zaak, waarbij de opgeroepen Northrop-affaire buiten beschouwing is gebleven. Voorts in twee artikelen van Vrij Nederland-journalist Igor Cornelissen van 9 en 16 oktober 1976, gebaseerd op aangetroffen documenten in het Nationaal Archief van de Verenigde Staten te Washington. J.G.Kikkert publiceerde bij uitgeverij Aspekt ‘De Prins in Londen; Bernhard 1940-1945’ met brisante informatie over verhoudingen in Londen met o.a. Lady Ann Orr Lewis en een vliegreis in 1943 naar president Stroessner in Paraguay en mw. Von Pannwitz in Argentinië ontvangen van een in Londen werkzame Nederlandse M-15 geheim agent, ‘surveillant’ van de prins, Pieter van Houten. In 2011 publiceerde Marc van der Linden: ‘De vrouwen van prins Bernhard’ (Amsterdam, Carrera, 2011) met hoofdstukken gewijd aan Ursula von Pannwitz; Frances Day; Cornelia Maria “Kokkie” Gilles; Lady Ann Orr Lewis; Penelope Aitken, Alicia Webber; Juliana deel 1; Hélène Lejeune; Cécile Dreesmann; Juliana deel 2; Mildred Zijlstra; Gesprek met Alicia; Alexia Grinda. Het eerste exemplaar werd gepresenteerd aan Mildred Zijlstra, die ervan overtuigd is dat zij is 12 februari 1946 geboren uit een affaire van haar toen jonge moeder met prins Bernhard, waarover haar moeder lang heeft gezwegen, maar uiteindelijk toegegeven. Niet erkend en dna onderzoek vanuit het koningshuis niet toegestaan is beseft ze dat het ultieme bewijs al uitblijven.
Nadat prins Bernhard – hier in een hurricane – in 1941 in Engeland zijn vliegbrevet behaalde heeft hij meer dan een halve eeuw gevlogen.
Volgens de destijds in Argentinië wonende Dietmar von Pannwitz, een petekind van Catalina – later geëmigreerd naar Canada – is prins Bernhard 28 februari in 1943 naar Argentinië gevlogen, hetgeen hij aan de Volkskrant bevestigde, wat de prins zelf heeft ontkend. Hij zou in het noorden het landgoed van Amadeo Zorreguieta hebben bezocht en verder gesproken hebben met Eva Maria Duarte, een bekende hoorspelactrice, die later als echtgenote van Juan Perón onder de naam Evita in haar land tot grote hoogten zou stijgen. Mevrouw von Pannwitz introduceerde Bernhard na de oorlog bij Argentijnse zakenmensen, waaronder de familie Zorreguieta. Verder is bekend geworden dat de Duitse Argentijn Alfredo Hirsch, een goede bekende van de prins, in een brief uit 1949, aanwezig in de ‘National Archives’ te Washington, bericht dat hij gelden heeft overgemaakt naar de privérekening van prinses Juliana, volgens de dienst mogelijk ‘fondsen voor Nederlandse hulp’
Prins Bernhard haalt zijn dochters Irene en Beatrix op na de jeugdruiterdag van 1949 in Groenendaal

Dik van der Meulen publiceerde in 2022 de monografie Bernhards oorlog, het leven van een prins in ballingschap. Querido 2022

Cartoon door Martyn F.Overweel bij recensie door Jan Tromp in De Volkskrant van 8 december 2022. Het privéleven in de Londense periode blijft overigens buiten beschouwing in het boek van Dik van der Meulen.
Prins Bernhard hangt in 1951 bij Evita Perón de versierselen om die behoren bij het Grootkruis van Oranje Nassau, haar toegekend nadat Argentinië via zijn bemiddeling een order had geplaatst voor 553 treintoestellen bij Werkspoor. Voorts zijn via zijn bemiddeling geweren e.d. aan Argentinië geleverd.

Prins Bernhard bezocht enkele malen Argentinië. Op bovenstaande foto uit 1951 werd hem een lunch aangeboden door de minister van oorlog, bij welke gelegenheid president Peron en zijn echtgenote aanzaten. Het zilveren stel op de tafel, waarin de nationale drank, de “mate’, wordt bereid, kreeg de Prins ten geschenke (Katholieke Illustratie,1951).

Foto’s uit boek door Arthur Umbgrove. Met de prins op reis. Amsterdam, Querido, 2022. Betreft reis naar Zuid-Amerika in 1951: Uruquay 26 maart – 3 april, Argentinië 3 april – 10 april, Chili 10 april-18 april. Patagonnië 18 april – 22 april, Buenos Aires 23-26 april/ Roman, gebaseerd op een verslag van de particulier secretaris van prins Bernhard dr. F.A.de Graaff uit de Bachlaan 6 in Heemstede. Minder geslaagd omdat fictie en non-fictie [F.A.de Graaff. Met de prins op reis. 1951] in het boek zijn verwerkt.

Vooromslag van reisverslag ‘Met de prins op reis’ door dr.F.A.de Graaff. particulier secretaris van prins Bernhard. Haarlem, Ruygrok, 1951. Frans de Graaff (1905-1962) was woonachtig Bachlaan 6 in Heemstede. Beschreven is de reis van de prins naar Uruguay, Chili en Argentinië van 16 maart tot 26 april 1951.

Zuid-Amerika. In: Gerard Aalders. De prins kan mij nog meer vertellen; prins Bernhard feit en fictie. Elmar, 2009, pagina 98.
De kunstschatten van Bosbeek en de Hartekamp
Naast de collectie oude kunst van F.B.E.Gutmann op landgoed ‘Bosbeek’ bevond zich in Heemstede tijdens het Interbellum nog een particuliere verzameling topwerken die haar weerga niet kende in Nederland. Deze bevond zich in alle benedenzalen van de Hartekamp. Alleen al in de afgelopen paar jaar zijn via Sotheby’s 57 lots geveild van kunstwerken die op de Hartekamp aanwezig waren. Werk uit het voormalig bezit Gutmann op Bosbeek is in 2002 en 2003 voornamelijk bij Christie’s geveild.
De Gouden Zaal (ofwel Rococozaal) op de Hartekamp. De zogeheten Renaissancezaal (1932)
Pseudo-boekenkast tussen Bibliotheek/Renaissancezaal en Balzaal gesitueerd waarachter zich de grote brandvrije kluis van mevrouw von Pannwitz op de Hartekamp bevond en waar zij o.a. haar sieraden en waardepapieren opborg. (foto Bob van der Lans)
De Hartekamp van 1901 tot 1921
Na het overlijden van baron Barthold van Verschuer en zijn echtgenote Anna Maria Brants, beiden in 1901 gestorven, vond op de Hartekamp ‘boelhuis’ plaats. Het bekende schilderij van een jonge Linnaeus in Laplands kostuum is toen gekocht door ornitholoog Ernst Blaauw voor zijn landgoed ‘Gooilust’ en bevindt zich tegenwoordig in de Artis-bibliotheek. O.a. een marmeren beeld, voorstellende David die zich opmaakt Goliath te doden is aan de Nederlandse Staat gelegateerd met nog enkele beelden die een plaats kregen in het Parlementsgebouw. Lange tijd een lege plaats achterland in de nissen van de vestibule, intussen opgevuld met enkele moderne sculpturen met een verwijzing naar de rijke historie dankzij Linnaeus.
Beeld van David dat in de 19e eeuw in de hal van de Hartekamp stond en door baron Barthold van Verschuer is gelegateerd aan de Nederlandse regering; tegenwoordig opgenomen in collectie van het Rijksmuseum Amsterdam
Het uitgebreide complex aan beide zijden van de Hartekamp, van de Leidsevaart in het westen tot de Binnenweg in het oosten is in handen gekomen van een exploitatiemaatschappij voor onroerende goederen en vervolgens is de overplaats verkaveld (Eikenrode, Hertenduin, Linnaeushof).De buitenplaats en het daaromheen liggende park, gereduceerd van de Leidsevaart tot de Herenweg, is van 1904 tot 1921 in bezit geweest van de familie Smidt van Gelder, directeur van Van Gelder Papierfabrieken in Velsen. Een fraai schilderij met daarop afgebeeld de godin Flora en twee geleerden die het boek ‘Hortus Cliffortianus’ bewonderen, is door Pieter Smidt van Gelder geschonken aan de Linnaeus-Sociëteit in het Zweedse Uppsala.
Schilderij van Jacob de Wit, voorstellende de godin Flora en twee geleerden die het boek ‘Hortus Cliffotianus’ betreffende de tuin van de Hartekamp van Linnaeus bewonderen. Door Pieter Smidt van Gelder (1878-1956) als toenmalig bewoner van de Hartekamp geschonken aan de Linnaeus Sociëteit in Uppsala, Zweden
Wegens verhuizing, eerst naar Genève, daarna naar Antwerpen, is de Hartekamp in het Ververschingshuis van Groenendaal geveild. Bedoeling was het landgoed van ruim 27 hectare in 14 percelen te verdelen. Doch uiteindelijk bleef het gelukkig voor versnippering gespaard, want het geheel werd voor een bedrag van ƒ 421.858,- aan een toen nog onbekende bieder gemijnd op naam van de Amsterdamse antiquair Staal. Het Haarlems Dagblad schreef: ‘De heer Staal was nog niet bereid de naam van zijn principaal te vernoemen. Wij vernamen bij geruchte dat koopster zou zijn een Duitse dame, weduwe van een Argentijnse kapitalist, die het voornemen zou hebben zich op de Hartekamp te komen vestigen.
Aankoop van de Hartekamp in 1921
Die dame was Catalina F(riedericke) G(eorgina) von Pannwitz-Roth. Haar vader Friedrich Roth naar Argentinië verhuisd waar met andere familieleden een in- en exportbedrijf is gesticht in San Nicolas y Peregrino. Het moet hen zeer voor de wind zijn gegaan, want omstreeks 1900 bezaten de Roths liefst 100.000 hectare land, verpacht aan boeren die runderen fokten. Na het overlijden van haar vader heeft zij een kapitale erfenis ontvangen. Tevens heeft zij van haar vader het zakeninstinct geërfd, dat haar bij onderhandelingen over aankopen van kunst, o.a. met rijksmaarschalk Hermann Goering goed van pas kwam. Zij trouwde met de ook al via een erfenis rijk geworden dr. Walter Sigismund Emil Adolf von Pannwitz. Een gewaardeerd rechtskundige in München later in Pruisen, o.a. juridisch adviseur van het vroegere Saksische koningshuis en van keizer Wilhelm 11. Tevens was hij, zoals dat al evenzeer zou gaan gelden voor Catalina, een verzamelaar van oude kunst en antiek, schilderijen naast gobelins en voorwerpen van toegepaste kunst, zoals Meissen-porselein, glaswerk, beelden, miniaturen e.d. Onder architectuur van de architect German Bestelmeyer liet het miljonairsechtpaar in 1912 een grote villa bouwen in de dure wijk Grunewald aan de bosrijke rand van Berlijn, met ‘Pannwitz Palast’ aangeduid, tegenwoordig vestiging van het zogeheten Schlosshotel Grunewald. Na het overlijden van haar man in 1920 in Buenos Aires is de weduwe een nieuwe huisvesting gaan zoeken, zowel in Duitsland maar vooral in ons land, waarbij haar oog viel op het op dat moment te koop staande landgoed de Hartekamp. Zij was na een bezichtiging zo gecharmeerd van de villa dat zij een bekende antiquair-makelaar opdracht gaf een bod te doen op het landgoed. In een stoet van verhuiswagens liet zij alle kunstschatten vanuit Berlijn overbrengen. Verder nam ze het initiatief tot uitbreiding van het hoofdgebouw met twee naar voren springende zijvleugels. Het huis telde vervolgens 8 grote en 11 kleinere kamers en bijvoorbeeld op de bovenverdieping niet minder dan 5 volledig ingerichte logeerkamers en badkamers met speciaal sanitair voor haar speciale vriend, de ex-keizer.
Catalogi van Max Friedländer en Otto von Falke
Het was haar echtgenote geweest die al in de beginjaren van de vorige eeuw met het vormen van de kunstverzameling was begonnen. Ook Catalina was van jongs af een groot liefhebster van oude kunst uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok. Zij had al kunstvoorwerpen aangekocht, welke beide collecties na hun huwelijk in 1908 zijn samengevoegd. De traditie van het verzamelen werd na het overlijden van haar echtgenoot voortgezet en verder uitgebreid met nieuwe objecten: schilderijen, tapisserieën, beeldhouwwerk en een verzameling van antiek porselein. De befaamde kunstkenner Max J.Friedländer kreeg opdracht een in groot formaat en gebonden een catalogus van schilderijen te vervaardigen en kunsthistoricus Otto von Falke de overige kunstvoorwerpen te inventariseren De catalogusboeken waren mede bedoeld als een postuum eerbetoon aan haar in 1920 op 64-jarige leeftijd in Buenos Aires overleden echtgenoot. De 2 delen verschenen, rijk geïllustreerd, in kloeke banden in 1925 en 1926. Tegelijkertijd kwam een mapje met 25 prentbriefkaarten uit met afbeeldingen van verschillende afbeeldingen van schilderijen e.d. In het deel van Friedländer zijn 69 schilderijen beschreven alsmede vier Franse miniatuurboeken uit omstreeks 1500. In het andere deel zijn 463 voorwerpen van kunstnijverheid beschreven: wandtapijten, meubels, porselein, Venetiaans glas etc. Verlucht met 74 platen die 432 voorwerpen voorstellen De verzameling Von Pannwitz was een typisch ensemble van internationaal karakter, dat door drie hoofdgroepen bepaald werd: 1) Zuidnederlandse primitieven, 2) kunstvoorwerpen en schilderijen der Hollandse School uit de 17e eeuw en 3) Italiaanse meesters uit de 15e en 16e eeuw. Bij deze kernen sloten zich dan aan: Italiaanse miniaturen op perkament uit de late middeleeuwen, gobelins, een rijke collectie Duits verguld zilverwerk en houten en bronzen, beeldhouwwerken. Veel kostbaar porselein uit Meissen, Frankenthaler, Fürstenberg, Rosental en Sèvres. De Gouden Eeuw was vertegenwoordigd met werken van de meeste der grote Hollandse meesters, zoals Rembrandt, Job Berckheyde, d’Hondekoeter, Jan van der Heyden, Jan Corneliszoon Verspronck, Frans Hals, Jacob van Ruisdael, Johannes Vermeer, Gerard Terborgh, Albert Cuyp, Adriaen Brouwer, Aert van der Neer, Jan van Scorel, Pieter de Hoogh, Jan Steen, Gerard Dou, Gabriël Metsu, Philips Wouwerman, Lucas van Leyden en Meindert Hobbema.

Naast aankopen in haar ‘Hartekamp-periode’ verkocht mw. C.von Pannwitz incidenteel ook enkele werken, zoals bovenstaand interieur van een boerenherberg door de Haarlemse genreschilder Adriaen van Ostade
Mevrouw von Pannwitz beschikte op de Hartekamp over twee doeken van Jan Steen. Bovenstaand schilderij van een doktersbezoek, door Friedländer gecatalogiseerd als ‘Die Liebeskranke’ ,werd onlangs bij Sotheby’s geveild voor bijna 1,1 miljoen dollar.
Aan Rembrandt werden de volgende drie schilderijen toegekend: 1) oudere man met baard in oriëntaalse kleding en tulband, thans eigendom van de Rijksdienst voor Beeldende Kunst [meer recent toegeschreven aan een leerling van Rembrandt; dit werk is tentoongesteld geweest in Japan in najaar 1994 en vervolgens in de Kunsthal te Rotterdam] , 2) Abraham en drie engelen [tegenwoordig in het Metropolitan Museum of Art – wordt 28 januari 2021 geveild bij Chrisie’s in New York] en 3) borstbeeld van een knaap [Titus?]

Nog in 1939 is het paneel van Rembrandt: bezoek van de engelen aan Abraham tentoongesteld geweest in het Rijksmuseum te Amsterdam (Algemeen Handelsblad, 8 juli 1939).
Rembrandt: Abraham ontvangt de engelen. Het schilderij was in bezit van Catalina von Pannwitz op de Hartekamp en is door haar erfnamen uit het door de weduwe gestichte ‘Aurora Trust’ in 2004 verkocht aan de Canadees Alfred Bader via de New Yorkse kunsthandelaar Otto Naumann voor bijna 20 miljoen dollar verkocht aan een anonieme kunstverzamelaar in New Jersey die het werk in 2005 bruikleen heeft gegeven aan het Metropolitan Museum of Art’s in New York. VERDEROP UITVOERIGER INFORMATIE
Van Frans Hals bezat zij het paneel van een zittende vrouw vermoedelijk Maria Vernatti. Het doek verhuisde met dochter Ursula naar haar woonhuis in Salesbury, nadat zij 26 maart 1940 met John Pelham, een Engelse graaf van Chichester was getrouwd. Mevrouw Von Pannwitz heeft destijds de wanden van de zalen in de Hartekamp opnieuw gedecoreerd. In de aanbouw, met ‘balzaal’ aangeduid, is het cassettenplafond aangebracht, dat eerder uit een Florentijns paleis afkomstig was en via het huis in Berlijn naar Heemstede is overgebracht. Boven de deuren in de voorsalon, ook aangeduid met ‘Gouden Zaal’ of Rococozaal zijn grisailles (‘witjes’) aangebracht van de 17e eeuwse kunstschilder Jacob de Wit en oorspronkelijk afkomstig uit een Amsterdams grachtenpand, zoals dat ook geldt voor een prieel dat eens in de achtertuin van een pand aan de Keizersgracht prijkte. In 1926 heeft het Frans Hals Museum een tentoonstelling georganiseerd met oude kunst in particulier bezit, waarbij zowel schilderijen van Gutmann uit Bosbeek als van mw.von Pannwitz uit de Hartekamp voor het publiek te zien waren.
Schilderij uit 1640 van de Haarlemmer J.C.Verspronck, leerling van Frans Hals. Voorstellende de schutter van de Kloveiersdoelen Andries Stilte als vaandeldrager. Hij was bierbrouwer en eigenaar van de buitenplaats ‘Duin en Vaart’ in Heemstede. Aangekocht in 1917 van kunsthandel Goudstikker door Walter von Pannwitz. Catalina von Pannwitz leende het schilderij uit aan het Maurits Museum Den Haag van 1917 tot 1923. Tegenwoordig aanwezig in de National Gallery of Art te Washington, D.C.
Een belangrijke aanwinst in haar Heemsteedse tijd was het doek ‘De stam van Jesse’ van Jan Mostaert, ooit bezit van de Russische graaf Stroganoff en tegenwoordig eigendom van het Rijksmuseum. Menigmaal gaf zij schilderijen in bruikleen voor overzichtstentoonstellingen in musea als het Rijksmuseum (1932), het Zoölogisch Museum in Artis (Linnaeus-gravures) Frans Hals Museum (‘Kind En Kunst’, waarbij zij deel uitmaakte van het erecomité), Boymans in Rotterdam, o.a Vermeer, 1935 en 1938 en het Mauritshuis, museum De Lakenhal in Leiden (Jan Steen, 1928), het schilderstuk ‘De stam van Jesse’ toegeschreven aan Jan Mostaert aan het Aartsbisschoppelijk museum te Utrecht (1928). Incidenteel verkocht zij ook schilderijen o.a. aan de kunsthandels J.Goudstikker en Helmuth Lütjens in Amsterdam.
Schilderij van ‘de stam van Jesse’ , uit omgeving van Geertgen tot Sint Jans, vroeger toegeschreven aan Jan Mostaert (tegenwoordig in het Frans Hals Museum)

Meermaals gaf mw. Von Pannwitz kunstschatten uit haar collectie in bruikleen aan musea (De Eembode, 17-1-1928)

Dame met een weegschaal. Door Thomas de Keyser, 1625-1626. In 1926 aangekocht door Catalina von Pannwitz. Via o.a. Aurora Trust en veiling bij kunsthandel Rosenberg in New York is het schilderij sinds 2005 eigendom van het Metropolitan Museum in New York. (catalogus Friedländer nummer 50, door Walter von Pannwitz aangekocht bij een kunsthandel in München)

Gabriël Metsu: Jonge vrouw maakt toilet in aanwezigheid van een page. (catalogus Friedländer, nummer 61)

Pieter de Hoogh. Jonge vrouw die een brief leest. In bezit Catalina von Pannwitz (niet in catalogus Friedländer in tegenstelling tot 2 andere schilderijen van De Hoogh: 1) gezelschap in een stal en 2) Moeder met twee kinderen)

Uit: Meesterwerken uit vier eeuwen 1400-1800. Museum Boymans Rotterdam. tentoonstelling 25 juni – 15 october 1938,, pagina 81.

Portretschilderij van de bankier, koopman en humanist Pompejus Occo (1483-1557) door Dirck Jacobsz. Was sinds 1917 in bezit van Walter von Pannwitz en vanuit Berlijn meeverhuisd naar de Hartekamp. (catalogus Friedländer, nummer 30, in 1917 aangekocht op veiling Kaufmann in Berlijn). In 1956 uit de collectie Catalina von Pannwitz via kunsthandel S.Rosenberg in New York aangekocht door het Rijkmuseum Amsterdam.

Uit: F.J.Dubiez. Op de grens van humanisme en hervorming. Nieuwkoop De Graaf, 1962. Hoofdstuk IV De bankier, humanist en boekenverzamelaar Pompejus Occo en zijn kring. 1480/5-1537 (p. 77-98). pagina 79.
In het tijdschrift ‘De Boekenwereld’, 36, nr.2, 2020, publiceerde Marike van Roon een artikel: ‘De bibliotheek van Pompejus Occo’, p. 4-11. Zie ook ‘Uit de bibliotheek ban Pompejus Occo’ door Klaas van der Hoek, in: R(embrandt) Bulletin, jaargang 30 #1, voorjaar 2020, pagina’s 42-43.

gecamoufleerde schuilkelder in de duinen tussen Zandvoort en Castricum waar kunstschatten uit het Rijksmuseum, maar ook van mw.Von Pannwitz uit de Hartekamp tijdens WO II waren opgeslagen. Zie: H.P.Baard. Kunst in schuilkelders, 1946.
Intermezzo: een societyhuwelijk in Heemstede en Bennebroek met een Engelse graaf
Ursula von Pannwitz peddelend in een bootje in de (zwanen)vijver van de Hartekamp
Ursula von Pannwitz bij de zwanenvijver op de Hartekamp

John Pelham, graaf van Chichester, in 1933 gefotografeerd door Los Angeles Bureau bij zijn bezoek aan Californië (eBay)

Op 18 maart 1940 had de ondertrouw plaats van de graaf van Chichester met Ursula von Pannwitz in het raadhuis van Heemstede (Haarlem’s Dagblad van 20 maart 1940)
(Uit: Woerdensch Weekblad, 30 maart 1941)
Hieronder: huwelijk in raadhuis en ontvangst op de Hartekamp (uit “Nieuwe Tilburgsche Courant, 27-3-1940)
Cees Fasseur schrijft in zijn boek Juliana & Bernhard; het verhaal van een huwelijk, de jaren 1936-1956 het volgende op pagina 69: ‘(…) Hij verloochende zijn Duitse afkomst evenmin in zijn belangstelling voor uniformen en was daarin zeer pünktlich. Zo liet hij het veelgeplaagde ANP weten dat hij bij het huwelijk van lord Chichester, derde secretaris van het Britse gezantschap in Den Haag, en freule Ursula von Pannwitz, de in Heemstede woonachtige telg uit een Duitse familie, in maart 1940 niet verschenen was in het groot tenue der gele rijders, zoals abusievelijk vermeld, maar in het blauwe uniform van de huzaren. Hij verzocht een rectificatie aan de krantenredacties te zenden (1)
(1) Pagina 455: ’40 Zie KHA, A 53, XIIa, 4 en XV1a, 53. Het betrof J.B. (John) Pelham [in boek staat abusievelijk Penham], 8ste graaf van Chichester (1912-1944) en U.K.C.E. (Ursula ) von Pannwitz (1911-1989). [De rectificatie werd niet opgenomen. H.K.]
Het echtpaar John Buxton Pelham en Ursula von Pannwitz komende uit de Hervormde Kerk van Bennebroek na de kerkelijke inzegening van het huwelijk, 27 maart 1940
Dankzij de door haar moeder georganiseerde diplomaten-diners op de Hartekamp kreeg dochter Ursula von Pannwitz alle gelegenheid een toekomstige levenspartner te vinden. Na het afwijzen van prins Bernhard en twee kleinzonen van de ex-keizer is zij kort voor het uitbreken van de oorlog in Nederland in het huwelijk getreden met John Buxton Pelham, de achtste graaf van Chichester, in dat jaar persattaché en derde secretaris van de Britse delegatie in Den Haag. John Pelham, ook aangeduid als John Chichester, stamde uit een adellijk geslacht. De voorgeschiedenis van de graven van van Chichester gaat terug tot Francis Leigh in 1644, overleden in 1653. De eerste graaf uit het geslacht Pelham of Stanmer was Thomas Pelham (1728-1805) van 1801 tot 1805. Vooral de tweede graaf Thomas Pelham (1756-1826) heeft als Engelse staatsman bekendheid gekregen. Chichester is de hoofdstad van het graafschap West Sussex in het zuiden van Groot-Brittannië. John Buxton Pelham (1912-1944) genoot zijn opleiding in Eton en vervolgens aan het Trinity College te Oxford. In 1931 is hij benoemd tot attaché in Warschau, in 1933 in Washington. Daarna was hij tussen 1933 en 1934 privésecretaris van de Hoge Commissaris in Canada en in 1939 was hij persattaché van Groot-Brittannië in Den Haag.
Catalina von Pannwitz (rechts) met het bruidspaar in de voorsalon op de Hartekamp
Het huwelijk werd op dinsdag 26 maart 1940 in de Engelse taal door burgemeester jonkheer van Doorn in het Raadhuis van Heemstede gesloten. De eigenlijke plechtigheid vond twee dagen later plaats in de Hervormde Kerk van Bennebroek gevolgd door een receptie op het landgoed de Hartekamp. Een lange rij limousines verzamelde zich ’s morgens op de oprijlaan van de Hartekamp, waar de gasten waaronder veel diplomaten uit Den Haag, zoals de Britse gezant sir Neville Bland en de Argentijnse ambassadeur Carlos Brebbia veelal voorzien van grote bloemstukken, door lakeien werden ontvangen. Omstreeks 11 uur begaf de bruidegom zich naar het altaar van de kerk waar bij met zijn bruidsjonker mr. Ellicott plaatsnam in afwachting van de bruid. De kleine kerk was geheel gevuld met genodigden: het voltallig personeel van de Hartekamp, de burgemeester, commissaris van de koningin mr.dr. A.Baron Röell, gezanten van Argentinië, Zwitserland, Frankrijk en Engeland, maar ook bijvoorbeeld de twee postbodes van Bennebroek. Als bruidsmeisjes fungeerden Nancy Parish en freule H.Gevers uit Noordwijk, dochter van baron Gevers, oud-attaché van het Nederlands gezantschap te Warschau.
Het kerkgebouw was getooid in een bloemenzee van witte hortensia’s, witte azalea’s, witte fresia’s en witte anjers. Om half twaalf schreed de bruid binnen aan de zijde van de Argentijnse gezant Carlos Brebbia, sinds jaren huisvriend van de familie von Pannwitz. De dienst werd geleid door dominee H.M.Williams, Engels predikant in Den Haag die het huwelijk voltrok in de Protestants-Anglicaanse ritus. Tijdens de dienst deed zich een klein incident voor. Geheel tegen het protocol had zich een fotograaf in rokkostuum met hoge hoed onder de genodigden begeven. Op het moment dat de inzegening plaatsvond haalde hij zijn verborgen camera te voorschijn en maakte tot ontsteltenis van de familie een foto. Hem werd te verstaan gegeven het godshuis onmiddellijk te verlaten waaraan hij voldeed. De volgende dag prijkte de foto in de Oprechte Haarlemsche Courant, gevolgd door andere bladen in de regio. De korte plechtigheid duurde tot 12.15 uur. Terwijl het bruidspaar de kerk verliet klonk het bruidskoor uit Lohengrin, uitgevoerd door het dameskoor uit Aerdenhout onder leiding van Felix de Nobel.
Links het jonge echtpaar Chichester-von Pannwitz op het bordes van de Hartekamp en rechts de gewraakte foto genomen tijdens de inzegening van het huwelijk door Rev. H.M.Williams, geplaatst in o.a. de Heemsteedsche Courant en de Hillegomsche Courant van 30 maart 1940
De genodigden begaven zich naar de Hartekamp waar het huwelijk op luisterrijke wijze is gevierd en zich onder de gasten H.K.H. prinses Juliana en Z.K.H. prins Bernhard bevonden. Van de huwelijksplechtigheid bestaan enkele Polygoon filmbeelden die via de site van ‘Beeld en Geluid’ openbaar zijn. De huwelijksreis leidde naar historische grond, het landgoed van de familie der bruidegom in Chichester, een stadje in het zuiden van Engeland, hoofdstad van het graafschap West-Sussex. Vanwege haar huwelijk kreeg Ursula de titel van ‘Gravin van Chichester’. De echtgenoot verloor bij en tragisch Zij nam de naam van haar man aan, en in 1957 van haar nieuwe echtgenot Henderson, maar na de scheiding werd het weer Ursula Chichester.
Het jonge paar heeft in 1940 aanvankelijk een villa in Wassenaar betrokken en men is vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar Engeland verhuisd. In 1942 is uit de echtverbintenis een dochter Gina (Georgina Jocelyn) geboren. (1) Gravin Ursula Pelham-von Pannwitz was in haar zevende maand van een tweede kind toen haar man op tragische wijze bij een verkeersongeval om het leven kwam. Dat ongeluk had plaats op 21 februari 1944 op een moment dat de graaf in militaire dienst was als kapitein bij de ‘Scottish Guards’.Op 14 april 1944 is de zoon John Nicholas Pelham geboren, de huidige negende graaf van Chichester, die trouwde met de in 1944 geboren June Marijke Hall. Uit dat huwelijk is de enige dochter Eliza Catherine Pelham in 1983 geboren. Woonachtig op Little Durnford Manor nabij Salesbury, Wiltshire [Zij trouwde eerst met dr.Douglas de Jager in 2011 en na een scheiding in 2014, voor de tweede maal in 2015 met Edmund Conway].
(1) Zij is in Argentinië getrouwd met Helios Albert Caranci
Anglicaanse ceremonie te Bennebroek (Sumata Post, 9 april 1940):

Stanmer Churchyard waar John Buxton Pelhem (1912-1944) ligt begraven
Graf van John Buxton Pelham (1912-1944), achtste graaf van Chichester
Deze enige zoon John, de negende graaf van Chichester, is op 14 april 1944 geboren. Zoals bekend is de Hartekamp in 1952 verkocht en vanwege zijn jonge leeftijd heeft de sinds 1966 in ‘Little Durnford Manor’ in Salisbury woonachtige graaf slechts vage herinneringen aan het Nederlandse landgoed van zijn grootmoeder, voor hem zoals hij mij schreef meer bekend uit de verhalen van zijn moeder. Na het tragisch verlies van haar man heeft Ursula zich toegelegd op de opvoeding van haar twee kinderen. Pas in 1957 is zij opnieuw in het huwelijk getreden, toen met Ralph Gunning Henderson en heeft het paar zich wisselend in Engeland en Argentinië gevestigd. Die echtverbintenis heeft 14 jaar geduurd. In 1971 is de echtscheiding uitgesproken en keerde Ursula terug naar ‘Reddish House’ in Salisbury, Wiltshire, tot 1987 toen zij naar Bishopstone verhuisde. Zij is op 31 augustus 1989, dertig jaar na haar moeder, tijdens een bezoek aan Zürich als gevolg van een hartinfarct overleden en is op Little Durnford Manor begraven.

Reddish House in Broad Chalk, Wiltshire. ‘In 1980 Ursula Henderson bought the house from the estate of Cecil Beaton and lived there until 1987 when she moved to the neighbouring village of Bishopstone before her death in 1989. She was born Ursula von Pannwitz and was once styled Countess of Chichester from her first marriage to John Pelham, 8th Earl of Chichester who died in active service in 1944′ (Wikipedia)

Stanmore House was lange tijd stamhuis van de Pelhams, graven van Chichester. Het landhuis is in 1722 gebouwd door de Franse architect Nicholas Dubois in de stijl van de Italiaanse bouwmeester Palladio. In 1766 is het door de trustees verkocht toen de huidige graaf 3 jaar was. De nieuwe zetel van de Pelhams werd toen Little Durnford, Manor.

Afbeelding van ‘Little Durnford Manor’, sinds 1966 behuizing van de negende graaf van Chichester, John Nicholas Pelham. Gelegen in Durnford, Wilthire, op nog geen 5 kilometer noordoostelijk van de stad Salisbury. Het huis is in het laatste kwart van de 17de eeuw gebouwd en gerenoveerd door Edward Younge, een vriend van Lord Pembroke, tussen 1720 en 1740. De graaf zelf trouwde in 1975 met June Marijke Wells uit welke verbintenis in 1983 een dochter is geboren, namelijk Eliza Catherine Pelham in 1983 Zij trouwde mer dr.Douglas de Jager in 2014 en na een echtscheiding in 2015 opnieuw in de Drieëenheid kapel van de kathedraal van Salisbury met Edmund Convey. (Wikipedia).

John Nicholas Pelham, graaf van Chichester met zijn echtgenote en dochter in het park van Little Durnford Manor (uit boek van Sieghard von Pannwitz, Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm, 2019, pagina 81)
Na de bevrijding in 1945 kwam haar moeder Catalina von Pannwitz nog slechts incidenteel naar de Hartekamp, voornamelijk om zakelijke redenen zoals de bestemming van haar gigantisch kunstbezit. Zij woonde wisselend in Argentinië, Zwitserland en bij haar dochter in Engeland. Het was met name in Zürich waar de kleinkinderen uit Engeland graag verbleven. Dit blijkt onder meer uit een Duitstalig krantenartikel uit 1947 met foto van de twee kinderen en hun ‘vaderlijke vriend’, de in zijn tijd bekende Britse bestsellerauteur Robert Smythe Hichens (1864-1950) die de laatste jaren van zijn leven in Zwitserland woonde.
De Britse auteur Robert Smythe Hichens met Gina en John Pelham, dochter en zoon van Ursula Chichester-von Pannwitz (Schweizer Tageszeitung, 1947)
(Schweizer Tageszeiting, 1947)

De Britse journalist en schrijver Robert Smyth Hichens overleed 20 juli 1950 in het Zwitserse Zürich
In 1982 liet gravin Ursula Chichester bij de presentatie van een boek over de Hartekamp weten dat zij in Heemstede de gelukkigste jaren van haar leven had doorgebracht. Na 1952 heeft naar moeder voor zover bekend de Hartekamp niet meer bezocht, dit in tegenstelling tot dochter Ursula (met haar in 1944 geboren zoon). Broeder Edmundus Gijsbers, die in 1964 na Broeder Raymundus zijn werkzaamheden in de Hartekamp, intussen een instelling voor verstandelijk gehandicapten, was aangevangen, herinnert zich dat Ursula in 1965 en 1967 met haar zoon tijdens een zomervakantie in Noordwijk de Hartekamp bezocht. Zij wilde de pas gereed gekomen eerste paviljoens op het terrein liever niet zien, maar was in zoverre voldaan dat het landgoed de nieuwe bestemming als zwakzinnigeninstituut had gekregen mèt behoud van het monumentale hoofdgebouw. In 1982 zou de Ursula Chichester voor de laatste maal de Hartekamp bezoeken. Op 30 augustus 1989 overleed zij plotseling aan een hartinfarct on Zürich en is haar as begraven op ‘Little Durnford Manor’.
Ursula Chichester-von Pannwitz was in 1982 voor de laatste keer op de Hartekamp bij de presentatie van een boek over de historie van de buitenplaats. Op deze foto met links burgemeester Van den Bosch (Heemstede) en burgemeester De Wit (Bennebroek), in welke plaatsen het landgoed is gelegen.
Aankomst van gravin Ursula Chichester op de Hartekamp
Ursula Chicester bladert in het ontvangen boek over de geschiedenis van de Hartekamp. Rechts van haar kunsthandelaar en antiquair Sam Nijstad, rechts voorzitter van de historische Vereniging Heemstede Bennebroek Gerard Schuitemaker en links co-auteur Hans Krol

Ursula van Chichester wordt in de Hartekamp verwelkomd door voorzitter van de historische vereniging drs. Gerard Schuitemaker foto Vic Klep)

Gravin Ursula van Chichester, geboren Von Pannwitz, ontvangt het eerste exemplaar van ‘Het landgoed de Hartekamp te Heemstede’ uit handen van voorzitter drs.G.Schuitemaker van de Vereniging Oud Heemstede-Bennebroek (de Koerier, 2 december 1982)
Zeven jaar eerder had zij in een brief vanuit het kasteel ‘Redddish House’in Salisbury geschreven: ‘De gelukkigste jaren van mijn leven (1922-1939) zijn doorgebracht op dat prachtige landgoed, zo vol traditie en historie – ik heb nog het boek Hortus Cliffortianus dat Linnaeus aldaar heeft geschreven – waar interessante en historische personen kwamen, zoals prinses Juliana, prins Hendrik en vele anderen.’
De kunstverzameling in oorlogstijd
Eén van de grootste kunstverzamelaars uit de vorige eeuw – anderen spreken liever van kunstrover – was de Duitse nazi-bons Rijksmaarschalk Hermann Goering. Vol gestouwd in de ruimten en kamers van Carin Hall en verder in de kastelen Veldenstein en Mauterndorf evenals in zijn paleis aan de Leipzigerplatz pochte hij in 1944 bezitter te zijn van de waardevolste kunstcollectie ter wereld. Hij beschikte over een aantal kunstambtenaren, die antieke schilderijen en andere kunstvoorwerpen voor hem moesten verwerven, soms in concurrentie met personen die voor het in Linz te vestigen kunstmuseum gewijd aan Hitler ‘verzamelden’. Wegens het voor nazi-Duitsland dramatisch verlopen oorlogsgeweld is zijn idee voor een groots Goering museum, niet tot uitvoering gekomen. Kenners hebben na de oorlog vastgesteld dat qua hoeveelheid de roofcollectie van Hitler groter was, maar Goering veelal over kwalitatief betere werken beschikte. Behalve uit Duitsland haalde Goering zijn kunstwerken uit o.a. Nederland, Frankrijk [opgeslagen in het Musée Jeu de Paume] , Italië en Polen. Eenmaal zijn 26 wagons met kostbare schatten bij hem afgeleverd. Voor meer dan 1,6 miljoen gulden kocht hij een zogenaamd meesterwerk van Johannes Vermeer, voorstellende Christus en de overspelige vrouw, dat pas na de bevrijding een vervalsing bleek van Han van Meegeren.
De nazi-agent Alois Miedl kocht in 1942 in opdracht van Hermann Göring het schilderij ‘Christus en de overspelige vrouw’ van Johannes Vermeer voor een recordbedrag van ƒ 1.650.000,-. Na de oorlog bleek dit doek te zijn vervaardigd door meestervervalser Han van Meegeren (Uit: Amigoe, 9-8-1985).

Over meestervervalser Han van Meegeren. Uit: De Volkskrant van 13 mei 2017
Alois Miedl en vooral Andreas Hofer bezochten Bosbeek en de Hartekamp en kochten voor de rijksmaarschalk in, die buiten zijn politieke beslommeringen veelvuldig op speurtocht was en soms zelf de onderhandelingen leidde.
De nazi-bankier en kunsthandelaar Alois Miedl (* München 1903, overleden op 11 juni 1970 in München) kwam zowel op de Hartekamp als Bosbeek en werkte zowel voor Goering als Hitler, maar ook voor zichzelf. In juli 1944 toen hij het einde van de bezetting zag aankomen vluchtte hij met een aantal kostbare schilderijen, waaronder een Frans Hals, naar Spanje waar hij zich onder het bewind van generaal Franko veilig achtte. Tevens liet hij 22 17 en 18de de eeuwse schoilderijen per boot naar Bilbao vervoeren.
Boven het baldakijn van zijn bed hing een naakt van Lucas Cranach en Goering moet zich als een feodaal heerser uit de Renaissance gevoeld hebben. Hij was zo gehecht aan alle kunstschatten dat, zoals de historicus dr.J.Presser heeft opgemerkt, hij in de laatste fase van de oorlog meer belang stelde in de redding van zijn kunstbezit dan in de redding van het Derde Rijk. Tijdens het proces van Neurenberg werd hij eenmaal echt boos toen de aanklager hem verweet als kunstrover te werk was gegaan. Goering verdedigde zich door de rechters er op te wijzen dat voor elk kunstvoorwerk dat hij had bemachtigd was betaald of dat het was geruild met een ander doek of meerdere schilderijen van gelijke waarde.
In één van de bunkers van Goering nabij Carinhall volgestouwd met kunstschatten worden in 1945 schilderijen en beelden naar buiten gebracht door Amerikaanse soldaten van de 101st. Airborne Division. Behalve in Carinhall en Veldenstein beschikte Goering nog min of meer over filialen met geroofde kunst in Parijs (Jeu de Paume) en Rome.
Twee of drie bezoeken van Hermann Goering aan de Hartekamp
Foto rechtsboven (eigenlijk afbeelding van een filmpje) waarbij Hermann Goering in 1931 huize Doorn verlaat na ex-keizer Wilhelm 11 te hebben bezocht, waarbij ook Catalina von Pannwitz aanwezig was. Afbeelding is opgenomen in enkele biografieën van de keizer, o.a. bij John Röhl, Kaiser Wilhelm 11. [met dank aan Pierre Bussen].
Het is niet verwonderlijk dat ook de Von Pannwitz-verzameling die hem onder andere uit de catalogi van Friedländer en Von Falke uit 1925/1926 bekend was zijn aandacht had. Al vóór het uitbreken van de oorlog in Nederland had Goering belangstelling getoond voor sommige werken uit de Hartekamp-collectie, maar mevrouw von Pannwitz zou hem hebben gezegd niet van zins te zijn kunstbezittingen te verkopen. Met zekerheid 2 maal heeft Goering de Hartekamp bezocht in 1939 en 1940. Walter Andreas Hofer heeft via Frits Gutmann een tip gekregen dat von Pannwitz hem wilde ontmoeten, omdat ze naar Zwitserland wilde verhuizen, en van Hofer wilde weten hoe ze dat het beste kon aanpakken. Hofer suggereerde toen een aantal kunstwerken aan Goering te verkopen.
Hermann Goering met rechts Walter Andreas Hofer (1893-1971), die enkele malen in Heemstede was in verband met de collecties van Von Pannwitz en Gutmann (Bosbeek)

Portret van Walter Andreas Hofer (1893-1971), nazi, en de belangrijkste kunstagent die vanaf 1937 voor Göring werkte
Behalve geld zou ze dan een visum moeten bedingen om naar het neutrale Zwitserland te vertrekken. In de zomer en het najaar van 1940 was de rijksmaarschalk in Nederland, altijd uitgedost in zijn mooiste witte uniform – door de Amsterdammers die hem zagen spottend ‘Sneeuwwitje’ genoemd.
Hermann Goering (in het midden) op bezoek bij de Fokkerfabrieken in juni 1940
Over de bezoeken van Goering aan de Hartekamp geen woord in de ‘gelegaliseerde’ pers, enkel een verwijzing in ‘illegale’ kranten, zoals de Vonk van 15-2-1941
In 1940-1941 had mevrouw von Pannwitz een arbeidsvergunning voor de volgende buitenlanders met Duitse nationaliteit die als personeel op de Hartekamp werkzaam waren: Otto Bode (geb. 25-7-1892), chauffeur; Annie Müller (geb.8-5-1893), kamenier; Elise Grieschat (geb.15-2-1896), linnenmeisje; Sophia Markgraf (geb.11-0-1895), keukenmeisje: Margarete Brüggemann (geb.10-3-1901), werkmeisje; Veronika Schenk-Laskowski (geb.29-5-1887), kokin; Ludwig Priebe (gen.17-11-1886), huismeester. Laatstgenoemde was lid van de NSDAP en onderhield de contacten met de plaatselijke autoriteiten. Zijn naam komt veelvuldig voor bij overleg met de politie.
Toen de anti-Joodse werden uitgevaardigd zorgde hij er voor ‘oude meesters’ te bemachtigen van joodse kunsthandelaren zoals Katz en Goudstikker. Mw. Ursula Chichester-von Pannwitz schreef me dat het initiatief om kunstvoorwerpen uit de Hartekamp aan te kopen uitging van Goering. Uit andere bronnen blijkt echter dat het initiatief eerder van mw. Von Pannwitz uitging, zij het met een speciale reden, en Goering al voor de oorlog in diens residentie in Carinhall heeft bezocht. Ruth en Max Seydewitz schrijven in hun boek ‘Das Mädschen mit der Perle’ (Berlijn-DDR, 1972), dat de invitatie van de rijke weduwe de rijksmaarschalk heeft geïmponeerd. In zijn Mercedes omringd door adjudanten en lijfwachten, begaf Goering zich naar de Hartekamp. Tot zijn verbazing kreeg hij een aantal schilderijen in tegenstelling tot een eerder bezoek thans niet te zien, omdat deze voor alle zekerheid uit een oogpunt van veiligheid waren ingepakt. Enkele werken waarvoor hij eerder interesse had getoond bood zij hem aan, namelijk ‘Portret van een oude man met baard en tulband’ toegeschreven aan Rembrandt en gewaardeerd op 110.000 gulden. Verder een ‘Madonna met kind’ van Lucas Cranach [gewaardeerd voor ƒ 50.000], evenals twee altaarvleugels uit de Duitse School, waaraan een waarde van ƒ 80.000,- is toegekend]. Goering was een scherp onderhandelaar, maar ook mw. Von Pannwitz bleek een gewiekste zakenvrouw. Men kwam tot overeenstemming op een totaal bedrag van ƒ 280.000,- . Goering liet zijn vleugeladjudant een koffer openen met gloednieuwe biljetten van 1000 gulden, doch mevrouw von Pannwitz die onmiddellijk begreep dat dit waardeloze geld in een nazi-drukkerij was vervaardigd, bedankte beleefd en deelde de rijksmaarschalk mede dat zij het geld graag overgemaakt zag.
Sneeuwpop ‘Göring’ in wandelbos Groenendaal, foto uit winter 1940-1941
In de Duitse archieven ontdekte schrijver-onderzoeker Adriaan Venema brieven de dato 17 oktober 1940 van Hofer aan Goering en van 18 oktober door de administrateur van Von Pannwitz, de heer W.Hartsuyker aan Andreas Hofer waaruit blijkt dat een bedrag van ƒ 390.000,- alsnog op 18 oktober contant is uitbetaald in het Amsterdamse Amstelhotel nadat het was gestort op de bank van Handel-Maatschappij H.Albert de Bary & Co in Amsterdam. Hieruit kan worden geconcludeerd dat onderhands nog 1 of meer kunstvoorwerpen ter waarde van ƒ 110.0000,- zijn verkocht. (1).
Rechts op deze foto, gemaakt bij een bezoek van de Wilhelm 11 aan Catalina von Pannwitz zien we haar secretaris-administrateur Hartsuyker, die later in 1940 het geld afkomstig van Göring voor een aantal uit de Hartekamp afkomstige gekochte kunstwerken in ontvangst nam.
===========
Intermezzo: drie in maart 1942 gemaakte interieurfoto’s die als ansichtkaarten zijn verschenen. Op de keerzijde enkel een nummer en ‘Echt Kupfertiefdruck’ afgedrukt.
===========
Behalve de bancaire betaling verkreeg mevrouw von Pannwitz een uitreisvisum naar Zwitserland (waar zij in een hotel in Zürich een appartement huurde), benzine voor haar auto en ook mocht zij een bedrag van 15.000 Zwitserse franken naar haar verblijf bij Zürich meenemen. Tevens wist zij via Goering de garantie te verkrijgen dat de Hartekamp nimmer door Duitse soldaten mocht worden gevorderd. Hieraan hebben de bezetters zich strikt gehouden. In 1941 waren nog 7 Duitsers en enkele Nederlanders onder wie Maarten Planting in dienst van de Hartekamp.
Hermann Goering verlaat met Alois Miedl in 1939 de kunsthandel van Goudstikker, Herengracht 458, zich begevend naar de Hartekamp. Behalve Miedl waren na de bezetting nazi-kunstrovers bij uitstek Walter Andreas Hofer en de Oostenrijkse kunsthistoricus dr.Kajetan Mühlmann die in het gevolg van Seyss-Inquart in Den Haag de Dienststelle Mühlmann opzette, zich bezighoudend met het (particulier) kunstbezit in Nederland en België. Miedl (die overigens met een Joodse vrouw was getrouwd) ‘kocht’ de collectie van Goudstikker. Als notaris fungeerde Arnold van den Bergh, overleden in 1960, die een aanzienlijk bedrag ontving en zelf ook schilderijen verzamelde. Na de oorlog verklaarde laatstgenoemde dat de ‘overdracht zonder dwang’ had plaatsgehad. Zie ilibrariana weblog gewijd aan Arnold van den Bergh: Onderzoeksrapport verraad Anne Frank nader onderzocht.
Carinhall was de residentie van Hermann Goering. In 1945 stond de villa evenals kasteel Veldenstein vol met zijn ‘geroofde’ kunstschatten

Goering toont zijn recent verworven kunstschatten in Carinhall (vernoemd naar zijn eerste vrouw) aan de Amerikaanse diplomaat Sumner Wells, 4 maart 1940. Rechts achter Goering staat generaal Bodenschatz

in het gebouw Jeu de Paume in Parijs werden gestolen kunstschatten van Franse Joden opgeslagen, geleid door Bruno Lohse, te tweede belangrijkste man binnen de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg. Goering bezocht het minstens 7 keer en zocht zo’n 600 kunstwerken uit voor zijn privécollectie

SS-Hauptscharfürer Lohse (1911-207), gedoctoreerd in de kunstgeschiedenis, biedt in Berlijn zijn disseratie gewijd Jacob Philip aan
De bibliotheek van Carinhall bevatte begin jaren 40 van de vorige eeuw circa 20.000 boeken over kunst naast enige duizenden (veiling)catalogi. Het was een ‘Fundgrube’ voor Goering en zijn ambtenaren, inclusief Alfred Rosenberg (leider van een naar hem genoemde ‘Einsatzstab”) belast met het verzamelen van kunst en boeken, bij voorkeur van Joodse eigenaren, na de bevrijding aangeduid met roofkunst. Musea bleven buiten schot van de rijksmaarschalk. Met Rosenberg, belast men de roof van bibliotheken en archieven, kwam het vanwege onderlinge rivaliteit tot een botsing zoals ook met andere kopstukken uit het naziregime zoals Bormann, Hess en Himmler.

Een met edelstenen, goud en hakenkruis versierde boekband uit het bezit van Hermann Goering (Bundesarchiv Koblenz)
Hermann Goering in het uniform van de ‘Luftwaffe’ in zijn werkkamer aantekeningen makend in een kunstboek

De burcht Veldenstein waar duizenden kunstvoorwerpen in opdracht van megaverzamelaar Göring waren opgeslagen. Zowel Hitler als Göring hadden ieder kunstambtenaren in dienst die ieder voor hun baas kunstvoorwerpen bijeenbrachten. Hitler voor zijn nooit gebouwde museum in Linz, het bleef daar bij depotopslag.
De vondst in mei 1945 door Amerikaanse soldaten van een deel van de kunstcollectie Goering in bunkers in de omgeving van Berchteschaden. Onder meer talrijke werken uit het bezit van de Joodse kunsthandelaar Goudstikker

Op ede 45ste verjaardag van Hermann Goering schonk Adolf Hitler aan diens meest naaste medewerker een schilderij van de Oostenrijkse kunstenaar Hans Makart (1840-1888): ‘De valkenierster’ in Carinhall (Sarah Wildman).Dit schilderij hangt tegenwoordig in de Neue Pinakothek te München

Het schilderij “Christus en de overspelige vrouw’ door meestervervalser Han van Meegeren is voor een Johannes Vermeer voor het gigantische bedrag van 1,65 miljoen gulden het allerduurst betaalde kunstwerk in zijn collectie – via kunsthandel D.A.Hoogendijk in Amsterdam en Alois Miedl verkocht aan ‘kunstverzamelaar’ Hermann Goering. Op de foto wordt het door Amerikaanse soldaten onder wie captain Harry Anderson uit een Oostenrijkse zoutmijn, gedragen, waar het tegen het eind van de oorlog overgebracht uit de residentie van Göring en was verstopt. (Hollandse Hoogte). Na de Bevrijding is Han van Meegeren op 29 mei 1945 gearresteerd door de (Joodse) verzetsman Joop Piller (Joseph Piller) (1914-1998), tijdens het verzet bekend onder de naam ‘Van Amstel’. Van Meegeren heeft uiteindelijk in gevangenschap toegegeven het doek voor een echte Vermeer te hebben verkocht. Met het verdiende geld van nog 5 ‘Vermeers’, o.a. door Hans Posse ten behoeve van het te stichten Hitler-museum in Linz aangeschaft, kocht hij behalve diamanten, juwelen, meubelen en antiek ook onroerend goed, in totaal liefst 78 huizen in zijn woonplaats Laren, verder in Amsterdam en Deventer, als laatste het pand Keizersgracht 321 (1). Tegenwoordig is het doek in de collectie van Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, waar via kunstverzamelaar Van Beuningen eerder ‘De Emmausgangers’ was terecht gekomen. (1) In dat grachtenpand is in 1950 de inboedel van wijlen Han van Meegeren geveild.
In het boek ‘De zaak Goudstikker’ van Pieter den Hollander (Amsterdam, Meulenhoff, 1999) lezen we op pagina 145: ‘Onder die aangetroffen kunstschatten was ook het schilderij “Christus en de overspelige vrouw” van Vermeer, dat Göring voor ruim 1,5 miljoen van Miedls Kunsthandel voorheen J.Goudstikker nv had gekocht. De Amerikaanse luitetenant Craig Hugh Smyth en zijn staf ontdekten meteen dat het een vervalsing moest zijn, al brachten ze het toen nog niet in verband met de naam van de Nederlandse meestervervalser Han van Meegeren. Craigh Smyth herinnerde zich maar al te goed hoe dit schilderij uit een vrachtwagen werd geladen en vervolgens niemand van de kunsthistorici bij het Collecting Point wilde geloven dat dit een echte Vermeer was. Net als de coinosseur Jacques Goudstikker al vóór de oorlog Vermeers “Emmausgangers” bij het museum Boijmans Van Beuningen als een vervalsing had ontmaskerd, wezen deze kenners het schilderij : Christus en de overspelige vrouw als vals van de hand. “Het schilderij kon het daglicht niet verdragen”, schreef Smyth met onverholen trots over deze ontdekking. Pas maanden later, tijdens het geruchtmakende proces tegen Van Meegeren, moesten Nederlandse experts erkennen dat Goudstikker een van de eersten was geweest die zijn werk meteen had ontmaskerd, terwijl zij dat jarenlang voor echt hadden aangezien’. Ook kunstkenner Fr. Schmidt-Degener was er al vroeg van overtuigd dat de Emmausgangers geen echte Vermeer kon zijn.

(Uit: ‘Kunstprofiteurs in een schijnparadijs’ naar aanleiding van publicatie boek ‘Kunsthandel in Nederland 1940-1945′ door Adriaan Venema Het Parool, 5 april 1961) Collaborerend kunsthandelaar J.Dik Jr., employé van vh. Goudstikker, bemiddelde bij de verkoop van Nederlandse schilderijen voor de verzamelingen van Adolf Hitler en Hermann Göring. In 1949 is hij bij verstek tot 3 jaar jaar gevangenisstraf veroordeeld. (1)
(1) In de monografie ‘De zaak Goudstikker’ door Pieter den Hollander komt J.Dik Jr. meermaals voor: ‘(…) Dik jr. voelde zich – na het overlijden van Goudstikker – als een vis in het water van de Nederlands-Duitse kunsthandel en kon dus heel goed op eigen benen staan. Hij moet voor miljoenen hebben omgezet en aanzienlijke winsten hebben geboekt. Behalve aan Höfer verkocht hij ook aan vele andere Duitse officials, variërend van dr. Kajetan Mühlmann tot de zich “professor” noemende Hoffmann en dr. Bruno Lohse (Görings adviseur voor kunstzaken bij de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg). Volgens Mühlmann voerden Dik en zijn vader (J.Dik Sr.) als vaste taxateurs zelfs vele officiële schattingen voor zijn Dienststelle uit. In tegenstelling tot Alois Miedl heeft Jan Dik jr. na de oorlog terechtgestaan (zij het bij verstek), al is hij nooit gestraft omdat hij inmiddels naar Zwitserland was gevlucht en er destijds geen uitleveringsverdrag tussen beide landen bestond. “De zaak was verjaard toen ik veel later weer in Nederland verscheen”, zou de toen ruim tachtigjarige Jan Dik jr,. eind 1997 nonchalant verklaren in een gesprek met “Algemeen Dagblad”. Bovendien had de staat geen belang meer bij een veroordeling, aangezien ik tijdens De Koude Oorlog als informant heb gewerkt voor diverse geheime diensten, onder meer voor Nederland. Ik voel me overigens niet schuldig aan collaboratie, iedereen handelde met de Duitsers, waarom zou ik dat niet mogen’.
Vooromslag van ‘de Kemphaan’, 1928, waaraan Han van Meegeren, o.a. met bovenstaande illustratie, van het fascistoïde blad meewekte
Opdracht van Han van Meegeren aan de Führer (laren 1942), in: Teekeningen 1.

Algemeen bekend is dat het favoriete schilderij geconfisqueerd door Einsatzstab Reichsleiter Rosendal in bezit van van Adolf Hitler een echte Johannes Vermeer uit 1668 was, de Astronoom, (was eigendom van de Joodse familie Rothschild, sinds 1986 eigendom van de Franse Staat en tegenwoordig in Museum het Louvre, Parijs). Vervalsinigen in de stijl van Vermeer aan Duitsers verkocht zijn o.a. ‘De kaartspelers'( naar Pieter de Hooch) in 1941 en verder naar Vermeer: Christuskop (in 1941), Issac zegent Jacob (1942), voetwassing (1943). Verder in 1943 een portret van ir.E.A.van Genderen Stortt (1943).

Christus en de overspelige vrouw is in 1942 vervaardigd en voor een echte Johannes Vermeer in 1943 door Aloïs Miedl verkocht voor de kunstcollectie van Hermann Göring. Omdat kunstvervalsing als minder ernstig werd beschouwd dan collaboratie, waarop levenslang kon staan, heeft Han van Meegeren uiteindelijk bekend dat hij de schilder was van talrijke ‘Vermeers’. Geldzucht was zijn drijfveer geweest, maar ook een vorm van persoonlijke wraak op de kunsthistorici in de jaren 20 en 30 die zijn eigen werk niet wisten te waarderen. De verkoop van ‘Christus en de overspelige vrouw’ voor rijksmaarschalk Göring beschouwde hijzelf als een verzetsdaad. In november 1947 is Van Meegeren tot 1 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Op 30 december 1948 is hij op 58-jarige leeftijd aan een hartinfarct overleden in de Valeriuskliniek te Amsterdam. Gebaseerd op het boek ‘The man who made Vermeer’ door Jonathan Lopez is in 2019 in de Verenigde Staten een film uitgebracht onder regie van de jonge Dan Friedkin ‘The last Vermeer’, welke veel kritiek oogstte.

Vooromslag van het boek ‘De laatste Vermeer Han van Meegeren vervalser en verrader’ door schrijver-kunsthistoricus Jonathan Lopez. (2020, Prometheus, 352 pagina’s, al in 2006 onder titel ‘The Man who made Vermeers. Unvanishing the Legent of Master Forger Han van Meegeren’ bij Bloomsbury Press in de USA uitgekomen). De auteur haalt de mythe onderuit dat Van Meegeren een miskend genie was. Hij wordt beschreven als een aartsleugenaar, nazisympatisant, oplichter, financier van een fascistisch blaadje ‘De Kemphaan’ en collaborateur, die slechts handelde in eigenbelang.
Achteromslag boek door Jonathan Lopez. Over de arrestatie van Han van Meegeren op zijn adres Keizersgracht 321 in Amsterdam schrijft Lopez: ‘Luitenant Piller klopte op de deur van Van Meegeren, een elegant eeuwenoud grachtenpand, en kondigde zichzelf aan als een officier van de voorlopige militaire regering, het “Militair Gezag”. Toen de introducties achter de rug waren namen de zaken hun gewone loop. Van Meegeren, met zijn zilveren haardos, een kleine maar met een grote, bijna theatrale aanwezigheid, zei dat hij volstrekt niets begreep van Pillers vragen over de Vermeer die Hermann Goering zich mogelijk toegeëigend had. Over de vijf andere Vermeers met Bijbelse voorstellingen, die luitenant Piller met Van Meeegeren in verband had weten te brengen, kon hij geen enkele nadere informatie verschaffen. Piller vroeg toen hoe Van Meegeren toch zo rijk had kunnen worden, in de algemene ontberingen van de oorlog. Piller noteerde in zijn verklaring voor het dossier: “Hij verklaarde, mij, dat hij een aantal primitieven had verkocht en op deze wijze aan zijn geld was gekomen”. Piller had al zo veel mensen geïnterviewd dat hij beter wist. Hij maakte Van Meegeren meteen duidelijk dat het spel voorbij was”. (pagina 20).

De bekritiseerde film ‘The Last Vermeer’ (2019). Kritiek is onder meer dat de film teveel om kapitein Joseph Piller draait. De opnamen zijn gemaakt in o.a. Dordrecht en Amsterdam, maar de film is niet in Nederlandse bioscopen te zien.

Onder toezicht van Joseph Piller moest Han van Meegeren met zijn ‘Christus in de tempel’ bewijzen dat hij een Vermeer kon namaken, wat nodig was voordat het proces tegen de kunstvervalser kon beginnen.
Joop Piller heeft het zeer betreurd dat de Duitse nazist Alois Miedl, die in 1990 in rijke omstandigheden en zonder berouw te hebben getoond niet voor zijn daden is veroordeeld. Lopez schrijft: ‘Toen hij later in zijn leven naar het geval Miedl werd gevraagd zei Joop Piller teleurgesteld dat het hem altijd had geïrriteerd dat zo’n man zo gemakkelijk was ontkomen. Piller vond het ook verontrustend dat alle kunsthandelaren die van de oorlog hadden geprofiteerd, en die door de Field Security in de zomer van 1945 waren onderzocht, op dezelfde manier alleen maar een lichte straf hadden gekregen, of zelfs helemaal geen straf. “Dat was niet alleen met kunsthandelaren, maar ook met veel grotere zaken waarvan je merkte dat men ingreep, omdat men het niet opportuun achtte om hem aan te pakken. Het ging daarbij om grote economische belangen voor naoorlogs Nederland’. (pagina 248).

De verzetsmensen Joseph Piller (1914-1998) en Elisabeth Piller-Veldman (‘Lies van Amstel’) (1912- ov. Mallorca 1991, begraven in Bloemendaal) met staande de Engelse geheim agent bij MI9 Dick Kragt (1917-2008), 1944? (collectie J. Lopez). Piller, die na de Bevrijding in Bloemendaal woonde, is onderscheiden met o.a de Orde van het Britse Rijk en de Amerikaanse Medal of Freedom.
NABESTAANDEN JOSEPH PILLER NIET TE SPREKEN OVER ‘THE LAST VERMEER’
Uit interview door Arnold Aarts: Micky Piller hekelt debuut van regisseur Dan Friedkin (Haarlems Dagblad, 10 maart 2021)

Ontwerp voor gepland Führermuseum in Linz, Oostenrijk

Amerikaanse soldaten keken hun ogen uit aan wat ze aan antiek en kunst aantroffen in het kasteel Veldenstein. Op de foto bekijken ze de platen in een antieke foliant. Kort voor de bevrijding zijn vermoedelijk nog 1 of meer kostbaarheden door Duitsers meegenomen en elders ondergebracht. Een biograaf vermeldde dat Göring op het laatst van de oorlog het moeilijker had met het komende verlies van ‘zijn’ kunstcollectie dan het einde van het ‘duizendjarig rijk’. Göring verklaarde tijdens de ondervragingen in Neurenberg dat hij alle kunst keurig had betaald. (Dat gold overigens slechts voor een aantal gevallen, zoals de 8 antiquiteiten afkomstig van de Hartekamp, overigens met ‘gestolen geld’ betaald en de vervalste Vermeer door Han van Meegeren).
Selectie foto’s uit the National Archives en Library of Congress in Washington, D.C. (cf. ‘Göring, Hitlers tweede man’ samengesteld door dr. Arie Pieter van de Bovenkamp & dr. Hendrik van Capelle; 2021.

Hermann Goering de pose van een literair geïnteresseerde met een wereldbol naast en boeken boven hem (1938)

Bezoek in 1941 van de Japanse minister van Buitenlandse Zaken Yosuke Matsuake aan Göring in diens stadspaleis. De rijksmaarschalk schonk hij die gelegenheid een gesigneerd Engels exemplaar van zijn biografie ‘Hermann Goering, the Man and his Work’, geschreven door Erich Gritzbach. Geheel links tolk Guido Schmidt

SS-officieren van het leger en de luchtmacht begroeten Göring met de Hitlergroet in diens werkkamer (1939)

Goering ontvangt in de bibliotheek van zijn stadspaleis een delegatie van een handwerkgilde in 1936. Voor het Mariabeeld staat Goerings naast medewerker (referent) Erich Gritzbach

De museale galerie in Carinhal was 34 meter lang en 5 meter breed. Gevuld met schilderijen, gobelins, beeldhouwwerken e.d.

Hermann Goering bij enkele van zijn kunstschatten tussen 1928 en 1945 bijeengebracht. Volgens een globale raming heeft hij voor aanzienlijk meer dan 100 miljoen rijksmark aan kunst uitgegeven met uiteindelijk circa 4.000 objecten, waaronder 1.500 schilderijen. Op de foto staat hij bij een beeld en hangt aan de wand een schilderij van Lucas Cranach de Oudere, één van zijn favoriete kunstsschilders, met een voorstelling van Adam en de zondeval.

Doorkijk van de bibliotheek in Carinhall (80 vierkante meter), geheel gevuld met kostbare boeken, leidend naar Goerings aansluitende werkkamer

Ontwerp voor het geplande Goering museum. Een complex van 300 meter lang en 65 meter breed, dat tegen de zuidwand van Carinhall zou worden gebouwd. De feestelijke opening was op zijn 52ste verjaardag, 12 januari 1945, gepland op zijn 60ste verjaardag in 1953
Impressie van het niet gerealiseerde Goering Museum vanaf de Wuckersee

Eén van de laatste foto’s van een levende Goering met een boek in de handen in een cel in Neurenberg met slechts een paar foto’s van zijn vrouw Emmy, zijn dochtertje Edda en zijn beide ouders15 oktober 1945 de dag voordat hij zou worden geëxecuteerd, pleegde hij zelfmoord door een cyaankali pil in te nemen.
In 1944 heeft een andere nazi-bons Heinrich Himmler opdracht gegeven aan Kajetan Mühlmann opdracht gegeven het schilderij van Frans Hals uit de Hartekamp-collectie voor hem te verwerven. Daartoe is Mühlmann naar Zürich gereisd maar de onderhandelingen liepen op niets uit, omdat mw. Von Pannwitz teveel aan het schilderij gehecht was om het te verkopen. Het gaat hierbij om het paneel ‘Portret van een zittende vrouw’, volgens Friedländer vermoedelijk Maria Vernatti, ongesigneerd en ongedateerd uit omstreeks 1645 of iets later. Maria Vernatti werd geboren uit een Hollandse patricische familie in Delft, die zich in Engeland vestigde. Haar vader sir Philbert Vernatti introduceerde de Nederlandse methode van drooglegging en landherwinning in Lincolnshire. Het doek was lange tijd in bezit van de graaf van Gainsborough en zou zich tegenwoordig in familiebezit Chichester bevinden. Seymour Slive oordeelt dit schilderij nog als authentiek van de Haarlemse meester, doch ondanks de hoge kwaliteit is het door andere experts als Montagni en Grimm mogelijk toegekend aan een meester uit de directe omgeving van Frans Hals. In ‘Meesters der schilderkunst, vertaling van ‘Claccici dell’Arte’; Frans Hals, 1974. als catalogusnummer 261 als volgt omschreven: ‘Zittende vrouw met de handen over elkaar, naar links kijkend (Maria Vernatti?). Olie op paneel, 29x35cm. Ongesigneerd en ongedateerd. Integraal en voltood. Op onbekende plaats [particulier bezit Engeland]. Het schilderij is in de door Bode-Friedländer samengestelde katalogus (Hollitscher, Berlijn, 1912) beschreven als een mogelijk portret van Maria Vernatti, die afkomstig was uit een Hollandse familie die naar Engeland verhuisde, in het bezit gekomen van de graven van Gainsborough voordat het in de verzameling van Hollitscher te Berlijn terechtkwam. Vervolgens was het eigendom van Von Pannwitz [in Berlijn, vervolgens] te Heemstede. Door verscheidene critici opgenomen (Bode-Binder, Valentiner 1921, 1923, Trivas, Seymour Slive, 1974) met dateringen tussen 1644 en 1660. Grimm denkt aan Frans Hals II.’

Afbeelding in ‘Die Kunstsammlung Von Pannwitz. Band 1 Gemälde. Herausgegeben von Max J.Friedländer. München, Verlag F.Bruckmann A.G., 1926.

(Frans Hals tentoonstelling. Haarlem, 1937, p. 48. afbeelding 88). Nadien is het nogmaals tentoongesteld geweest in Rotterdam, museum Boymans rond de jaarwisseling 1939-1940 bij een kerstexpositie.Na de Bevrijding in 1945 is het schilderij meeverhuisd naar de dochter van mw. Von Pannwitz in Engeland. Tegenwoordig in bezit van haar zoon, John Nicholas Pelham, de negende graaf van Chichester.
Zittende vrouw, vermoedelijk Maria Vernatti, toegeschreven aan Frans Hals, welk werk in bezit was van mevrouw von Pannwitz (foto: russianpaintings.net)
In de in 1946 uitgeven publicatie ‘Kunst in de schuilkelders; de Odyssee der nationale kunstschatten gedurende de oorlogsjaren 1939-1945 schrijft H.P.Baard (toenmalig directeur van het Frans Halsmuseum te Haarlem onder meer: ‘(…) In april 1940 was de Castricumse kluis gereed en werden genoemde schilderijen via Beverwijk daarheen vervoerd. Bovendien werden hierin nog ondergebracht schilderijen uit gemeentelijk bezit (Amsterdam), een deel van de collectie van mevrouw Von Pannwitz…(pagina 22) en verder op pagina 33: ‘Behalve enig particulier eigendom, waaronder een deel van de omvangrijke collectie van mevrouw Von Pannwitz, herbergden de Zandvoortse kluizen nog bezittingen van H.M.de Koningin, de serie wandschilderingen van de Oranjezaal uit het Huis ten Bosch…’

Toegeschreven aan Rembrandt: portret van een kind. Mogelijk de zoon Titus van Rembrandt en Saskia van Uylenburg, die leefde van 1646 tot 1668 en veelvuldig als model stond voor schilderijen en studies van de kunstschilder (Max Friedländer: Die Kunstsammlung von Pannwitz. 1926)

In de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw verschenen herhaalde malen berichten dat de privécollectie voor geïnteresseerden op bepaalde tijden was opengesteld

Mevrouw von Pannwitz bezat 3 aan Rembrandt toegeschreven schilderijen. Het meest bekend is het doek van de profeet Abraham die de engelen gastvrijheid verleend (catalogus Die Sammlung von Pannwitz. ; door Max J.Friedländer. Band 1 Gemälde, 1926, pagina 8)

38 Rembrandt van Rijn, Abraham en de engelen, in catalogusboek Die Kunstsammlung Von Pannwitz door Max J.Friedländer. Band 1.

Het schilderij van een geknielde aartsvader Abraham en de engelen van Rembrandt met rechts in de deuropening Sara. In het licht de engel die zich als de Heer bekend maakt en Abraham (rechts gezeten) vertelt dat de hoogbejaarde Sara nog een kind zal baren: Isaac. Het is gemaakt in 1646, gebaseerd op een Bijbeltekst uit Genesis 18:8-13, en is na Martin van den Broeck circa 1669 terecht gekomen bij Rembrandts’ leerling Ferdinand Bol. Vervolgens in de verzameling van burgemeester Jan Six. Daarna gedurende bijna een eeuw in bezit van Engelse eigenaren, te beginnen met Benjmin West en ten slotte bij Lord Taunton op het landgoed ‘Quantock Lodge’ is het in 1917 geveild bij Mensing/Frederik Muller te Amsterdam en in bezit gekomen van verzamelaar August Janssen en na diens overlijden in 1923 aangekocht door mevrouw Catalina von Pannwitz. Beschreven in de Hartekamp-tentoonstelling door kunsthistoricus Friedländer. Vanaf 1940 tot na de Bevrijding zijn een aantal schilderijen voor de zekerheid opgeborgen geweest in een bunker in de Kennemer Duinen bij Castricum. In 1948 is het doek röntgenologisch onderzocht in het Rijksmuseum. In 1949 verhuisd naar haar adres in Argentinië. Eind jaren 40 is door de weduwe Catalina von Pannwitz de zogeheten Aurora Trust in New York opgericht als een bewaarplaats voor haar uit de Hartekamp overgebrachte kunstschatten (1). Na haar overlijden in 1959 is ‘Abraham en de engelen’ in 2004 door de erfgenamen verkocht voor meer dan 10 miljoen dollar aan de Canadese miljonair Alfred Bader, die het een jaar later doorverkocht aan kunsthandelaar Otto Naumann. In 2006 door de schatrijke vastgoedeigenaar Mark Fisch uit New Jersey aangekocht. Hijzelf is sinds 2008 ‘Trustee of the MET’ en gaf het paneel in bruikleen aan het Metropolitan Museum of Art (MET) in New York In 2017 is het schilderij tentoongesteld geweest in ‘The Frick Collection’ te New York. Laatst- genoemde eigenaar Mark Fisch, en collectionneur die voornamelijk oude Italiaanse meesters verzamelt heeft besloten het schilderij van Rembrandt te verkopen. Het wordt 21 januari 2021 door Sotheby’s geveild. Geschatte opbrengst is 20 tot 30 miljoen dollar. Het authentieke paneeltje uit 1646 meet 23 bij 17 centimeter. Het is zowel gesigneerd als gedateerd: Rembrandt f. 1646. Het schilderij is onder meer in catalogi als authentiek opgenomen door Smith (1836) Max Friedländer (1926), C.Hofstede de Groot (1915), A.Bredius (1935)K. Bauch (1966), Karel Braun (1969), Gary Schwartz (1984), Gerson (1988). Ernst van de Wetering. Corpus Rembrandt van Rijn: Abraham onthaalt de Heer en de Engelen. Vol. 5 (2011), nr.V9 en vol. 6 (2015), nr. 209. Volgens nieuwe gegevens zou “Abraham en de engelen’ van Rembrandt in 2005 samen met de Canadese zakenman, verzamelaar en filantroop voor 5 miljoen dollar zijn gekocht
(1) in het 1949 door mw. Von Pannwitz gestichte “Aurora Trust’ zijn de uit de Hartekamp overgebrachte kunstwerken uit haar bezit ondergebracht en na haar overlijden geleidelijk verkocht aan kunsthandelaren zoals Rosenberg & Stiebel of geveild bij Sotheby’ of Christie’s door de in Engeland en en in Argentinië woonachtige nazaten. Een selectie: werk van Gerard ter Borch (in 1974 tentoongesteld in het Mauritshuis), Dirck Jacobsz. (in 1956 aangekocht door het Rijksmuseum Amsterdam), Adriaen Brouwer/Jan van Craesbeek (2012 geveild bij Sotheby’s), Gerard David (geveild bij Christie’s), Thomas de Keyser (Rosenberg & Stiebel/ Otto Naumann), Gerard Metsu etc. Van de middeleeuwse sculptures o.a. een altaarstuk door de meester van Sint Bartholomeus (1966 geveild bij Sotheby’s in Londen), Italiaans beeld uit de 16e eeuw van Madonna en kind in 2012 geveild bij Sotheby’s New York) etcetera.
Provenance
In 1647 verkocht Rembrandt Abraham en de engelen aan de koopman Martin van den Broeck, die de kunstenaar betaalde in diamanten en enkele andere goederen. Daarna kwam het in handen van een leerling van Rembrandt: Ferdinand Bol (ov.1680) – Vervolgens bij regent Jan Six (1618-1700) – Benjamin West (1824) – Coll. J.Haldiman – Coll. Richard Saunderson (1836), Coll. Sir Thomas Baring (directeur van de Baring Bank, 1840 tentoongesteld in British Institution) – 1848 Coll. Lord Taunton , Quantock Lodge – Kunsthandel Frederik Muller Amsterdam – 1917 Coll. August Janssen, Amsterdam – 1923 – Coll. de Hartekamp mw. C. von Pannwitz – Na WO II verhuisd naar haar huis in Buenos Aires en ondergebracht in de Aurora Trust. Door de erfgenamen is het werk in 2004 verkocht aan Alfred Bader (een Canadese zakenman, kunstverzamelaar en filantroop) [In dat jaar werd het doek getoond in het Museum of Fine Arts in Boston en het ‘Art Institute in Chicago – 2005 aankoop Kunsthandel Otto Naumann Fine Arts, New York tot (1) -2006 Mark Fisch, Woodbridge New Jersey – 28 Januari 2021 te veilen bij Sotheby’s in New York. (2)
Eén dag voor de veiling liet Sotheby’s een persbericht uitgaan met de onverwachte mededeling dat in overleg met de huidige eigenaar het schilderij van Rembrandt uit de veiling wordt gehouden. Bericht wordt nog dat het doek beslist binnenkort een nieuw huis zal vinden. Zoals bekend is eerdere mede-eigenaar van het doek Alfred Rober Bader op 23 december 1918 overleden Ik vermoed dat door Mark Fish een regeling wordt getroffen met het New York Metropolitan Museum of Art. We wachten af. Geveild is wèl het portret van een jonge man door Botticelli (1444-1510) dat voor een recordbedrag van 92.184.000 dollar is afgeslagen.

Dit portret van Botticelli is op 28 januari 2021 voor een recordbedrag van meer dan 92 miljoen dollar geveild bij Sotheby’s in New York. De naam van de nieuwe eigenaar is niet bekend gemaakt. eigenaar.
(1) Otto Naumann leende het schilderij uit voor de expositie ‘Rembrandt: zoektocht van een genie‘ in 2006 in het Rembrandthuis te Amsterdam en de Gemäldegalerie in Berlijn.
(2) In 1824 betaalde de Amerikaans-Engelse kunstenaar Benjamin West 105 guineas, in 1848 bracht het op een veiling 64 British pound op [circa 8.500 dollar naar waard nu] . Mw. von Pannwitz betaalde in 1923 circa 100.000 gulden. Bij de naoorlogse verkoop door de erven Von Pannwitz is vermoedelijk meer dan 10 miljoen dollar ontvangen. Een Amerikaans investeringsfonds verkocht het werk in 2014 aan Alfred Bader en 1 jaar later ging het over naar kunsthandel Otto Naumann (1) , die het vervolgens te koop aanbood voor 22 miljoen dollar. Na onderhandelingen betaalde verzamelaar Mark Fish een bedrag van circa 19 miljoen dollar. Voor de komende veiling op 21 januari wordt een bedrag verwacht van tussen de 20 en 30 miljoen dollar. Het record voor een schilderij van Rembrandt was tot 2009 33.2 miljoen dollar (Christie’s (2009), portret van een man uit 1658, tegenwoordig in het Louvre museum Abu Dhabi). Nota Bene Op dezelfde Sotheby’s veiling in New York wordt een zeldzaam schilderij van de Italiaanse Renaissancekunstenaar Sandro Botticelli geveild dat 80 miljoen dollar moet opbrengen.
(1) Naumann is tegenwoordig Senior Vice-President bij Sotheby’s.

Veiling van “Abraham en de Engelen’ van Rembrandt door A.Mensing/Frederik Muller Amsterdam (Algemeen Handelsblad, 16-12-1917)

(Algemeen Handelsblad, 28-12-1917) Het schilderij “Abraham en en de engelen’ is aangekocht door verzamelaar August Janssen uit Amsterdam

(Algemeen Handelsblad, 24-3-1919) August Janssen die fortuin had gemaakt bij de Deli Maatschappij in Sumatra was een kunstverzamelaar die over 2 Rembrandt beschikte. Hij overleed op 15 april 1918 waarna zijn collectie ging naar de kunstfirma Goudstikker. In 1923 kocht mevrouw Von Pannwitz het paneel ‘Rembrandt en de engelen’.

In 1920 is het doek afkomstig van Auguste Janssen in het Rijksmuseum tentoongesteld geweest, afgestaan door mw. Begeer-de Ridder (De Standaard, 9-7-1920)
Sinds 2007 zijn de volgende Rembrandts door Sotheby’s in New York geveild: 1) 26-1-2007: portret van een jonge vrouw met hoed 9 miljoen dollar, 2) 26-1-2007: Sint Jacobus de Meerdere uit 1661: 25.800.000 dollar, 3) bij Sotheby’s London 5-12-2018 Hoofd van een jongeman met gevouwen handen in gebed 12.100.000 dollar, aangekocht door het Louvre in Abu Dhabi, 4) 28-7-2020 Zelfportret Rembrandt 18.700.000 dollar Voorts is in 2009 het portret van een onbekende man bij veilinghuis Christie’s in Londen geveild voor omgerekend 33.200.000 dollar. Dit record uit 2009 voor een Rembrandt hield stand tot 2016. In dat jaar kochten de Nederlandse en Franse staat gezamenlijk van de Franse baron Eric de Rothschild voor en bedrag van 160 miljoen euro de twee huwelijksportretten van Marten Soolmans en Marten Oopjen, in 1634 geschilderd door Rembrandt van Rijn.
The Metropolitan Museum of Arts (MET) in New York bezit thans nog 12 doeken van Rembrandt van Rijn. Het Rijksmuseum in Amsterdam beschikt over 22 schilderijen
Van Rembrandt van Rijn zijn naast o.a. 314 etsen en meer dan 100 tekeningen (waarvan 60 in het Rijksmuseum) circa 320 schilderijen bekend. 129 daarvan betreffen bijbelse taferelen en daarvan 29 met een voorstelling gebaseerd op het Oude Testament. Vijf daarvan bevinden zich niet in musea, maar zijn nog particulier bezit.

Het doek ‘Abraham en de Engelen’ door Rembrandt (1646) is enkele malen tentoongesteld geweest in het Rijksmuseum. O.a. in 1932 Zie artikel in De Kunst, 1932, nr. 1262.

Het schilderij Abraham ontvangt de engelen is door Rembrandt in 1646 vervaardigd. Tien jaar late, in 1656, maakte hij een ets met hetzelfde thema: de hoogbejaarde Abraham en zijn vrouw Sara waren nog altijd kinderloos toen ze bezoek kregen van drie reizigers. Tijdens de maaltijd openbaarde zich een van hen als de Heer die voorspelde dat Sara spoedig zou bevallen. Hier luister zij achter de deur mee. Rechtsonder hoort Abraham het goede nieuws terwijl hij deemoedig kijkt bij het besef wie hij te gast heeft.

Het bijbelse thema ‘Abraham en de engelen’ is o.a. ook geschilderd door Aart van Gelder circa 1680-1685, zie bovenstaande afbeelding (Museum Boymans, Rotterdam).

De Hermitage in St. Petersburg bezit een schilderij van Jan Victors uit circa 1640 verworden onder tsarina Catharina de Grote met als bijbelse voorstelling Abraham en de drie engelen

Schilderij van Ferdinand Bol: Abraham en de engelen (Rijksmuseum Amsterdam), circa 1662-1163. Een tekening uit omstreeks 1632-1634 van Bol met dit thema is in het bezit van museum Boymans van Beuningen te Rotterdam

Rembrandt-paneel dat vanaf 1923 in de Hartekamp hing en na WOII door de ervan Von Pannwitz uit Engeland en Argentinië in 1986 is verkocht In November 2020 even terug in Nederland (Rembrandthuis) en wordt januari 2021 geveild door otheby’s in New York. (Haarlems Dagblad, 18 november 2020/ De Telegraaf 18-11-2020)
Alvorens het schilderij ‘Abraham ontvangt de engelen’ op 28 januari 2021 bij veilinghuis Sotheby’s wordt geveild maakt het een wereldtour, begin oktober in Hong Kong, medio november Amsterdam, Los Angeles en Londen In ons land was het een paar dagen in het Rembrandthuis en kantoor van Sotheby’s en is het doek getoond in het RTL programma Beau met uitleg van kunsthistoricus en oud-veilingmeester Alexander Pechtold Het Rembrandthuis liet weten het schilderij graag te verwerven, maar in de verste verte niet in staat te zijn hert gewenste bedrag op tafel te kunnen brengen, nu in coronatijd bovendien met een jaarverlies van zeker 2 miljoen euro een kwart van het personeel (11 van de 44) zal moeten worden ontslagen.
Press report Sotheby’s 29-9-2020. REMBRANDT’S ABRAHAM AND THE ANGELS. ‘A rare Biblical Masterpiece by Rembrandt van Rijn To be offered in New York Masters Week January 20212. Estimated at 20 million – 30 million dollar. This small panel by Rembrandt has remained in private hands for over a century and a half. It is one of the most well-documented paintings by the artist and it has the distincion of never having been doubted in the literture. The renowned Rembrandt scholar, Ernst van de Wetering, has indicated tht this painting, with its reliable signature and date, as well as “unmistakably Rembrandtesque character of its conception and execution”, is unquestionablbly authentic. Moreover, this is alsmost certainly the “Abraham with the three angels by Rembrandt”that was described in a transaction between two merchants in Amsterdam in 1647, the year after the painting has been executed. Rembrandt is known for his biblical scenes, but only 29 of the more than 300 paintings he executed depict scenes drawn from the Old Testament. This panel reveals the moment when Abraham, who generously offered nourishment to three complete strangers, recognizes that two of them are in fact angels, and the third is the Lord himseld, indicated here by a luminiscent figure of an angel hi is the principal source of light in the scene. We are witnissing the precise instant when God reveals himself to Abraham and prophesizes that his elderly wife Sarah will bear him a son within a year. This son was to become Isaac, patriarch of the Israelites and according to Matthew (1: 1-17) a link in the lineage from David and Abraham to Christ. Abraham is one of the most important prophets in Islam and is een as father of the Muslim people through his first child, Ishmael’
===========
Collectie van dr.Otto Lanz
Vriendschapsbanden tussen zowel mw. Von Pannwitz als Frits Gutmann waren er met de in Nederland wonende Zwitser dr. Otto Lanz, een vermogend chirurg die hoofdzakelijk Italiaanse schilderijen, beeldhouwwerken en renaissancemeubelen verzamelde. Kunstwerken uit Lanz’ bezit hadden ook de aandacht van Goering, maar die kreeg de gelden voor aankoop – 2 miljoen Zwitserse franken – niet rond, in tegenstelling tot Hans Posse die voor het Hitler-museum in Linz werkte, waarbij Bormann bemiddelde. Tevens moest een een visum voor Zwitserland worden verstrekt aan Nathan Katz (van joodse origine) van de firma D.Katz uit Dieren, destijds een van de belangrijkste kunsthandels van Nederland, waarvoor ook Bormann zorgde die hierover contact opnamen met Heydrich. [Volgens Aalders heeft Nathan Katz hieraan waarschijnlijk re danken, want hij bleef na vertrek, eind 1941, voor de rest van de oorlog in Zwitserland en daarmee buiten bereik van de nazi’s.
Dr.Otto Lanz en echtgenote. Uit: De Prins, 22-10-1927 (Geheugen van Nederland)
(1) In eerste instantie zijn de volgende 7 kunstwerken aangekocht: 1) Rembrandt/atelier: Man met baard en tulband, 2) Lucas Cranach: Madonna met kind en St.Johannes, 3) Meester van Messkirch: St. Wernherus, 4) Stoel in Gotische stijl, 5) Meester van Frankfurt: St. Catharina – altaarvleugel, 6) Meester van Frankfurt: St, Barbara – altaarvleugel 7) Klumbach: de geboorte van Maria. Daar is later onderhands bijgekomen een portret van Titus. Ruth en Max Seydewitz schreven nog naar aanleiding van het in Berlijn gedrukte ‘waardeloze geld’ waarmee Göring vaak trachtte te betalen: ‘Noch viele andere Kunstwerke kaufte Göring mit dem wertlozen Papiergeld, das einer seiner Adjudanten stets in Koffern sich herumtragen musste. Zwei Millionen, 10 Millionen, 100 Millionen – das spielte alles keine Rolle, Papier war geduldig, und die Nazidruckereien drucken in jeder Währung grosszüging und unerschöpflich wertloses Papiergeld.’ (pagina 171).
Man met baard, in oriëntaalse kledij en tulband, in de tijd van mw.von Pannwitz toegeschreven aan Rembrandt van Rijn, tegenwoordig Nederlands cultuurbezit
==============================================
Gerard Aalders (zie literatuuropgave) schreef: ‘Göring werd na de oorlog over de von Pannwitz-transactie ondervraagd. Had hij geen misbruik gemaakt van zijn positie want tenslotte kon alleen hij, en niemand anders, haar een uitreisvisum bezorgen. Catalina von Pannwitz verkeerde volgens de toehoorder in een evidente dwangpositie: zonder verkoop geen visum. Maar Göring vond dat er van misbruik geen sprake was geweest en dat hij Von Pannwitz juist had geholpen. Want behalve een visum, zou ze ook geen geld hebben gehad om te vertrekken, omdat het tijdens de oorlog onmogelijk was geld van haar Argentijnse bank op te nemen. Op de vraag of hij de schilderijen zou hebben geconfisqueerd indien Argentinië in oorlog met Duitsland was geweest, hield hij zich wijselijk op de vlakte door te zeggen dat die vraag speculatief was’ [NA, RG 260. Records of the United States Occupation Headquarters WW11, Ardela Hall Colleccion, Box 450, Rosenberg, ‘Consolidated Interrogation Report’, No. 2,15 september 1945, ‘The Goering Collection’; idem Box 180, Folder ‘Interrogation of War Criminals’. Interrogation of Hermann Goering, 30 augustus 1946 en NA, RG 331, Allied Operation and Occupation Headquarters, World War 11, Box 328, 290/7/27/6 ‘Removal of Works of Art from the Netherlands during the German Occupation’].
Hitler schenkt Goering voor zijn verjaardag het schilderij ‘de valkenier’ van de Oostenrijkse schilder Hans Makart uit 1880.
Verhoor van Göring voor het Internationaal Militair Tribunaal in Neurenberg. Hij behield zijn arrogante houding en achtte zich onschuldig. De laatste woorden In zijn slotpleidooi waren: “Het enige motief dat mijn doel was betrof mijn innige liefde voor mijn volk, haar geluk, haar vrijheid en haar voortbestaan. Hiervoor roep ik de Almachtige en mijn Duitse volk tot getuige”. Göring werd veroordeeld tot dood door de strop. Eén dag voor de executie, gepland op 16 oktober 1946, nam hij 15 oktober ’s avonds een gifcapsule met cyaankali in, die hij volgens een schriftelijke verklaring van hemzelf al die tijd bij zich had gehouden.
Topstukken naar bunkers in de duinen
Nadat in april 1940 de Castricumse kluis, een betonkelder in de duinen van 212 kubieke mater, gereed was is hiernaar een deel van de collectie Von Pannwitz overgebracht. Andere kunstvoorwerpen zijn een jaar later in de Zandvoortse bunkers ondergebracht, naast topstukken uit de grote musea in het Westen van ons land, bezittingen van H.M.koningin Wilhelmina etc. In een bewaard gebleven schrijven van kunst-administrateur Andreas Hofer aan Goering staat te lezen dat de verzameling von Pannwitz stond opgeslagen in ondergrondse opbergplaatsen, samen met o.a. de schilderijen uit het Rijksmuseum. Venema vermeldt verder: ‘Maar, was de stelling van Hofer. Mocht Argentinië ooit in oorlog met Duitsland komen, dan was het gemakkelijk om bezit te nemen van de collectie.’ Tijdens de bezettingstijd hing op de Hartekamp de Argentijnse vlag om nog eens te benadrukken dat inkwartiering van de Duitse bezetters ongewenst was.
Recuperatie na 1945
Na de bevrijding zijn alle werken afkomstig uit de Hartekamp teruggekomen. Het aan Goering verkochte doek van een man in oosterse dracht dat aan Rembrandt was toegeschreven, wordt tegenwoordig aan een leerling van de meester toegekend. In 1949 is dit schilderij tentoongesteld in Japan bij de expositie ‘Gezichten in de Gouden Eeuw; 17e eeuwse Nederlandse portretten’ en van 12 november 1994 tot 22 januari 1995 was het te zien in de Kunsthal te Rotterdam. Een ander door Gerson aan Rembrandt toegeschreven schilderij heet ‘Abraham bedient de drie engelen’, is gesigneerd en gedateerd 1646 en is geveild in New York. Het derde en tot op heden laatste deel van het Corpus van het Rembrandt Research Project loopt tot en met 1642. Bedoeld doek dat tot in 1702 aan Jan Six toebehoorde, is door Walther von Pannwitz gekocht uit de verzameling van A.Janssen en bevindt zich voor zover bekend bij kleinzoon John Chichester in Engeland. Gravin Ursula Chichester heeft in brieven laten weten dat haar moeder die voor de werken was betaald, aan jonkheer Röell van het Rijksmuseum heeft laten weten dat de door Goering gekochte schilderijen nu Nederlands bezit waren geworden. In 1947 is een deel van de Von Pannwitz-verzameling tentoongesteld geweest in het Rijksmuseum. Aan deze expositie zijn diverse artikelen in kranten en tijdschriften gewijd, maar een catalogus is niet in druk verschenen (1) Door het museum zijn later drie topwerken die in de Hartekamp hingen aangekocht, in 1957, 1962 en 1967 van de kunstschilders Jan Mostaert, Dirck Jacobszoon en Jan Cornelis Vermeyen, o.a. via de antiquairs Rosenberg en Stiebel in New York, bij welke firma mw. Von Pannwitz een aanzienlijk deel van haar bezit heeft laten veilen.
In 1947 is in enkele zalen van het Rijksmuseum de Hartekamp-collectie voor het laatst bijeen voor het publiek tentoongesteld

Zaal met antieke gobelins en kasten uit de collectie Von Pannwitz in 1947 tentoongesteld in het Rijksmuseum

Schilderijen, kasten en stoelen etc. uit de Hartekamp in het Rijksmuseum voor de laatste keer enkele maanden geëxposeerd in 1947

Bericht van hoofdconservator, kunsthistoricus en hoogleraar Th.H.Lunsingh Scheurleer over verzameling von Pannwitz in het Rijksmuseum.
(1) O.a. A.C.Willink: Verzameling von Pannwitz in het Rijksmuseum. Het Vrije Volk, 1-2-1947; – M.Flothuis: Tentoonstelling van Oude Kunst. De Vrije Katheder, 8-2-1947; – K.G.Boon: De verzameling von Pannwitz in het Rijksmuseum, Maandblad voor Beeldende Kunsten, 1947.
=========================

Wapenschild van de graven van Chichester. * Thomas Pelham (1728-1805), first earl of Chichester, 2nd. Baron Pelham of Stammer, great-grandson of Sir Joh Pelham, 3rd. Baronet, * Thomas Pelham (1756-1826) second earl of Chichester, * Henry Thomas Pelham (1804-1886) third earl of Chichester, * Walter John Pelham (1838-1902) fourth earl of Chichester), * Francis Godolphin Pelham (1844-1905), fifth earl of Chichester), * Jocelyn Brudenell Pelham (1871-19326) sixth earl of Chichester, * Francis Godolphin Henry Pelham, (1905-1926), seventh earl of Chichester), * John Buxton Pelham (1912-1944), 8th earl of Chichester, in 1939 married with Ursula von Pannwitz, *John Nicholas Pelham (born in 1944), ninth earl of Chichester, married 1974 with June Marijke Wells. They have one daughter born in 1983 * Lady Eliza Catherine Pelham.
Portret van John Nicholas Pelham, geboren op 14 april 1944 als zoon van Ursula von Pannwitz, negende graaf van Chichester (the Peerage)
Een ander deel is vererfd aan Ursula in het graafschap Wiltshire, en bevindt zich ten dele nog in het begin 18e eeuwse buitenhuis ‘Little Durnford Manor’, in Salisbury (Wiltshire) van de zoon John Pelham, de negende graaf van Chichester (1). Catalina Carolina Friedericke Georgina von Pannwitz-Roth (geboren in 1876) is op 20 mei 1959 op 82-jarige leeftijd overleden in de villa ‘Long Crumples’, in Swaines Hill, Hampshire, Engeland , zo staat het tenminste vermeld inenkele genealogieën, doch John Chichester berichtte me in een schrijven van 29 september 1994 dat zij in het Zwitserse Zürich is gestorven:
Zij werd begraven bij haar echtgenoot Walther von Pannwitz op het ‘Stahnsdorfer Friedhof’ in Berlijn met een monumentaal gedenkteken in Jugendstil-stijl. Dochter Ursula heeft in 1980 toen zij nog was getrouw met Henderson het 18e eeuwse buitenhuis Manor ‘Reddish House’ in het dorp Broad Chalke (graafschap Wiltshire) gekocht waar zij bleef wonen totdat zij in 1987 verhuisde naar een woning in het naburige dorp Bishopstone, waar zij twee jaar later is gestorven.
Grafmonument echtpaar Von Pannwitz-Roth op het Stahndorfer Friedhof in Berlijn

Naast het graf voor het echtpaar Von Pannwitz-Roth is een monument voor in 1947 voor de in 1947 in Moskou omgebrachte generaal Helmuth von Pannwitz (1898-1947) opgericht

Portret van Helmuth von Pannwitz. Geboren 14-10-1898 in Botzanowitz, Kreis Rosenberg, Oberschlesien. SS-generaal . Gearresteerd en 16 januari 1947 naeen proces door een militair tribunaal wegens oorlogsmisdaden in Moskou gefusilleerd
(1) In juni 2002 is in ‘Little Durnford Manor’ ingebroken waarbij erfstukken van de graven Pelham voor meer dan 1 miljoen pound zijn gestolen, o.a. antieke klokken, vazen, Meissen porselein etcetera. Bij de Londense antiekhandelaar Lawrence Perovitz is een deel van de antieke kunstvoorwerpen door de politie aangetroffen, waarvoor hij wegens heling door de rechtbank voor 2 jaar gevangenis werd veroordeeld plus een geldboete, die uiteindelijk tot ergernis van de graaf niet betaald is omdat de antiquair aangaf door de gebeurtenissen geruïneerd te zijn en al zijn geld opging aan de kankerbehandeling van zijn vrouw in de Verenigde Staten. Een aanzienlijk deel van de gestolen goederen is niet teruggevonden omdat de mededaders van de roof niet konden worden aangehouden.
(2) Korte in memoriams in de kunstliteratuur verschenen bij mijn weten slechts in: Weltkunst, 1929, 1959, pagina 4, zowel van Rudolf M.Heilbrunn, Im Andenken an Frau Catalina von Pannwitz als van Max Pannwitz, Zum Tod von Frau Catalina von Pannwitz.

Altaarstuk van de Meester van Aken, tot 1996 in bezit van mw.Von Pannwitz Aangekocht door Klaus Edel
NIOD-historicus Gerard Aalders schrijft in zijn publicatie Roof, en de ontvreemding van Joods bezit tijdens de tweede wereldoorlog (Den Haag, SDU, 1993) het volgende op pagina 95: ‘Göring werd na de oorlog over de Von Pannwitz-transactie ondervraagd. Had hij geen misbruik gemaakt van zijn positie want tenslotte kon alleen hij, en niemand anders, haar een uitreisvium bezorgen. Catalina von Pnnwitz verkeerde volgens de verhoorder in een evidente dwangpositie: zonder verkoop geen visum. Maar Göring vond dat van misbruik geen sprake was geweest en dat hij Von Pannwitz juist had geholpen. Want behalve een visum, zou ze ook geen geld hebben gehad om te vertrekken, omdat het tijdens de oorlog onmogelijk was geld van haar Argentijnse bank op te nemen. Op de vraag of hij de schilderijen zou hebbn geconfiqueerd indien Argentinië in oorlog met Duitsland was geweest, hield hij zich wijselijk op de vlakte door te zegen dat die vraag speculatief was (NA, RG 260, Records of United states Ocupation Headquarters WW II, Ardelia Hall Collection, Box 450, Rosenberg. “Consolidated Interrogation Report”, No.2,15 september 1945, “The Goering Collection”; idem, Box 180, Folder “Interrogation of Hermann Goering, 30 augustus 1946 en NA, RG 331, Allied Operation and OccupationHeadquarters, World War II, Box 328, 290/7/27/6 “Removal of Works of Art from the Netherlands during the German ocupation”.
Vergeefse claim door erfgenamen Von Pannwitz In Argentinië
In 2007 is een poging ondernomen door een kleindochter van mevrouw von Pannwitz, woonachtig in Argentinië en zich daar onder meer bezighoudend met het fokken en verhandelen van paarden en met haar echtgenoot het beheer van een landgoed met lodges (1), tot teruggave van een zestal in 1940 aan Hermann Goering verkochte kunstwerken, die na de bevrijding in het Rijksmuseum zijn teruggekeerd en thans als nationaal bezit zijn gewaarmerkt. Als reden voor de claim is door advocaat Fremy in Berlijn aangegeven, dat de schilderijen e.d. onder dwang van de oorlogsomstandigheden zijn vervreemd en op basis van het Nederlandse oorlogsrecht verkopen aan de Duitse bezetters nietig waren. Meegespeeld heeft ook dat de erven Goudstikker het bedrag dat voor de collectie was betaald bij verkoop aan de Duitsers niet aan de Nederlandse Staat hoefde te worden terugbetaald, omdat Nederland ongeveer 70 jaar de vruchten had geplukt van het feit dat de schilderijen in Nederlandse musea voor het publiek waren tentoongesteld. Het ging bij de erven von Pannwitz om 1) ‘Man met baard en tulband’, leerling Rembrandt, zich momenteel bevindend in depot van Instituut Collectie Nederland te Rijswijk; 2) St.Werner, door de Meester van Messkirch, 3) Madonna met Christuskind en Johannes de Doper door Lucas Cranach, in het Bonnefantenmuseum te Maastricht, en 4)De heilige Barbara, 5) de heilige Catharina van Alexandrië, beide door de Meester van Frankfurt en 6) Geboorte van Maria, door Hans von Kulmbach, drie werken in het Mauritshuis te Den Haag. [Het lot van de Gotische stoel, in 1940 ook door Goering aangekocht is onbekend]. De minister van O.C. en W. heeft de Restitutiecommissie onder voorzitterschap van professor W.J.M.Davids gevraagd om advies uit te brengen. Deze commissie heeft het verzoek van de erven na archiefonderzoek in haar vergadering van 6 april 2009 unaniem afgewezen om de volgende redenen. Mevrouw von Pannwitz ontving in oktober 1940 een totaalbedrag van ƒ 390.000,- wat voor die tijd als hoog mag worden beschouwd. Bij een nieuwe taxatie op 19 november 1949 zijn de schilderijen getaxeerd op 130.000 gulden. 12 september 1945 gaf mw. von Pannwitz via haar secretaris aangifte bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) van de verkoop van zes schilderijen aan Goering. Zij tekende op het aangifteformulier aan dat sprake was geweest van een gedwongen verkoop. Citaat: ‘Hierdoor deel ik u mede dat in October 1940 de navolgende schilderijen uit mijne verzameling, op aanvrage en door bemiddeling van den Heer Walter Andreas Hofer, aan Rijksmaarschalk Hermann Goering werden verkocht en naar Duitsland uitgevoerd’. Na een opsomming van de kunstwerken bericht zij vijf van de zes werken tijdens de oorlog, in strijd met het verbod op transacties met de vijand waren verkocht. Echter, op basis van het Besluit Herstel Rechtsverkeer E100 van 212 september 1944 geldig tot begin jaren vijftig heeft mw. Von Pannwitz geen aanspraak gemaakt op teruggave
Belangrijker in dit verband is een door mevrouw von Pannwitz op 27 april 1950 ondertekende schriftelijke verklaring aan de Stichting Nationaal Kunstbezit, waarin zij teruggave van de zes uit Duitsland teruggevoerde kunstwerken bevestigt, maar hiervoor persoonlijk geen prijs stelt ‘zoodat Uwe Stichting daarover vrijelijk kan beschikken.’ Hierop is zij nadien niet teruggekomen.
(1) Omstreeks 1900 had Friedrich Roth al ongeveer 100.000 hectare in Argentinië verworven. In Argentinië bestaat vandaag de dag nog een klein deel van de voorvaderlijke nalatenschap, de ‘Estancia la Catalina’ in (vroeger Orellanos, daarna Colonia San Ricardo geheten) Diego de Alvear y Ponce de Léon nabij Iriarte in het district Buenos Aires op de grens van Santa Fé. De exploitatie van dat landgoed is al in 1898 begonnen, sinds 1942 is sprake van een toeristisch centrum. Het is vandaag de dag nog in eigendom van de dochter van Ursula Chichester-von Pannwitz: Georgina Jocelyn (Gina) Pelham , die naar Argentinië verhuisde. Zij is in 1942 geboren in Engeland en is in 1974 gehuwd met Helios Alberto Caranci die de naar Catalina von Pannwitz vernoemde estancia nog altijd beheren en drie kinderen hebben: Cecilia Catalina (*1976), Ursula Claudia (*1978) en Helios Nicolas (*1983).
Lodge op de estancia (haciënda) La Catalina in Argentinië, die geleid wordt door kleindochter Georgina (Gina) van mevrouw Catalina von Pannwitz.
Situering van estancia La Catalina in Patagonië ten noordwesten van Buenos Aires nabij Santa Fé
Lady Georgina Jocelyn Pelham, in 1942 geboren dochter van Ursula von Pannwitz, die met haar man het landgoed El Catalina, vernoemd naar haar grootmoeder tegenwoordig beheert. Zij is een liefhebster van Arabische paarden en op ‘La Catalina’ worden er gemiddeld 250 van deze paarden gehouden. Zij is een van de oprichters van de World Arabian Horse Organization.
Zoals hierboven beschreven verzocht Lady Gina Pelham als kleindochter van Catalina von Pannwitz, vertegenwoordigd door de Berlijnse advocaat L.Fremy om teruggave uit de Nederlandse Kunstbezitcollectie (NK) in familiebezit van de volgende 6 schilderijen die in 1940 zijn gekocht door rijksmaarschalk Hermann Goering, te weten:
- Man met baard en tulband, voorheen toegeschreven aan Rembrandt, tegenwoordig aan een navolger NK1602;

navolger van Rembrandt, man met baard en tulband, thans in depot van het Instituut Collectie Nederland te Rijkswijk (RKD, iconografisch bureau)
2. St.Werner, door Meester van Messkirch (NK1633), tegenwoordig in het Bonnefantenmuseum Maastricht;

De heilige Werner. Een schilderstuk van de ‘Meister von Messkirch (1500-1543). Nummer 12 in de schilderijencatalogus van Friedländer. In 1917 door Von Pannwitz aangelocht.
3. en 4. De heilige Barbara (NK2554) en heilige Catharina van Alexandrië (NK2555), Meester van Frankfurt;

Dubbelpaneel van Barbara en Catharina van Alexandrië, anoniem, door de ‘Meester van Frankfurt’ (geboren in 1460 en tot 1520 werkzaam in Antwerpen, tegenwoordig in het Mauritshuis Den Haag. Nummer 21/22 in de catalogus Friedländer. Door Von Pannwitz aangekocht uit de verzameling van sir George Donaldson, Londen.
5. Lucas Cranach. Madonna met Christuskind en Johannes de Doper (NK1883), tegenwoordig in Bonnefantenmuseum Maastricht;

Lucas Cranach de Oudere (1473-1553): Madonna met kind en Johannes de Doper, uit circa 1516. In 1932 gekocht door mevrouw Catalina von Pannwitz. Tegenwoordig in het Bonnefantenmuseum Maastricht.
6. Hans von Kulmbach (1485-1523) . Geboorte van Maria (NK 2559), thans in het Maurithuis Den Haag. Catalogus Friedländer nummer 10. In 1912 door Von Pannwitz aangekocht uit de veiling Fr.Lippmann, Berlijn.
De zes kunstwerken zijn na bemiddeling van Walter Andreas Hofer door Goering, die in mei van dat jaar de schilderijen had uitgezocht voor 390.000 gulden aangekocht. Uit de archieven blijkt dat het geld is gestort bij de Handelmaatschappij H.Albert de Barry. Weliswaar was sprake van een gedwongen verkoop, mw.von Pannwitz bedong bij Goering dat de Duitsers de Hartekamp ongemoeid zouden laten en dat zij circa 15.000 Zwitserse franks naar Zwitserland mocht uitvoeren. Na de bevrijding kwamen alle 6 werken terug in ons land en zijn deze (voorlopig) opgeslagen in het Rijksmuseum. Mevrouw von Pannwitz gaf schriftelijk aan dat het bedrag dat zij in 1940 had ontvangen voor die tijd dermate hoog was dat zij verder afzag van de doeken en die nu als Nederlands bezit konden worden beschouwd. Reden voor de Restitutiecommissie de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) te adviseren om de aanvraag van de erfgename af te wijzen.
Catalina von Pannwitz bezat op de Hartekamp schilderijen van Italiaanse, Duitse en Zuid-Nederlandse meesters (o.a. Jan Mostaert, Gerard David (2 ex.), Adriaen Isenbrant (4 stuks), Jan Gossaert, Bernaert van Orley, David Teniers de J. (2x) e.a. Verder schilderijen van de volgende schilders uit de Hollandsche School met vermelding van inventarisnummer uit de schilderijencatalogus van Max Friedländer, gepubliceerd in 1926, aangeduid met F en het nummer: Lucas van Leyden (F28), Jan van Scorel (F29), Dirk Jacobsz. (F30), Frans Hals (F31), Adriaen Brouwer (F32), Thomas de Keyser (F35), Rembrandt Harmensz van Rijn (F36, 37, 38), Gerard Dou (F39, 40), Aart van der Neer (F41), Jan van Goyen (F42), 43, 44), Simon de Vlieger (F45), Jacob van Ruisdael (F46), Aelbert Cuyp (F47), Adriaen van Ostade (F48,49), Isack van Ostade (F50), Hendrik Gerritsz.Pot (F51), Pieter de Hooch (F52), 53), Jan Cornelisz. Verspronck (F54)Jan van de Capelle (FF55), Jan Steen (F56 en F57), Quiringh Gerritsz. Brekelenkamp (F58), Paulus Potter (F59), Job Berckheyde (F60), Gabriel Metsu (F61), Meindert Hobbema (F62, 63), Philips Wouwerman (F64), Melchior d’Hondecoeter (F65), anoniem Hollandse Meester, circa 1700 (F66) Jan van der Heyden (F66).Na haar verhuizing naar de Hartekamp in Heemstede zijn nog zeker 10 werken van Hollandse meesters aangekocht. [De nummers 70 tot en met 73 in de Friedlánder catalogus bevatten middeleeuwse boeken met miniaturen , Nederland (ca. 1490), Frans (circa 1500), en twee handgeschreven boeken uit Italië afkomstig.
HET DEFINITIEF EINDE VAN EEN GLORIEUS TIJDPERK
In het najaar van 1940 is mevrouw von Pannwitz, die volgens jeugdvriendin Lili Gutmann niets van de nazi’s moest hebben, naar Zürich verhuisd en tot 1942 dankzij verkregen in- en uitreisvisa nog enkele malen terug geweest. Op de Hartekamp, waar de Argentijnse vlag uithing, bleven zeven of acht Duitse naast enkele Nederlandse personeelsleden achter. De Duitser Ludwig Priebe, lid van de NSDAP die in uniform liep, was gewapend en als een spion van de Duitsers werd beschouwd, was door mw. Von Pannwitz als huismeester aangesteld. [De pro-nazi L.M.Priebe kreeg in juni 1941 ruzie met de Heemsteedse politieagent Kieft en laatstgenoemde heeft de Duitser toen bespuugd. Die ging hierover zijn beklag doen waarna Kieft een reprimande kreeg van de hoofdinspecteur van politie]. In 1944 is Priebe als huisbewaarder opgevolgd door Maarten Planting. Na de bevrijding kwam mevrouw von Pannwitz nog een aantal malen terug, maar verbleef zij verder wisselend in Argentinië, Zürich en incidenteel bij haar dochter in Engeland. De unieke particuliere kunstverzameling werd in 1947 nog eenmaal voor het publiek tentoongesteld en wel in het Rijksmuseum. Deze is vervolgens overgebracht naar haar huizen in genoemde landen en verder is een groot deel in New York geveild bij Rosenberg en Stiebel. Wilde verhalen deden in die tijd de ronde. Zo meldde een dagblad in 1952: ‘Wat ze hebben wilde, wat ze de moeite waard vond om aan die kunstverzameling toe te voegen, kon ze kopen. Zo moeten er ook prachtige middeleeuwse fresco’s met haar naar Zuid-Amerika zijn verdwenen. Die fresco’s vond ze op een reis in Italië. Ze zaten tegen het plafond van een kasteel. Mevrouw von Pannwitz kocht toen even het kasteel, liet het plafond er voorzichtig uitnemen en vertrok er mee zonder zich verder om het kasteel te bekommeren…’ De realiteit ligt iets anders. Voor het aan de Brahmsstrasse in Grunewald, Berlijn, gebouwde pand kocht Walther von Pannwitz voor de hal een Renaissance cassettenplafond in een stadspaleis te Florence. Het werd herplaatst en na vertrek uit Grunewald naar een bijgebouwde ruimte in de Hartekamp opnieuw aangebracht, waar het zich tegenwoordig nog bevindt.
Achtersalon de Hartekamp, 1932
Achtersalon van de Hartekamp, ook aangeduid met balzaal, met het Italiaans cassettenplafond, 1932.
In Berlijn-Grunewald bleef een deel van het Italiaanse kassettenplafond achter.

Een door Karl Lagerfeld ingericht kamer in Schlosshotel Grunewald Berlijn met de portretten van keizer Wilhelm II en zijn vrouw keizerin Hermine
Omstreeks 1948 is de villa enige tijd bewoond door Engelse kennissen van de familie. Nadien bleven de vele luiken van het oude landhuis gesloten. Waar in de jaren dertig vorsten en diplomaten hadden vertoefd, kondigden begin 1952 een paar nuchtere borden aan de Herenweg aan ‘Deze buitenplaats wordt in februari 1952 publiek verkocht. Inmiddels uit de hand te koop’ .Met de namen van de makelaars en notarissen.
Artikel door K.G.Boon: ‘De verzameling Von Pannwitz in het Rijkmuseum (in: Maandblad voor beeldende kunsten, 23ste jaargang nummer 3, maart 1947, p. 55-61
VERKOOP VAN DE HARTEKAMP IN 1952 AAN DE BROEDERS PENITENTEN UIT BOEKEL VOOR DE STICHTING VAN EEN ZWAKZINNIGENINSITUUT
In een prospectus werd medegedeeld dat mevrouw von Pannwitz meer dan één miljoen gulden aan het landgoed had besteed (aankoop plus restauratie, uitbreiding en verfraaiing zoals de aanleg van een bijzondere rotstuin etc.). De tijd was na de oorlog voorbij dat men privé een dergelijk landgoed kon bewonen. De vraagprijs bedroeg 500.000 gulden. De gemeente Heemstede die met subsidie van het rijk en provincie in 1948 voor ƒ 525.000,- had besteed aan de aankoop van een deel van Meer en Berg kon zich nogmaals een degelijke uitgave niet permitteren. De Hartekamp werd voorts geschikt geacht als conferentieoord, terwijl ook gedacht is aan de vestiging van een hotel-restaurant, maar het bleef bij enkele kijkers, die echter geen serieus bod uitbrachten.
Buitenplaats de Hartekamp stond in 1952 te koop

Toen Jaap Strijbis na 40 jaar makelaardij in Zuid-Kennemerland vertelde hij aan journalist Jan Peter Versteege, dat verkoop van de Hartekamp in 1952 zijn meest succesvolle en memorabele transactie was (Haarlems Dagblad, 27 mei 1986)

De afslag ging niet door. Voor het bod van 305.000 gulden is de Hartekamp uiteindelijk verkocht aan de Broeders Penitenten (Het Parool, 24 maart 1952)
De veiling had plaats in verkooplokaal Frascati te Amsterdam door de makelaars J.van Campen en H.N.A.M.Verbeek ten overstaan van de notarissen W.H.Lubbers en J.Dragt. Bij opbod (10 maart) bedroeg het hoogste bod op 10 maart ƒ 305.000,-. Twee weken later, 24 maart, zou de afslag volgen die vanwege een onderhandse verkoop niet doorging. Voor 330.000,- inclusief kosten werd de Congregatie der Broeders Penitenten van de Heilige Franciscus uit het Noord-Brabantse Boekel eigenaar van het landgoed. Daarmee sinds Adriaan van Berckenrode omstreeks 1600 – het hoofdhuis zelf dateert van omstreeks 1700 – de 26ste eigenaar en voor het eerst geen particulier, maar een religieuze orde, die zich ten dienst stelde van de zwakzinnigenzorg. (1). Met aanvankelijk 8 Broeders vestigde men zich met ongeveer zestig zwakzinnige jongens in het hoofdgebouw en zijn vanwege afwijzingen steeds nieuwe plannen gemaakt voor de bouw van woonpaviljoens.
Op 26 april 1952 tekende overste Broeder Mattheus van Iersel uit namens de Congregatie der Broeders Penitenten uit Boekel de koopakte van de Hartekamp. Voor iets meer dan drie ton kopen de broeders de buitenplaats van de laaste particuliere eigenares mevrouw Catalina von Pannwitz.
Wat mevrouw von Pannwitz niet de moeite waard vond om mee te nemen naar het buitenland werd in enkele dagen tegelijk met andere 4 boedels verkocht bij veilinghuis ‘De Zon’ aan het Singel in Amsterdam. Een paar grote spiegelkasten, een klein nuffig toilettafeltje, armstoelen waar gemakkelijk twee personen in kunnen en 40 stoeltjes op Queen Anne-pootjes, de kaarsrechte ruggetjes boven een zitting van verkleurd brokaat – door een antiquair gekocht en naar Engeland geëxporteerd. Zes fragiele gouden zeteltjes gingen naar een chique modezaak. Waar de enorme antieke arrenslee met een gouden leeuw naar toe ging heb ik tot op heden niet kunnen achterhalen. In één koop zijn de dertig zwarte livreien geveild, gedragen door de bedienden van mevrouw von Pannwitz. Deze zagen er deftig maar somber uit. In de gouden biezen op de kraag en op de nikkelen knopen herhaalde zich tienvoudig het familiewapen. Op sommige foto’s van officiële banketten bij het bezoek van de Duitse keizer zijn de livreien nog zichtbaar.

Besluit tot aanwijzing van Huize de Hartekamp te Heemstede als een inrichting (Staasblad 1952, nummer 555)

In 1988 verscheen het boek ‘Geschiedenis van de Daniël de Brouwerstichting; opbouw en ontvlechting van een koepel [der Broeders Penitenten]’door drs.I.Merks-van Bunschot. Best, Zuidgroep, 1988. Over de Hartekap o.a. p. 207-212. Bovenstaand een overzicht van hoogtepunten van 1956 tot 1971.

Een nieuw begin op de Hartekamp met Broeder Raymundus (midden vooraan) en 7 andere medebroeders der Penitenten uit Boekel, waaronder Broeder Bartholomeus (Leyten) en Broeder Wiro (J.Kuyten uit Deurne) Rechts de eerste pupillen in zondagse kledij

Voorzijde van bidprentje Broeder Raymundus, algemeen overste en overste van de Hartekamp,overleden op 10 februari 1955.

Ommezijde bidprentje Broeder Raymundus, 1955

Overlijdensadvertentie Broeder Raymundus (Franciscus van Berlo), De Tijd, 8 februari 1955. Als overste van de Hartekamp werd hij opgevolgd door Broeder Emanuel.

Bericht over verscheiden Broeder Raymundus uit de Volkskrant van 15 februari 1955Hij werd opgevolgd door Broeder Emanuël.

Na 13 jaren van strijd met diverse overheden, vooral met de ministeries van Volkshuisvesting en OKW, mocht de Hartekamp bouwen op het terrein. Met als resultaat dat Broeder Mattheus van Iersel, overste van de Broeders Penitenten, -van 1961 tot 1964 overste op de Hartekamp, in 1965 het startsein voor de eerste bouwfase van patiëntenpaviljoens kon geven.

portret van B.J.J.M.Stevens, de architect die veel paviljoens van de Hartekamp ontwierp, evenals vele panden in Haarlem en Heemstede (de Glip) Geboren in 1897 te Helmond is hij in 1971 overleden in Haarlem (NHA)
De paviljoens waren eind jaren ’50 al ontworpen. Vanwege de nodige planologische weerstand, met dreiging dat de broeders zouden verdwijnen als de plannen niet zouden worden goedgekeurd, werd in 1965 met de bouw begonnen. De paviljoens met slaapzalen waren in de jaren tachtig al verouderd als concept. Aangezien het allemaal jongens en mannen waren die er verbleven, met soms weinig remmingen, ontstonden onfrisse toestanden. Toen zijn voor enige tientallen miljoenen alle paviljoens verbouwd, is ook het dagactiviteitencentrum opgezet en zijn grote woningen buiten het terrein gekocht om de populatie te verdunnen. In Heemskerk is begin jaren negentig de Harteheem opgezet Eind 1999 is een complete herstructurering van de huisvesting aangevangen. Die procedure heeft vooral ook als gevolg van de economische crisis lang geduurd en een paar jaar gelegen was het zo ver dat alle paviljoens zijn afgebroken en een compleet nieuwe voor de bewoners moderne huisvesting kon worden gerealiseerd. In 2017 is dit geopend. Overigens werd voor circa 280 bewoners herbouwd terwijl er oorspronkelijk ongeveer 420 op het terrein verbleven. Velen wonen nu in Haarlem, IJmuiden Nieuw Vennep etcetera. De Hartekamp bevindt zich anno 2018 op circa 50 locaties in de regio van Alkmaar tot Lisse/Nieuw Vennep. Directie en administratie zijn vanuit het monumentale hoofdgebouw – dat bij een renovatie aan de gevels de oorspronkelijke gele kleur terugkreeg – verhuisd naar een kantoorpand in Haarlem.

Broeder Bonaventura die buiten de Hartekamp gedurende meer dan en kwarteeuw in Bennebroek actief was voor de jeugdbeweging Jong Nederland

vervolg Broeder Bonaventura (haarlems Dagblad 4-2-1991) Een andere broeder met kloosternaam Savio, maar op 15 mei 1940 geboren in Cuijk als Chris Ebben werkte vanaf 1976 bij de Hartekamp en is er gebleven tot zijn pensionering mei 2005. Met een onderbreking van zes jaar toen hij algemeen overste van zijn congregatie was. Een interview met hem verscheen in het Haarlems Dagblad van 14 juni 2005.

Broeder Bonaventura was ook creatief. Van 8 tot en met 21 maart 1991 had een tentoonstelling van zijn schilderijen plaats in het gemeentehuis van Bennebroek, tegelijk met foto’s van J.M.Smorenburg
Na Broeder Raymundus is Broeder Emanuël benoemd tot overste van de Hartekamp, vervolgens door Broeder Mattheus van Iersel en van 1964 tot 1968 Broeder Edmundus (Sjef Gijsbers). Geboren in het Brabantse Lithoyen, vierde Edmundus Gijsbers in 1964 ook zijn zestigjarig kloosterjubileum (waarvan 50 jaar aangesloten bij de Broeders Penitenten, waarbij hij eerder afdelingshoofd was in huize Padua te Boekel. Tot zijn ‘pensionering’ is hij in 1983 pastoor geworden van de parochie H.Antonius van Padua in Haarlem. In die periode heb ik hem nog opgezocht in zijn Haarlems bovenkamer.
Broeder Edmund Gijsbers. Uit: Wim Helversteijn. Sint Antonius van Padua; honderdvijftig jaar Groenmarktkerk te Haarlem. De Vrieseborch, 1994, pagina 123.
Vervolg Broeder Edmund Gijsbers, pagina 124.
(1) Aan de luister van de Hartekamp, waaraan de laatste particuliere bewoonster niet het minst heeft bijgedragen, kwam in 1952 voorgoed een einde, maar de spiegelzaal, de elegante decoratie van het ‘uitstek’ en de fraaie plafonds kan men nog steeds bewonderen. Met aanvankelijk 8 Broeders onder leiding van Broeder Raymundus vestigde men zich in het hoofdgebouw. De Broeders troffen in het gebouw nog heel veel aan, wat hen herinnerde aan de vorige bewoonster. Zoals een grote maar lege geldkluis achter een schetsboekenkast, zeven logeer- en badkamers, dozijnen spiegels, waarvan er één vierdelige was van de grond tot aan het plafond, (de vroegere spiegelzaal die als eetkamer diende). Verder zeldzaam fraaie lambriseringen in de salons en bibliotheek, schitterend vergulde en gebeeldhouwde plafonds, grisailles en in totaal 113 kasten. De verdwenen kunstschatten hadden lege plekken achtergelaten. Begonnen is met ongeveer 60 zwakzinnige jongens uit de provincies Noord- en Zuid-Holland. 13 jaren van strijd met de rijksoverheid hadden tot resultaat dat in 1963 Broeder Mattheus van Iersel, ondertussen Overste van de Hartekamp geworden na het overlijden van Broeder Raymundus begin februari 1955, het startsein voor de eerste grote bouwfase kon geven. Naar ontwerpen van het architectenbureau van B.J.M.Stevens [die later met Daalder veel in Heemstede heeft gebouwd in de Glip en Mariënheuvel] zijn woonpaviljoens op het terrein verrezen. In 1965 kwamen ‘Plataan’ en ‘Ceder’ gereed’, gevolgd in 1969-1970 door de paviljoenen de ‘Wilg’, de ‘Vlier’ en de ‘Iep’, waarna de capaciteit tot 353 plaatsen was gegroeid. Er kwam een modern medisch centrum, een noodgebouw voor de arbeidstherapie, een bassin ten behoeve van de hydrotherapie, een ontspanningszaal [ in de Oranjerie], een sportzaal, en andere voorzieningen. In de voormalige balzaal met een Italiaans plafond en de wanden met rode zijde bekleed kwam de kapel, compleet met altaar en bidstoelen. Na de totstandkoming van al die uitbreidingen en vernieuwingen had op 12 september 1971 de officiële opening plaats door H.K.H. prinses Margriet.
De huisvesting voor verpleegsters in de Ulmus
1956 goedkeuring voor uitbreiding van de inrichting met de bouw van paviljoens. Tot de realisering in 1964/begin 1965 bewoonden de Broeders en pupillen het hoofdgebouw en Oranjerie.
1963 Broeder Mattheus van Iersel geeft het startsein voor de eerste fase (zie foto). Architect B.J.J.M.Stevens, die veel in Heemstede en Haarlem heeft gebouwd was architect, waaraan meer dan tien jaar strijd met de overheid aan voorafging.
1964 (oktober) vanaf deze datum tot januari 1965 komen de eerste uitbreidingen van de bouw gereed; de paviljoens de Plataan en de Ceder. Later verrijzen de Wilg, Vlier, Iep, Ulmus en het tafcentrum. Van de openbare weg mocht niets van de gebouwen worden gezien – met uitzondering later van zwembad en keuken op de plaats van Jagershorst (Bennebroek); de daken zijn plat en met grind bestrooid.
1965 de Hartekamp krijgt een eigen opleiding
1968 opening van de Meidoorn als fasehuis
1970 opening van huis de Esdoorn als sociowoning. (in 1988 beschikte de Hartekamp al over acht buitenhuizen)
1971 de eerste full-time arts dokter A.A.de Zeeuw wordt algemeen directeur [in de geintijd was J.van Baar als part-time arts aan de inrichting verbonden]
1971 ter belichming vaan het geformaliseerd overleg ontstaat de Ondernemingsraad (O.R) in oprichting en de leerlingenraad
1971 Prinses Margriet opent het venieuwde de Hartekamp op 2 september
Prinses Margriet opent het vernieuwde de Hartekamp als een instelling voor verstandelijk gehandicapten op 2 september 1971 door een wandkleed te onthullen (foto Nationaal Archief)

Vooromslag van catalogus ‘Kindertijd’ n.a.v. een tentoonstelling van oude kinderprenten en -boeken uit de collectie van J.de Koning te Leiden van 3 september tot en met 3 oktober 1971 in de Hartekamp te Heemstede, met een woord vooraf van psycholoog dr.N.A.J.van Oudenhoven, verbonden aan de instelling (aanwezig in Heemstede-collectie van het Noord-Hollands Archief, nummer 1660)

Bezetting van de Hartekamp in 1974 wat leidde tot een ontruiming door de politie en ontslagaanvraag van de geneesheer-directeur (Trouw, 25-5-1974)
1988 (voorbereid in 1987) vindt een ontvlechting plaats van de Daniël de Brouwerstichting (D.B.S.) van de Broeders Penitenten met hoofdklooster in Boekel. Zeven instituten voor psychiatrische en zwakzinnigenzorg die zij jarenlang hebben gerund krijgen juridische zelfstandigheid, te weten; 1) Huize Padua in Boekel (opgericht in 1832), 2) psychiatrisch centrum de Wellen in Apeldoorn voorheen Sint Joseph Stichting (1927) [tegenwoordig instelling Spatie], 3) Huize Assisië in Biezenmortel-Udenhout (1964) [tegenwoordig Stichting Prisma], 4) Huize Piusoord in Tilburg (1954) [tegenwoordig Amarant], 5) Voorzieningen voor Geestelijk Gehandicapten De Lathmer in Wilp (Gelderland (1950) [tegenwoordig ZoZijn], 6) De Hartekamp in Heemstede (1952), 7) Opvoedingsgemeenschap ’t Hooghout in Udenhout (1961).

afscheid van drs.A.T.J.Krol als directeur van de Hartekamp (de Hartekamp journaal, 17e jaargang, nummer 3, juni 1995

Voorzitter van de Raad van Commissarissen van de Hartekamp en oud-directeur drs.Ton Krol van de Hartekamp (midden) begroet Prinses Juliana bij een symposium in de Philharmonie Haarlem , april 1998, georganiseerd bij gelegenheid van het 35-jarig bestaan van instituut de Hartekamp. Links van Prinses Juliana professor dr. G.M.van Veldhoven, voorzitter van de Nationale Ziekenhuisraad

Jubileumjaar De Hartekamp op feestelijk wijze geopend; integratie en actueel thema (de Heemsteder, 29-1-2003)

Verhuizing van bestuur en administratie van de Hartekamp Groep naar Haarlem (Haarlems Dagblad 7 maart 2008)

flyer van tentoonstelling ‘Verbinding Verbeeld; 60 jaar gehandicaptenzorg door de Hartekamp groep, in de Janskerk van het Noord-Hollands Archief (2010)
In 20123 verschenen boek: Verbinding Verbeeld; 60 jaar gehandicaptenzorg door de Hartekamp Groep.
Achteromslag boek 60 jaar De Hartekamp

Officiële start van nieuwbouw Hartekampterrein Heemstede. Op de foto rechts Jan Bauer, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Hartekamp Groep (Haarlems Dagblad, 6 februari 2014)

Receptie, keuken en daarachter zwembad van de Hartekamp links van de ingang naar het hoofdgebouw(NHA, 1998)
—————————–
De Hartekamp is verscheidene malen als decor gebruikt in (reclame)films en foto’s van tijdschriften. O.a. als fictief hotel ‘De Rozenboom’ in soapserie ‘Goede Tijden Slechte Tijden’. Voorts toepasselijk in ‘Bernard, schavuit van Oranje’(4delige VPRO-serie in 2010 uitgezonden), Daarin is de achterkant van de Hartekamp voorgesteld als achterzijde van paleis Soesdijk (waar niet gefilmd kon worden) en ook een aangepast interieur komt in deze filmopnamen voor.

Vooromslag van op 23 mei 2007 bij het 300ste geboortejaar van Linnaeus verschenen boekje: ‘Linnaeus in de tuin van Clifford. Een landschapshistorische wandeling over de Hartekamp en de Overplaats in Heemstede’ door Joop Mourik en Anneke Koper.
*************************************************************
Herinneringen aan leven en werken op de Hartekamp
MAARTEN PLANTING
Wijlen de heer Maarten Planting heeft zich bij mijn weten twee keer in kranten interviews uitgelaten over mevrouw von Pannwitz en leven en werken op de Hartekamp. In 1962 toen hij veertig jaar in dienst was van het landgoed en in 1983 op 90-jarige leeftijd bij gelegenheid van zijn diamanten huwelijksfeest. In tegenstelling tot een voormalige butler van Huis te Manpad die met zijn publieke uitspraken over zijn vroegere broodheer enige opzien baarde, was de heer Planting ook zonder ooit een eed te hebben afgelegd zich bewust van de ongeschreven wet van ‘horen, zien en zwijgen’.
Maarten Planting in een groentenkas van de Hartekamp (Haarlems Dagblad)
Volgens familieoverlevering was Maarten Planting als chauffeur niet zo’n succes, want hij reed zo langzaam en voorzichtig dat hij uiteindelijk alleen de koffers van mevrouw naar het station mocht brengen. Hij woonde in een oud pandje links naast de ingang van de Hartekamp, dat in 1968 is afgebrand en is toen verhuisd naar een bejaardenwoning in de Schoollaan te Bennebroek. Op bovenstaande foto van 1 september 1968 is men aan het nablussen van het afgebrande voormalige koetshuis van de Hartekamp.
Van 1922 tot 1952 was hij in dienst van mevrouw von Pannwitz, wisselend als tuinman, stoker en chauffeur. Ten slotte als opvolger van de ‘foute’ Ludwig Priebe als huismeester. Tuinbaas was de heer J.W.Schoneveld. Van herkomst hovenier leerde Planting al snel de ketel van de centrale verwarming te stoken, die veel later na de aanleg van een centrale oliestookverwarming ten behoeve van de kassen in de tuin is benut. ‘De elegante dame’ had haar Mercedes uit Berlijn meegenomen en een bestuurder nodig. Planting moest naar Kimman in Haarlem en na slechts enkele ritten kon hij zijn rijbewijs gaan halen. ‘De chauffeur zat op een dakje van zeildoek en op een voorruit na helemaal onbeschermd. Portieren zaten er niet aan. Als de regen of sneeuw van opzij kwam, werd je drijfnat.’ Met de auto moest hij gasten op het station in Haarlem ophalen of hij reed ze naar de Ringvaart in Heemstede wanneer mevrouw von Pannwitz met haar gasten ging spelevaren naar de Kaag op haar eigen jacht ‘Olympia’. ‘Als ze op reis ging moest ik de koffers naar Amsterdam brengen, niet naar Haarlem, dat was te dichtbij en om overstappen te voorkomen. Talloze malen heb ik haar dochter Ursula naar Doorn mogen rijden waar de ex-keizer woonde. Op de Hartekamp was het vaak een “drukke bedoening’. Mevrouw von Pannwitz ontving zomers talloze gasten. Dan waren er grote diners. Als ze geen gasten had, dan leefde ze niet. De eerste jaren woonde ze ’s winters ook hier, later om de winter, ze ging dikwijls op reis, vaak naar Zwitserland en Argentinië. Van 1942 tot na de Bevrijding heb ik haar helemaal niet gezien. Daarna kwam ze nog een paar keer terug. Van 1944 tot 1948 ben ik huismeester geweest, toen woonde ik in de villa. In 1948 kwamen Engelse vrienden op de Hartekamp wonen, maar niet voor lang. Toen werd het landgoed te koop gezet en in 1952 namen de Broeders van Boekel er hun intrek. Je werkte van ’s morgens zeven uur en dikwijls was je pas om 9 uur ’s avonds klaar met je werk. Maar dat was allemaal heel gewoon. Mevrouw von Pannwitz was een goede vrouw die met het personeel uitstekend kon opschieten. Ondanks de pracht en praal op de Hartekamp is zij altijd een vrouw van eenvoud gebleven.’
Boven: gezelschap bij de theekoepel van de Hartekamp op de overplaats, achter Hagenduin, afkomstig van mw. Vahl-Lekkerkerker uit 1923 of 1924. Achteraan staat Maarten Planting, zoon van de toenmalige tuinman van mw. von Pannwitz, daarnaast Adrianus Lekkerkerker, daaronder zijn broer Dik. Van links naar rechts zittend: grootmoeder Stijntje Lekkerkerker-Schenkeveld, haar zuster Aartje Dekker-Schenkeveld, de vrouw van de fotograaf Jan Dekker (architect Zoetermeer, Hazerswoude), daarnaast Jacob Lekkerkerker, pas begonnen als N.H.predikant in Bennebroek, met voor hem zijn jongste zoon Kees Lekkerkerker, zijn dochter Liesbeth Lekkerkerker en dan Willem Dekker (getrouwd met Aartje Schenkeveld).
60 jarig huwelijksjubileum van Maarten Planting en Grietje Stroosma in Bennebroek (Heemsteedse Koerier, 4 mei 1983):
De chef-kok van de Hartekamp was geen Duitser, zoals soms werd verondersteld, maar een Nederlander die aan de Prinsenlaan woonde.
Mevrouw J.C.M.de Graaff-Savenije
Portret van Käthe von Pannwitz (Dora Heinze)
Naar aanleiding van de publicatie van een boek over de geschiedenis van de Hartekamp kwam ik in 1983 in contact met mevrouw J.C.M.de Graaff, toen woonachtig in Alkmaar. Zij werkte op de Hartekamp van 1940 tot haar huwelijk op 13 mei 1942. Mevrouw de Graaff heeft de trouwerij op 28 maart 1940 van Ursula met de graaf van Chichester nog meegemaakt en was aangewezen als haar kamenierster. In Groningen verdiende ze oorspronkelijk 15 gulden per maand, bij mevrouw von Pannwitz was dat ƒ 40,- inclusief kost en inwoning, wat een grote verbetering inhield. Secretaris-administrateur Hartsuyker uit Heemstede beheerde de financiën en hield kantoor in huis. Eén dag per week was het personeel vrij. In het huis met alle kunstschatten was heel wat schoon te houden. Het huispersoneel was merendeels uit Duitsland afkomstig in tegenstelling tot de tuinlieden. Huismeester-butler Priebe was tamelijk fanatiek en een aanhanger van Hitler. Ze herinnert zich dat toen Seyss Inquart en Mussert in het Olympisch Stadion in Amsterdam spraken, het Duitse personeel hier naar toe wilde, maar dat zij daar geen behoefte aan had en dat ook duidelijk liet merken. Keizer Wilhelm heeft ze zelf niet meer meegemaakt. Wel weet ze dat personeelsleden uit Doorn soms meereisden, welke dan met het Hartekamp-personeel extra goed eten van de dikke kok kregen voorgeschoteld. Een kamenierster van de familie Gutmann op ‘Bosbeek’ kwam regelmatig mee. Gutmann en mevrouw von Pannwitz waren ook als verzamelaars van oude kunst en antiek goed bevriend met elkaar.
Vanaf de bovenverdieping heeft ze tweemaal rijksmaarschalk Goering zien aankomen. In een limousine met officieren en een volgauto met lijfwachten. Op de Hartekamp hing tijdens de oorlog de Argentijnse vlag, bedoeld als bescherming tegen de Duitse bezetters. Naar aanleiding van het in 1982 verschenen Hartekamp-boek schreef ze: ‘Ik heb met plezier daar gewerkt en het heeft mijn leven beïnvloed en verrijkt, om oog te hebben voor mooie dingen die de geschiedenis heeft voortgebracht.’ Evenals andere personeelsleden roemt zij de goede kontakten met mevrouw Catalina von Pannwitz en haar dochter Ursula. ‘ Over de bezoeken van de ex-keizer schreef Ursula Chichester eerder op 16 augustus 1982 met de mededeling dat het Nederlands haar lievelingstaal was, ofschoon na 40 jaar veel vergeten, ‘These were always very simple and ‘gezellige’ events. On leaving Doorn the Kaiser’s secretary telephoned the Hartekamp at what time the Kaiser could be expected at the Hartekamp. This was done so that my mother and I could be ready to receive the Kaiser at the front door rather than being in the garden. At no time there was an ‚erewacht‘ van tuinlieden. Neither was there ever a great banquet but always a 3 course lunch. The Kaiser was a simple man in his habits and dinner or lunch parties at Doorn were always simple. Incidentally the Kaier came for more than one hundred visits. My mother enjoyed giving dinner parties mainly for diplomats and het Dutch friends. She also had houseparties during the summer consisting of ‘”gezellige vrienden” of her age group als well as mine. At no time could she not live without guests. What she liked best was to receive international curators and directors of art galleries who were taken by her and by me to all the Dutch museum.
Herinneringen aan de kunstcollectie van de Hartekamp van een kunsthistorica
In de Heemsteedse Courant van 27 september 1973 publiceerde een kunsthistorica onder de initialen H.H. een artikel over haar herinneringen aan de kunstverzameling van een bezoek omstreeks 1928. ‘Ik was destijds studente in de kunstgeschiedenis en ons kleine groepje bezocht onder leiding van de betrokken hoogleraar de beroemde kunstverzameling van de Hartekamp, daarom had hij gemakkelijk toegang; in andere gevallen was een schriftelijke verklaring van de direktie van het Rijksmuseum nodig om de kollektie te bezichtigen. Onze professor was van het joviale soort – een uitzondering in die dagen – en in de trein erheen zei hij: “’t Is een mooi wijf, maar ze is op retour.” en dat haar fabelachtig fortuin iets te maken had met de enorme bezittingen in Argentinië, o.a. vleesfabrieken en de handel in Argentijns bevroren rundvlees. Mevrouw von Pannwitz wachtte ons op, begroette de hoogleraar als een oude bekende, en daarna ons. Ze sprak Duits, deze Argentijnse. Ik zie haar voor me als een slanke dame in een simpele dure japon van geel frotté, en ze leek me een jaar of vijftig. Na de ceremonie van de voorstelling was er nog een kort gesprek en toen verontschuldigde zij zich, zij moest zich weer bij haar logés voegen. Daarna hebben wij haar niet meer gezien. Toen begonnen we te drentelen van de ene zaal in de andere, van de ene gang of kamer in de andere, met stomheid geslagen door de ontzaglijke omvang van de kollektie niet alleen, maar ook door de exquise kwaliteit en de zeldzaamheid van de afzonderlijke stukken. Eigenlijk kon men niet spreken van een verzameling in de gewone zin beperkt tot één kunstsoort, bijv. sculptuur, of schilderijen, of porselein, maar hier was alles kunst: gobelins, tapijten, meubels, schilderijen, beeldhouwwerken, porselein, kristal, smeedwerk aan hekken en ramen, betimmeringen, lichtkronen. We maakten wel meer kunstexcursies in die tijd, maar nooit heb ik meegemaakt, dat iemand werkelijk tussen zijn kunst leefde. En het grootste wonder was misschien wel, dat heel het huis een intieme gezelligheid uitstraalde. Nog lange tijd daarna ben ik diep onder de indruk gebleven en kon ik eigenlijk nooit de Hartekamp geheel vergeten. Daar droeg ook wel een beetje toe bij, dat ons thee met cake werd geserveerd door twee huisknechts in livrei, met kuitbroek en al, terwijl we gezeten waren in hoge, eeuwenoude stoelen en boven ons hoofd een blauw-en-gouden kassettenplafond straalde, zó overgebracht uit een Florentijns paleis. In een lager gedeelte van het huis bevond zich het eigenlijk museum: veel schilderijen, o.a. Vlaamse en Hollandse primitieven, Rembrandts en andere 17e eeuwers, veel beelden, waarbij ik meen houten beelden van Riemenschneider gezien te hebben. Eén van de mooiste herinneringen bewaar ik aan het porseleinkabinet, een onmiddellijk achter de hal; gelegen zeshoekig vertrek, de wanden één spiegeling van glas, waarachter het zeldzaamste porselein was bijeengezet. Vanuit dit fonkelende hart van het huis keek je de uitgestrekte tuin in, waar we een aantal mensen zagen wandelen, de logés kennelijk. In één van de salons stond op een lage tafel een gesigneerd portret van de laatste Duitse keizer, een vriend van het huis. Hij had er met zijn Hermine zelfs vaste logeerkamers, en ook onze prins prins Hendrik kwam er. De groten der aarde waren menigmaal de gasten van mevrouw von Pannwitz. Hieruit blijkt, dat deze Duits-Argentijnse schoonheid behalve onwaarschijnlijk rijk, ook een vrouw van grote allure geweest moet zijn (…)’
Herinneringen van Hillegommer Piet van der Linden maan de Hartekamp
In 2004 heeft Veronica Handgraaf verschillende personen geïnterviewd en hun herinneringen verwerkt in een serie ‘Hillegommers vertellen’. Onder hen Piet van der Linden van het gelijknamig transportbedrijf waarbij ook enkele malen de Hartekamp en mevrouw von Pannwitz ter sprake komen: Citaten: ‘Op het Vogelenzangse station stopten in die vooroorlogse jaren 36 treinen per dag. Er werd dan expresgoed en snelgoederen aangeleverd en Van der Linden moest zorgen voor de bezorging. Het is in deze tijd nauwelijks meer te geloven, maar het kwam voor dat heen en weer gereden moest worden naar mevrouw von Pannwitz op de Hartekamp met twee dozen aardbeien of kersen! Dat was snelgoed en dat mocht niet blijven staan. Ze had ook iedere veertien dagen een bestelling met nieuwe schoenen. En iedere maand kisten met Franse wijn, die in totaal 850 kilo wogen! Piet moest die in zijn eentje allemaal naar de wijnkelder sjouwen, die onder het hele huis doorliep. Wijnrekken tot het plafond, hij ziet het nog voor zich. Hij zat soms drie of viermaal op één dag op de Hartekamp, want als er geen fruit was, dan waren er wel bloemen te brengen. De kleinere bestellingen konden per fiets worden geleverd. Het was overigens geen wonder, dat de bewoonster grote bestellingen plaatste, want aan tafel zaten voortdurend hoge gasten. De Duitse keizer kwam graag bij mevrouw von Pannwitz en Prinses Juliana en haar verloofde waren er eveneens regelmatig op bezoek. “Er werd veel getennist en omdat ze ons kenden werd ons gevraagd, of mijn broer en ik op zaterdag en zondag ‘ballenjongens’ wilden zijn. Wij rolden de ballen naar degene, die opsloeg. Het was leuk om te doen”. Van der Linden kent overigens een detail, dat tekenend was voor de opvattingen in die tijd. Een verloofd paar mocht nooit onder één dak slapen. Dat gold ook voor Juliana en Bernhard. De prinses sliep dus in het grote huis, maar haar verloofde moest zich dan tevreden stellen met een kamertje boven de stallen.’ (…) Op de Hartekamp stond een schitterend en kostbaar Saksisch servies in de vestibule. Toen er oorlog dreigde moest dat servies in handkoffers vervoerd worden naar een kluis in Amsterdam. “Een koffer per keer!” lacht Piet. Het kostte dus heel wat tijd voor alle onderdelen in veiligheid waren’. (…)
Mevrouw H.M. Mooijman-Packhäuser
Tijdens de presentatie van het Hartekamp-boek in 1982 was Ursula von Pannwitz, gravin van Chichester, de eregast. Ik vertelde haar een brief te hebben ontvangen met het bericht van prins Bernhard dat hij verhinderd was aanwezig te zijn, waarop zij veelzeggend antwoordde: ‘typisch Bernhard’.
Na afloop schreef zij de volgende dag op zondag 28 november vanuit het Amstel-hotel in Amsterdam: ‘Het is mij een behoefte u vóór mijn vertrek naar Engeland te zeggen hoe oneindig dankbaar ik ben voor de fantastische ontvangst en alles wat er mee te doen had gisteren. Ik was niet alleeen verrast maar ook ontroerd over de moeite die u en uw collega’s bij dit feest zich getroost hebben. Nooit had ik zulk een hartelijke ontvangst verwacht. Het ontroerendste moment was toen een ex-kamermeid mij omhelsde. Helaas weet ik haar naam niet meer. Zij zeide: “Ik ben Hedwig, getrouwd met een Nederlander. Ik zou het erg op prijs stellen mocht u mij de naam van dit echtpaar laten weten.’
Bedoelde vrouw was in betrof mevrouw H.Mooijman-Packhäuser, woonachtig in Hillegom, die van oktober 1929 tot 1937 als kamermeisje op de Hartekamp werkte. Ik sprak haar in 1994 toen zij 85 jaar was. Zij was geboren in Duitsland en is na de lagere school begonnen als dienstmeisje van gravin Von Kalmein in Kiljis nabij Koningsbergen in Oost-Pruisen. Mevrouw von Pannwitz die bezittingen had in Berlijn heeft haar tijdens een diner in Grunewald’ ontmoet en later naar Nederland gehaald. Tot 1936 verbleef zij intern op de Hartekamp en ontving ƒ 35,- per maand inclusief kost, werkkleding en inwoning. In dat jaar is zij gehuwd en heeft daarna nog enige tijd op part-time basis gewerkt. Ze bewaarde goede herinneringen aan de Hartekamp-periode. Men moest weliswaar hard werken, maar er was ook tussen het personeel onderling een goede band. Ook al was het personeel vanzelfsprekend niet van alles op de hoogte, ze bestreed de veronderstelling van sommige onwetende buitenstaanders als zouden binnen de muren van de Hartekamp onder de Haagse en Duitse hogere kringen orgieën hebben plaatsgevonden. Mevrouw von Pannwitz was volgens haar een hoogstaande vrouw, de beslist geen opspraak wenste en het is wel voorgekomen dat iemand die zich niet aan de regels van fatsoen hield werd ontslagen. Eenmaal per jaar met Kerstmis dineerde het personeel gezamenlijk met de eigenares en dochter en werden geschenken uitgedeeld. Mevrouw von Pannwitz wilde overigens onder geen beding haar verjaardag vieren en men mocht haar zelfs niet feliciteren. In de nissen van de vestibule stonden altijd verse bloemen, ’s winters uit de kassen. In de hal was ook een grote antieke Franse slee opgesteld. Bij hoog bezoek werd politie-escorte ingeschakeld en patrouilleerde een nachtwacht rond het gebouw. De voertaal op de Hartekamp was Duits, maar mevrouw von Pannwitz en Ursula spraken ook Spaans, Frans, Engels en Nederlands.
Dankprentje mw. Hedwig Margarethe Mooijman-Packhäuser, april 1996 in Hillegom overleden.
Na de diners met gasten, veel diplomaten en personen uit de kunstwereld, ontving het personeel de volgende dag de resten: reerug, kreeft, mosselen, oesters etc. De middenstanders in Bennebroek, evenals onder meer bakker Eicholtz te Haarlem, verdienden goed aan de Hartekamp. Uit Berlijn kwam vaak mevrouw Von Schwabach uit een bankiersfamilie over, die getrouwd met een Joodse man. Mevrouw Mooijman herinnerde zich dat prins Hendrik – nooit vergezeld door koningin Wilhelmina – altijd goed geluimd was en bovendien zeer royaal. Hij had soms de gewoonte de kameniersters een welwillend kneepje in de billen te geven. Hij kon zeer grappig zijn. Zo onthulde hij eens dat ‘Juliana niet van mai is’. Als je dan verrast vroeg: ‘van wie dan wel?’ zei hij ‘maar van april’, waarna een bulderende lach van de prins volgde. Eens was hij al vertrokken, liet hij zijn chauffeur omkeren, toeterde en gaf het personeel alsnog een goede fooi. Prins Bernhard speelde graag tennis op de baan van het landgoed en overnachtte in één van de gasten-logeerkamers. Prinses Juliana sloot zich soms ’s avonds aan voor het diner. Mevrouw Mooij mocht dan haar mantel aannemen in de hal. Mevrouw Catalina von Pannwitz, soms gravin of baronesse genoemd, reisde veel en was regelmatig enige maanden in Argentinië, waar zij door de plaatselijke bevolking als een ‘vorstin’ werd behandeld. Ze verbleef ook regelmatig in Berlijn, Zürich en Beiroet, in welke laatste stad ze ooit is overvallen, zoals dat ook is gebeurd in 1935 tijdens een kuurbezoek aan Karlsbad (Karlovy Vary) in Tsjechië.
(Bericht over overval op mw. von Pannwitz in Karlsbad, uit Nieuwe Tilburgsche Courant, 10-8-1935)
In de Hartekamp is in haar tijd nooit ingebroken. Mw. von Pannwitz had een nachtveiligheidsbeambte in dienst die van ’s avonds 10 uur tot ’s morgens zes uur de ronde deed. De rijke weduwe is afgezien van twee overvallen in Libanon en Tsjechië, nimmer iets ergs overkomen, afgezien ook van een ongeluk met de Olympia op de Kaag in 1930 waarbij ook keizer Wilhelm was betrokken en gravin Lehndorff uit Prein en graaf Hermann Dondorf uit Friedenstein ernstig gewond raakten. De inval van de nazi’s betekende voor haar feitelijk het einde van haar geliefde Hartekamp en dito kunstcollectie.
(Uit: Algemeen Handelsblad, 19-6-1930)
Over het ongeluk op de Kaag is gepubliceerd in diverse Nederlandse kranten, zoals het Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander van 21 juni 1930 met het volgende bericht, waarin overigens voornamelijk bijzonderheden over de gastvrouw voorkomen: ‘Vanzelfsprekend vormt het motorongeluk op de Kagerplassen, waarbij ook de ex-keizer van Duitsland tegenwoordig was, een onderwerp van bespreking in het merendeel der Duitse bladen. Wij lezen daarin o.m. nog de volgende bijzonderheden over de gastvrouw die het uitstapje arrangeerde. Mevrouw von Pannwitz is de tweede vrouw van de overleden advocaat dr. Walther von Pannwitz, die in zijn eerste huwelijk getrouwd was met de dochter van de uitgever van de Maagdenburger Courant, Hedwig Faber. Mevrouw von Pannwitz, die in Rostock (Duitsland) geboren is, ging in haar prille jeugd met haar ouders naar Argentinië, waar de familie in de staat Buenos Aires een der grootste farms bezit. Zij heeft voorts een fraaie villa in het Grunewald bij Berlijn, die ingericht is als een museum. Vooral haar verzameling oud-porselein vertegenwoordigt een grote waarde. In de zomer houdt mevrouw von Pannwitz zich meestal op in de omgeving van Haarlem op haar bezitting de Hartekamp. Zij verkeert veel in vroegere Duitse hofkingen. Haar 19 jarige dochter Ursula werd al diverse malen beschouwd als de toekomstige verloofde van een van de zoon van de ex-kroonprins. Zowel prins Wilhelm als prins Louis Ferdinand worden genoemd als mededingers naar de hand van de schatrijke Duits-Argentijnse. De feestelijkheden die mevrouw von Pannwitz in haar villa in Grunewald pleegde te geven behoren tot de glanspunten van het Berlijnse winterseizoen’.
Eenmaal werd door personeelsleden die te diep in het glaasje hadden gekeken, mogelijk uit opkomende afgunst, het plan beraamd haar iets aan te doen. Doch een nuchtere aanwezige wist het idee als snel in de kiem te smoren. Na het vertrek heeft mevrouw Mooijman nog eenmaal een kerstpakket ontvangen. Zoals gezegd heeft zij de toen 71-jarige Ursula na 45 jaar voor het laatst gezien tijdens de memorabele presentatie van een boek over de Hartekamp op 27 november 1982. Zij is in 1996 op 86-jarige leeftijd overleden.
Berichtgeving van huwelijk Ursula von Pannwuitz met John Pelham, graaf van Chichester, in tijdschrift ‘Stad Amsterdsam’, 1940, nr.15.
Uit tijdschrift Stad Amsterdam, 4-4-1940
Ten slotte: omdat de enige zoon van Ursula, de in 1944 geboren John Nicholas Pelham, 9e graaf van Chichester, geen zonen heeft, zal deze na zijn overlijden vermoedelijk worden opgevolgd door Richard Anthony Henry Pelham, een achterkleinkind van de vijfde graaf van Chichester en achter-achterneef van de huidige graaf. De enige dochter van John Nicholas Pelham is lady Eliza Pelham, geboren in 1983. Zij is op 25 juni 2011 getrouwd met doctor Douglas de Jager, -die zijn vanuit haar studietijd in Oxford kende – in de kathedraal van Salisbury, een huwelijk dat in de Britse boulevardpers opzien baarde vanwege haar sexy trouwjurk.

Gegevens over huwelijkfilnpje Ursula von Pannwitz met John Pelham, graaf van Chichester. (Beeld en Geluid Hilversum)

Huwelijksfoto van John Buxtom Pelham, achtste graaf van Chichester en Ursula von Pannwitz, genomen op de Hartekamp (Sieghard von Pannwitz)

Foto van Ursula Pelham-von Pannwitz omgeven door bloemen na de huwelijksplechtigheid op de Hartekamp (Sieghard von Pannwitz)
Selectie van voornaamste geraadpleegde bronnen en literatuur:
-Heemstede-collectie: Hartekamp/Von Pannwitz (Noord-Hollands Archief, locatie Kleine Houtweg)
-site krantenviewer van het Noord-Hollands Archief
-Restitutiecommissie kunst Tweede Wereldoorlog. Advies inzake Von Pannwitz, 6 april 2009.
– Hartekamp/Von Pannwitz in ‘Heemstede-collectie, Noord-Hollands Archief Haarlem.
– Correspondentie en mondelinge informatie van mw. Ursula Chichester-von Pannwitz en mw. Lili Vera Collas-Gutmann;
– Gesprekken met o.a. mevrouw J.C.M.de Graaff-Savenije (1983) en mevrouw H.Mooijman-Packhause (1994);
– Delpher [= krantenbanksite van de Koninklijke Bibliotheek];
– Internet, o.a. Worldcat; ‘Advies inzake von Pannwitz. Restitutiecommissie’, dossier 1.80 (6 april 2009); Geheugen van Nederland; Europeana; krantenbank Noord-Hollands Archief; Hillegommers vertellen [ook in boekvorm verschenen]; the peerage, a genealogical survey of the peerage of Britain (…); Rijksmuseum Amsterdam
-E.Heldring. ‘”herinneringen, dagboek van Ernst Heldring 1871-1954.Groningen, 1970, p.1205-1206.
– Uittreksels uit politiearchief gemeente Heemstede;
– H.P.Baard. Kunst in schuilkelders. Den Haag, 1946;
– Zes artikelen over de Hartekamp, mevrouw Catalina von Pannwitz en dochter Ursula, in de Heemsteder van 12 oktober tot en met 30 november 1996;
– Die Sammlung von Pannwitz. München, Kunst- und Kunstgewerbe des XV – XV111. Jahrhunderts. [Walter von Pannwitz; Ernst von Bassermann].München, Helbing, 1905.
-Sieghard von Pannwitz. Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm. Das Glamourröse Leben der Catalina von Pannwitz (1876-1959). Osnabrück, Eigenverlag, 2019.
-Rudolf M.Heilbrunn. ‘Im Andenken an Frau Von Pannwitz’In Weltkunst, 29, 1949, 16, S.14 [ook p.4].

Een van de foto’s uit veilingcatalogus von Pannwitz, 1905 (Deutsche Digitale Bibliothek)
– Max J.Friedländer (herausgegeben), Die Kunstsammlung von Pannwitz. Band 1 Gemälde. München, Verlag F.Bruckmann, 1926.
De twee kloeke boekbanden betreffende de Hartekamp-collectie, samengesteld door de eminente kunsthistorici Max Friedländer en Otto von Falke

Rechts de befaamde Duitse kunsthistoricus Max Friedländer (1867-1958 overleden in Amsterdam), toen hij in 1900 nog assistent was van dr Wilhelm von Bode [1845 – 1929], directeur van de Berlijnse musea van 1906-1920 (midden) Links professor W.Hauser, een prominent restaurateur.
– Otto von Falke (herausgegeben), Die Kunstsammlung von Pannwitz. Band 11 Skulpturen und Kunstgewerbe. München, Verlag F.Bruckmann, 1925.
– Ruth en Max Seydewitz, Das Mädchen mit der Perle. Berlin, 1972;
– Het landgoed de Hartekamp in Heemstede; door Lucia Albers, A.J.Kramer, J.L.P.M.Krol en I.van Thiel-Stroman. Heemstede, Vereniging Oud Heemstede-Bennebroek, 1982;
Vooromslag van het boek door Dora Heinze over de geschiedenis van het Slothotel [Palast Pannwitz] in Grunewald, Berlijn.
Mw. Ursula Chichester-von Pannwitz na de presentatie van het Hartekamp-boek in 1982 met de vier auteurs (Heemsteedse Koerier)
– Veronica Handgraaf, Hillegommers vertellen. 1984.
– Wim Klinkenberg, Prins Bernhard: een politieke biografie. 1986. 3e druk ;

Vooromslag van boek; Prins Bernhard; een politieke biografie, waarin verscheidene gegevens in relatie tot mw. Von Pannwitz uit de Amerikaanse archieven zijn opgedoken (1)
(1) Zo ontdekte hij in de National Archives te Washington dat een oorlogsvriend van Prins Aschwin, de Duits-Argentijnse industrieel en grootgrondebezitter Alfredo Hirsch (in 1956 overleden als president van de wereldwijde firma Bunge y Born Ltda) nog in 1949 geld overmaakte aan koningin Juliana afkomstig van de Argentijnse bankrekening van Catalina von Pannwitz (pagina 460),
– Adriaan Venema, Kunsthandel in Nederland 1940-1945. 1986;
-JA.de Jonge. Wilhelm 11 Keizer van Duitsland. Amsterdam, 1966;
-P.J.Bussen, De laatste Duitse keizer woonde in Nederland; hoe een Duitse dynastie zijn einde vond in ons land. Schoorl, Pirola, 2013.
– Dora Heinze, Das Schlosshotel im Grunewald; Geschichte eines Adelspalais. Berlin, 1997;
– Annejet van der Zijl, Bernhard een verborgen geschiedenis. Querido, 2010;
– Sigurd von Ilsemann, Wilhelm 11 in Nederland. Dagboekaantekeningen bezorgd door Jacco Pekelder en Wendy Landevé. Aspekt. 2015;
– Bert Wagendorp, De Argentinië-connectie, De Volkskrant, 19-12001;
– Igor Cornelissen, Vrij Nederland 9-10-1976 en 16-10-1976: over de merkwaardige relatie van prins Bernhard en kunsthandelaar Alois Miedl;
– Gerard Aalders, Roof; de ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog. Den Haag, SDU, 1999.
– Simon Goodman, De wolven namen alles mee; op zoek naar de door de nazi’s geroofde kunstverzameling van mijn familie. Amsterdam, Neulenhoff, 2015 [oorspronkelijke titel: The Orpheus Clock. Scribner, 2015].
-Annejet van der Zijl. Bernhard; een verborgen geschiedenis. Amsterdam-Antwerpen, Querido, 2010.
-Hartekampnummer. Nieuwsbrief VOHB, nummer 34, november 1982.
-De Verpleeginrichting “De Hartekamp’; door C.Bregman, in: ‘Houdt U ook zo van Bennebroek?’ Bennebroek, 1972.
-Sieghard von Pannwitz. Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm; das glamouröse Leben der Catalina von Pannwitz (1876-1959). Eigenverlag, 2019.
N.B.Vanwege een aantal onzekerheden is geen gebruik gemaakt van een biografie over prins Bernhard door de historicus Kikkert, die op basis van informatie van een geheim agent publiceerde dat prins Bernhard 28 februari 1943 met anderen vanuit Canada naar Ascunsion in Paraguay vloog en 1 maart zelf naar het vliegveld Mariano Moreno in Argentinië, hetgeen overigens overeenkomt met de vermelde herinneringen van Dietmar von Pannwitz . Drs. C.J. (Kees) van der Sluijs deed onderzoek naar de Nederlandse ballingschap (12.11.1918 rot 10-11-1923) van Wilhelm, laatste kroonprins van het Duitse Rijk en van Pruisen en oudste zoon van ex-keizer Wilhelm 11.Op basis van zijn research komt hij tot de veronderstelling dat niet de voormalig adjudant van de ex-keizer, C.L.E.graaf von der Goltz, maar Catalina von Pannwitz, de weg naar prinses Juliana heeft bereid en hem in dat geval moet hebben doorgespeeld naar Von der Goltz, die ze immers kende uit de directe omgeving van Wilhelm 11 en die – daar ging het juist om – tevens banden met het Nederlandse hof had [met uitzondering overigens van koningin Wilhelmina die zich terughoudend opstelde tegenover Doorn en in tegenstelling tot prins Hendrik ook niet mw.von Pannwitz op de Hartekamp bezocht]]. Daarnaast was de Hartekamp sowieso al jarenlang een plaats voor samenkomst van Duitse aristocraten en diplomaten. Een en ander zou terug te voeren zijn op berichten als zou Bernhard Catalina al hebben gekend uit zijn jeugd. Als jonge jongen zou hij met zijn moeder en broer Aschwin regelmatig op de Hartekamp hebben gelogeerd, meestal nadat zij een bezoek hadden gebracht aan de voormalige Duitse keizer in diens huis te Doorn. Adelheid, prinses van Saksen-Meiningen, een schoondochter van de keizer, was een volle nicht van prins Bernhard. Aldus Kees van der Sluijs, in een schrijven van 27 juni 2007.
In het Noord-Hollands Archief zijn aanwezig onder Landgoed de Hartekamp Heemstede, inventaris 3861, o.a. de akten, nummer 187= afgegeven door de notaris mr.C.J.Boerlage, inzake veiling en toewijzing van de Hartekamp, 14 juli 1921; 188= akte verkoop grond door mw.von Pannwitz-Roth in verband met verbreding Herenweg, idem 189= akte verkoop grond voor verbreding weg aan het rijk, 10 juli 1928; akte 190= kopie verkoopakte door notaris W.H.Lubbers van de Hartekamp aan de Vereniging der Broeders Penitenten door mw. Von Pannwitz-Roth, 20 april 1952.
In het Nationaal Archief Den Haag is aanwezig onder nummer 2.14.73: inventaris OCW/Oudheidkunde en Natuurbescherming; particuliere verzamelingen, nummer 898: collectie mevrouw C.von Pannwitz Heemstede 1923-1951.

Vooromslag van boek door Simon Goodman ‘De wolven namen alles mee’ (Amsterdam, Meulenhoff, 2015). Op p.85-86 schrijft de auteur, kleinzoon van de tijdens WO II vermoorde bankier en kunstverzamelaar ‘Fritz Gutmann en diens echtgenote: ‘(…) Fritz en Louise hadden ook nauwe omgang met hun buurvrouw Catalina von Pnnwitz. De jonge Bernard en Lili kenden haar als tante Käthe. Catalina was een opvallende schoonheid, de in Duitslnd geboren dochter van een teenrijke Duits-Argentijnse veebaron. Haar veel oudere echtgenoot, Walther von Pannwitz, een vooraanstaande en even rijke Berlijnse advocaat, was rechtskundig adviseur en vertrouweling geweest van de Duitse keizer. Toen Wilhelm II gedwongen in ballingschap ging, volgden de von Pannwitzen [d.w.z. de weduwe en dochter] hem plichtgetrouw. De Kaiser, die bijna uit Holland was uitgewezen [blijkens recent archiefonderzoek was koningin Wilhelmina betrokken bij zijn komst naar Nederland] en als oorlogsmisdadiger voor een geallieerd oorlogstribunaal had moeten verschijnen, ging vaak vanuit zijn kasteel in Doorn, op bezoek bij de Von Pannwitzen op hun landgoed de Hartekamp. Nadat Walther in 1920, werden de bezoekjes van de Kaiser aan de nog altijd mooie weduwe Catalina nog frequenter. Talloos waren de roddels over een verboden affaire tussen de Kaiser en de erfgename (…) Op pagina 119 schrijft Goodman: ‘Fritz was zich zeer bewust van de lange arm van de Gestapo en de Duitse inlichtingendiensten, tot zelfs in Nederland. Tante Lili herinnert zich dat hij haar waarschuwde niet over politiek te praten als ze bij tante Käthe op de Hartekamp op bezoek ging. Hoewel nog maar een tiener,was ze vurig antinazi. Fritz vermoedde, volkomen terecht, dat Catalina von Pannwitz’ butler een nazispion was (…)’. [uit Heemsteedse politierapporten is bekend dat de Duitse huismeester van de Hartekamp Ludwig M.Priebe (geb.17-11-1886] een aanhanger van de nazi’s was].

..Juliana en werd hij Prins der Nederlanden, een connectie die tijdens de Tweede Wereldoorlog impact op mijn vader heeft gehad (…)’ Uit: Simon Goodman, De wolven namens alles mee. Amsterdam, Meulenhoff, p.96-97.
Selectie van tijdschriftartikelen betreffende werken uit de Hartekamp-kunstcollectie van Catalina von Pannwitz in de Hartekamp
-H.U.Beck. Jan van Goyens Handzeichungen als Vorzeichungen. In: Oud Holland, 1957, p.24 + 250
-K.G.Boon. Geertgen tot Sint Jans of Mostaert. In: Oud Holland, vol.81, 1966, nr.2, p.61-72.
-R.Langton Douglas. La Vierge à la Soupe au Lait by Gerard David. In: The Burlington Magazin for Connoisseurs,ol.88,dec.1996, p.288-293.
-Ralph Edwards. English miniatures at the Louvre. In: The Burlington Magazine for Connoisseurs, vol. 72, May 1938
-Paul L.Grigaut. Rococo. In: Bulletin of the Detroit Institute of Arts, vol.40, 1961-1962, p.59-62.
Jan Corneliszoon Vermeyen: Erard de la Marck, circa 1528-1530.
-B.Haak. Het portret van Erard de la Marck door Jan Cornelisz. Vermeyen. In: Bulletin van het Rijksmuseum, 1963, nr.1, p.11-19.
-B.Haak. Het portret van Pompejus Occo door Dirck Jacobsz. In: Bulletin van het Rijksmuseum, 1958, nr.2, p.27-37.
Zeldzaam Meissen-porselein uit circa 1735-1740, collectie C. von Pannwitz, in 2012 geveild bij Sotheby’s.
Boekband ‘The Crucifiction, Frans (Limoges) uit omstreeks 1200. Beschildering koper op hout. Door mw. von Pannwitz geveild bij Rosenberg & Stiebel, New York.
Voor meer foto’s betreffende Hartekamp, Catalina von Pannwitz, keizer Wilhelm 11 e.d. zie: ilibrariana.wordpress.com/2013/06/19/nieuw-boek-over-keizer-wilhelm-11
Bronzen Linnaeusbeeld van W.M.Retra, op 23 mei 1907 geplaatst in de voortuin van de Hartekamp ter gelegenheid van de tweehonderdste geboortedag van Carolus Linnaeus (Linné) die hier werkzaam was als prefect van de tuinen en natuurhistorische verzamelingen, tevens als lijfarts van eigenaar George Clifford tussen 1735 en 1737
Vroegere toegangspoort naar de Hartekamp
Zonnewijzer op terrein van de Hartekamp (Floor Keijzer, 2013)
Sculptuur van een hert op het landgoed de Hartekamp
Bovengevel met klok en een hert als windvaan, de Hartekamp Heemstede
Prieel op de Hartekamp, afkomstig uit de achtertuin van een Amsterdams grachtenhuis
Pergola in tuin van de Hartekamp (in 1909 ontwotpen door tuinarchitect H.A.C.Poortman) met zonnewijzer (foto rijksmonumenten)
Door J.D.Zocher sr. gebouwde oranjerie op landgoed de Hartekamp (foto rijksmonumenten)
Interieurfoto Gouden zaal de Hartekamp (1960)

De Hartekamp, circa 1970
Achterzijde van hoofdgebouw de Hartekamp (architectenbureau De Vries)
De voorgeschiedenis van de Hartekamp begint omstreeks 1650 met een bescheiden (boeren-)hofstede genaamd Thorenvliet. In 1693 is postmeester Johan Hinloopen uit Amsterdam bouwmeester van het herenhuis. Bovenstaande plattegrondtekening is in 1708 vervaardigd door landmeter Maurits Walraven. Linksonder een tekening van achterzijde ‘Gezight van de Lijdse trek-vaart; rechtsonder voorzijde met ”t Gezight vande Heere-wegh’ (Noord-Hollands Archief)
In het kader van de achterstandsregeling is in 2008 een Cascorestauratieplan vervaardigd door bouwburo Vitruvius bv in Asperen. Dat betrof het herstel van het monumentale gevelstucwerk, vervanging van het grootste gedeelte van de lood- en zinkwerken. Tevens zijn alle vensters gerestaureerd en geschilderd en zijn de natuurstenen trappartijen in die fase meegenomen. De uitvoering vond voornamelijk plaats door aannemersmaatschappij Scheurer in Amsterdam.
Vooraanzicht van hoofdgebouw de Hartekamp, tegenwoordig in okergele kleur zoals ook in de 19e eeuw het geval was. Het middendeel is in 1693 gebouwd in opdracht van toenmalig eigenaar Johan Hinloopen, postmeester van het Antwerps Postcomptoir.
Beeld van Flora, godin van de andbouw en bloemen (foto René en Pieter van der Krogt)
Stenen beeld van Diana, godin van de jacht met een hert (foto René en Pieter van der Krogt)
BIJLAGE 1: BEKNOPTE BIOGRAFIE WALTER VON PANNWITZ
Portret Walter von Pannwitz (Dora Heinze)
Walter Sigismund Emil Adolf von Pannwitz is 4 mei 1856 in Mehlsack, Oostpruisen) geboren en op 8 november 1920 in Buenos Aires, Argentinië, overleden. Hij was een Duitse advocaat, burgemeester, kunstverzamelaar en mecenas. Ereridder van de Johanniterorde,
Pannwitz stamde uit een Oberlausitz-Schlesisch adellijk geslacht, dat in 1276 voor het eerst wordt genoemd. Hij trouwde op 6 januari 1893 in Marburg aan de Lahn met Hedwig Faber (1867 geboren in Magdeburg). Dit huwelijk eindige in een scheiding op 20 december 1907 in München. Hij hertrouwde 26 mei 1908 in Dresden met Catalina Roth (* 3 september 1876 in Rostock, overleden 20 mei 1959 in Long Crumples, Engeland, maar volgens haar zoon in Zürich).
Walter von Pannwitz maakte in München naam als scherpzinnig advocaat in strafprocessen. Artistiek was hij zeer begaafd, schreef toneelstukken en was bevriend met de acteur Ludwig Thoma (1867-1921). In deze periode is hij benoemd tot burgemeester van Kulmbach, waar hij vanaf 1888 met succes een ingrijpende bestuurswijziging doorvoerde.
Al in zijn jonge jaren begon von Pannwitz kunstwerken te verzamelen In 1905 liet hij in München bij een veilinghuis zijn porseleincollectie veilen, die belangstelling trok uit alle delen van Europa en zelfs de Verenigde Staten.
Uitstalling van veiling antiek- en kunstvoorwerpen bij veilinghuis Helbing in München, 1905:
Veilingcatalogus Kunst- ind Kunstgewerbe des XV-XVIII. Jahrhunderts. München, Helbing, 24-25 Oktober 1905
In 1908 trouwde hij voor de tweede maal, nu met Catalina Roth, wier vader Friedrich Roth (in 1906 overleden) en oom Carlos Roth omvangrijke landerijen in Argentinië in bezit hadden (1). De liefde voor de kunst verbond hen, al voor haar huwelijk had zijn echtgenote een belangrijke schilderijenverzameling bijeengebracht. Na hun huwelijk zijn beide collecties samengevoegd en hebben zij deze in de volgende jaren verder uitgebreid. In 1910 is het echtpaar naar Berlijn verhuisd en gaven zij de Münchense bouwmeester German Bestelmeyer (1874-1942) opdracht om in overeenstemming met hun wensen een groot huis te bouwen op een terrein in de wijk Grunewald van 2,2 hectare. In 1912-1913 kwam een woonhuis annex museum gereed in de stijl van het neoclassicisme. In 1914 bezocht keizer Wilhelm 11 voor de eerste keer het Palais Pannwitz en ontstond een hechte vriendschap. Toen Wilhelm 11 in 1918 exil vond in Nederland volgde Catalina von Pannwitz hem in 1921 na het overlijden van haar echtgenoot. Zij verhuisde met dochter Ursula en de kunstcollectie naar een buitenplaats tussen Heemstede en Bennebroek. De Hartekamp werd met haar komst een maatschappelijk centrum van de Europese aristocratie. Een bijzondere vriend van het huis werd de Duitse keizer die sprak over ‘meine Freundin Panni’ en de Hartekamp tot 1939 in totaal 103 maal bezocht.
De ex-keizer op theevisite bij mevrouw Catalina von Pannwitz en dochter Ursula op de Hartekamp in Heemstede (fotocollectie Pierre Bussen)
Het stoffelijk overschot van Walter von Pannwitz is bijgezet op het kerkhof Stahnsdorf bij Berlijn, waar zijn representatief graf vandaag de dag nog bestaat en in 1959 tevens zijn echtgenote is begraven.
Ruhestaette der Familie Von Pannwitz op Südwestkirchhof Berlijn
Palais Pannwitz in Berlijn-Grunewald is tijdens WO 11 aan het Duitse Rijk verkocht. Het behoorde tot een van de weinige huizen in Berlijn en omgeving die onbeschadigd uit de oorlog kwamen. Lange tijd heeft het leeg gestaan, maar tussen 1941 en 1945 was de Kroatische ambassade in het pand gevestigd. Na 1951 kreeg het een nieuwe bestemming als ‘Schlosshotel Gerhus’. Na de vereniging van Oost- en West Duitsland hebben Poolse restaurateurs het grote huis omgebouwd tot een modern luxe hotel Grunewald met 43 kamers, waarbij Karl Lagerfeld het interieur onder handen nam. Talrijke ptominenten uit politiek en cultuur hebben hier intussen gelogeerd, o.a. Richard Chamberlain, George Bush, Willy Brandt,Sara Fergusson, Rita Hayworth, Gina Lollobrigida, Hildegard Knef, Romy Schneider, Demi Moore, Janet Jackson, Joe Cocker, Elton John, Jose Carreras, sir Peter Ustinov, prins Nawaf Ben Abdul Asis, het nationale voetbalelftal van Duitsland tijdens de wereldkampioenschappen van 2006 etc.
Deze twee stenen putti, die de lente en herfst verbeelden zijn geplaatst in de periode van Walter en Catalina von Pannwitz in het Grunewald-pand en hebben de tijd overleefd (Dora Heinze)
In 1925-1926 verschenen in twee grootformaat-banden in opdracht van Catalina von Pannwitz de catalogi ‘Die Kunstsammlung von Pannwitz’, samengesteld door de eminente kunsthistorici Max J.Friedländer en Otto von Falke. Aan Palais Pannwitz en het Slothotel Grunewald wijdde Dora Heinze in 1997 een boekuitgave. (WIKIPEDIA)
(1) In de periode 1907-1909 verbleven Walter von Pannwitz en Catalina gedurende twee perioden in het (schoon)ouderlijk huis of in een hotel te Buenos Aires, wat o.a. te maken had met de verdediging van jurist Erik Pringsheim (1879-1909, in Argentinië overleden) en de verkoop van geërfde landerijen die Catalina bij het overlijden van haar vader had gekregen.

Erik Pringsheim te paard. Hij was een zwager van Thomas Mann, in 1909 is hij in Argentinië op mysterieuze wijze overleden.
Pringsheim was een bekende Duitse familie van joodse afstamming uit Silezië. Alfred Pringsheim gold als zeer vermogend en bouwde omstreeks 1890 een prachtige villa in neo-Renaissance stijl in München, wat een trefpunt werd van letterkundigen, musici en kunstschilders. De jongste dochter Katharina ‘Katia” Pringsheim (1883-1980) was getrouwd met de schrijver en nobelprijswinnaar Thomas Mann, die de familieverhoudingen in romans heeft verwerkt. Erik Pringsheim, jurist van beroep, was het zwarte schaap van de familie, die schulden maakte door met ongedekte checks te betalen en is min of meer verbannen naar Argentinië, waar hij o.a. zonder over voldoende kapitaal te beschikken een estancia aankocht dankzij een lening van zijn vader. Diens vrouw Hedwig reisde naar Argentinië om meer te weten te komen over het plotse overlijden van haar zoon Erik, waarvoor zij de echtgenote Mary verantwoordelijk hield. en schreef haar bevindingen in een dagboek.
Mary (Maria) en Erik Pringsheim (1879-1909) in Argentinië (Bild aus Artikel von Julian D. Delius und Julia A.M. Delius).

Verbeelding van een estancia in Patagonië, Argentinië, omstreeks 1900. Verkoop van een stier die bij opbod wordt verkocht. Terwijl het dier in het midden van de kring der gegadigden staat roept de afslager links de geboden prijzen luid en uiteindelijk, wanneer het bod voldoende is geacht en niemand hoger biedt, wordt de koop toegeslagen.
Voor de rechtbank werd Erik door Walter von Pannwitz verdedigd. De advocaat was in 1899 succesvol geweest met het verdedigen van de auteur Frank Wedekind (1864-1918) die wegens majesteitsschennis tot zes maanden gevangenisstraf was veroordeeld. In 1902 heeft von Pannwitz op spectaculaire wijze voor de zogenoemde ‘Bayerische Robin Hood’ Mathias Kneissl verdedigd, voor wie hij als advocaat was opgetreden. Het echtpaar von Pannwitz-Roth verbleef van november 1907 tot februari 1908 in hotel Phoenix in de Argentijnse hoofdstad. Teruggekeerd in Duitsland is het echtpaar in oktober 1908 met de stoomboot ‘König Wilhelm 11’ wederom naar Argentinië afgereisd. Ditmaal minder succesvol bij de verdediging van Erik Pringsheim die in 1909 onder mysterieuze omstandigheden kwam te overlijden (1). In dat jaar is het hart van de erfenis van haar vader (27 juni 1907 overleden in een schip op de Atlantische Oceaan ter hoogte van Senegal, op weg van een zeereis van Montevideo naar Hamburg) de estancia ‘San Federico’, van ongeveer 7.000 hectare in Pergamino verkocht, wat de eigenlijke aanleiding zou zijn geweest voor laatstgenoemde Argentiniëreis, waarna men is teruggekeerd naar Berlijn.
Ligging van Pergamino, ten noordwesten van Buenos Aires in Argentinië
(1) Over de perikelen rond Erik Pringsheim is in het Thomas Mann Jahrbuch; 25 (2012), p.297-331 een essay verschenen van hand van de literatuurhistorici Julian D.Delius en Julia A.M.Delius, onder de titel ‘Erik Pringheims Tod in Argentinien – ein bayrisch-puntanisch-schottisches Drama’. In 2009 verscheen bovendien een boek van Inge en Walter Jens: ‘Auf der Suche nach der verlorenen Sohn. Die Südamerika Reise des Hedwig Pringheim 1907/1908’, dat feitelijk over Erik Pringsheim handelt.

NASA-satellietfoto van estancia San Frederico [vernoemd naar vader Frederico Roth]van Catalina von Pannwitz-Roth, met 7.000 hectare het hart van de erfenis maar in 1908 verkocht

Een toegangshek naar estancia La Catalina, 1942, een herinnering aan Catalina von Pannwitz-Roth, gelegen nabij Diego de Alvear y Ponce de Léon, in de omgeving van Iriarte in het district Buenos Aires.

Erkenning voor Lady Georgina (Gina) Pelham, geboren in 1942, oudere zuster van John Buxton Pelham (geboren in 1944) en Ursula von Pannwitz, woont in Argentinië waar zij met het landgoed de Estancia ‘La Catalina’ beheert en zich bezighoudt met het fokken van Arabische paarden. Zij is in 1974 getrouwd met Helios Alberto Caranci (intussen gescheiden) uit welke verbintenis drie kinderen zijn geboren: Cecilia Catalina, geboren in 1976, Ursula Claudia, geboren in 1978 en Helios Nicholas, geboren in 1983.
BIJLAGE 2: fragmentgenealogie ROTH is te vinden in het boek van Sieghard von Pannwitz: Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm (Osnabrück, 2019, p. 7-13: Die Roth’s in Argentinien.
Een bekend geworden geleerde natuurwetenschapper en paleontoloog uit het geslacht Roth was de Zwitserse Argentijn dr. Kaspar Jacob (Jakob, James) Roth – in de wetenschappelijke literatuur bekend als Santiago Roth – zoon van Johan (Jacob) Roth en Ursula Jacob Tobler. Geboren 14 juni 1850 in Hersisau, hoofdstad van het kanton Appenzell Ausserrhoden. In 1866 emigreerde hij met zijn vrouw Elizabeth Schütz en kinderen Friedrich en Karl naar Argentinië en vestigde zich in de kolonie van Zwitsers op de oever van de rivier Parana. Daar onderzocht hij fossielen en planten en publiceerde daarover. In 1871 verhuisde hij met zijn familie naar Pergamino. In 1878 verkocht hij een collectie fossielen uit Patagonië aan de Deen dr. Laussen, tegenwoordig aanwezig in het Zoölogisch museum van de universiteit Kopenhagen. Van 1895 tot zijn overlijden in 1924 was Santiago Roth afdelingshoofd van het natuurwetenschappelijk museum der universiteit van La Plata.
Op 28 november 2008 is in het museum van Baradero een ‘Sala Santiago Roth’ geopend (foto Daniel Buey)
Anton FRIEDRICH [Frederico] Hermann Roth is in 1839 te Wardenburg geboren en in 1906 omgekomen in de Atlantische Oceaan. Hij was in 1873 gehuwd met Anna Carolina Mathilde Auguste Eduarde Spangenberg (1844 (of 1842?) geboren, overleden in 1900 te Rostock. Friedrich Roth was zoon van Anton Friedrich Christian Roth (1802-1869) en Lucie Friederike Treibs. Andere zoon was CARL [Carlos] Gottlieb Wilhelm Roth (1841-1902).
Emigratiekaart van Friedrich Roth. Hij reisde op de stoomboot Cap Verde van Hamburg naar Buenos Aires
Beiden vestigden zich na 1859 in Argentinië en waren succesvol in zaken door landerijen te verwerven. Tegen 1900 bezaten ze ongeveer 100.000 hectare. Friedrich woonde op het adres Septemberplein 11 in Buenos Aires [Mulhall Handbook, 1863]. Zijn dochter Catalina Caroline Friedericke Georgina Roth is in 1876 te Rostock geboren en op 20 mei 1959 in Long Crumples, Engeland – maar volgens haar zoon in Zürich – overleden.
Het huis in Long Crumples, Engeland, waar Catalina von Pannwitz op 82-jarige leeftijd volgens foutieve bronnen in 1959 zou zijn overleden, want zij blijkt op genoemde datum in Zürich te zijn gestorven.
Zij is in 1908 getrouwd in Dresden met Walter von Pannwitz. 23 november 1911 is in Berlijn geboren: URSULA Katharina Cornelia Elisabeth von Pannwitz, op 25/26 maart in Heemstede/Bennebroek getrouwd met John Nicholas Pelham, graaf van Chichester. Hij is 21-2-1944 overleden en zij op 30 augustus 1989, beiden in Engeland. Uit het huwelijk zijn 2 kinderen geboren: Georgina Jocelyn [= Gina] 7-6-1942 en John Nicholas Pelham (9e graaf van Chichester) op 14 april 1944. Laatstgenoemde huwde in 1975 met June Marijke Wells, uit welke verbintenis 1 dochter is geboren: Eliza Catherine Pelham (1983).
De gravin van Chichester (links), June Marijke Wells, Countess of Chichester, met haar enige dochter Lady Eliza Pelham, gefotografeerd bij het bezoek aan een tentoonstelling in Londen, 3 september 1998 (Pinterest)
Een joyeuze Lady Eliza Pelham (geb. 1983) tijdens een ‘Medico Beauty Coctail Party’, 15 april 2014 in Chelsea. Zij is een kleindochter van Ursula Chichester-von Pannwitz en aldus achterkleindochter van Catalina von Pannwitz-Roth.
Lady Eliza Pelham, in 1983 geboren als enige kind van John Nicholas Pelham, trouwde op 25 juni 2011 in de kathedraal van Salisbury met doctor Douglas de Jager, afkomstig uit Zuid-Afrika. Met haar outfit baarde ze veel opzien in de Britse pers (foto Dominic O’Neill)
Gina Pelham vestigde zich in Argentinië, waar zij een deel van de erfenis, de estancia ‘La Catalina’, Diego de Alvear, Santa Fe, beheert met haar man na een huwelijk in 1974: Helios Alberto Caranci. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren: Cecilia Catalina (*1976), Ursula Claudia (*1978) en Helios Nicolas (*1983).
Cecilia Catalina, achterachterkleindochter van Catalina von Pannwitz-Roth trouwde in 2011 in Argentinië (foto Los Tiempas)
===========================================================
Een Nederlandse roman waarin Catalina von Pannwitz en dochter Ursula met eigen naam voorkomen is de thriller van Thomas Ross: Omwille van de troon. Cargo/De Bezige Bij, 2002.
Bijlage: selectie van in 1925 uitgegeven setje van prentbriefkaarten met afbeeldingen van antiek en kunstvoorwerpen op de Hartekamp, Heemstede:
Kunstsammlung von Pannwitz: boven: Jacob van Ruisdael; onder: Adriaen Brouwer
Kunstsammlung von Pannwitz. Boven: Wandteppich; onder: A;tarleuchter und Marienfigur (Mittelalter)
Kunstsammlung von Pannwitz. Links: Bernart von Orley, rechts: Wantteppich
Kunstsammlung von Pannwitz: Albert Cuyp
Kunstsammlung von Pannwitz. Links Gerard David, rechts: Pieter de Hooch
Kunstsammlung von Pannwitz: Gerard David

Portret van kardinaal Erard de la Marck (Beverwijk 1500 – Brussel 1559) blijkt niet van Jan van Scorel te zijn, maar van Jan Cornelisz Vermeyen. Tegenoordig aanwezig in het Frans Hals Museum. Zie artikel een tweeluik?, in: Halszaken, nummer 17, augustus 2017, p. 11-15.
Kunstsammlung von Pannwitz, Hartekamp Heemstede. Links: Francesco Cossa, midden: Dirk Jacobsz. rechts: Lucas van Leyden.
Kunstsammlung von Pannwitz: Porzellan
Bijlage: De collectie-Lanz en -Von Pannwitz. Gerard Aalders, in: Roof, de ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog.Den Haag, SDU Uitgevers, 1999, p. 93-95.

(Aalders, Roof)

Vervolg: Aalders, Roof, 1999)

Slot Aalders, Roof. De collectie-Lanz en -Von Pannwitz