

DE ‘LANTAARN‘ OFWEL ‘VUURBAAK’ AAN DE MOND VAN HET SPAARNE / Wouter Slob
In de jaren 80/90 van de vorige eeuw heb ik regelmatig contact gehad met de heer Wouter Slob (1) uit Hoofddorp, publicist over zowel paarden als historie van de Haarlemmermeer. Naar aanleiding van een gevonden tekening in het Rijksarchief van Noord-Holland informeerde hij mij over de geschiedenis van een stenen vuurtoren in het Haarlemmermeer onder Heemstede aan de mond van de rivier het Spaarne. Aangevuld met verdere gegevens uit de Heemstede-collectie volgen de bekende gegevens aangevuld met enkele illustraties.


Leimuiden en Heemstede


Ten behoeve van de drukke scheepvaart vanuit en naar Haarlem over het Haarlemmermeer waren enkele bakens op bepaalde belangrijke punten van de oevers opgesteld. Men onderscheidde zogenaamde tonnen, welke dezelfde dienst deden als boeien, maar geen licht uitstraalden en ‘lantaarns’ ofwel ‘vuurbakens’, die dat wèl deden. Deze laatste waren natuurlijk de belangrijkste omdat ze op de drukste vaarroutes waren geplaatst en tot doel hadden de schepen veilig in de juiste koers te leiden. Zo’n ‘lantaarn’ stond te Oude Wetering bij Leimuiden en moest de scheepvaart op Rotterdam in goed vaarwater leiden. De oude baak is omstreeks 1650 verloren gegaan toen het eiland de Nes door het Leidse meer werd verzwolgen; en er kwam bij Oude Wetering een nieuwe vuurbaak welke op een schilderij van Andreas Schelfhout is afgebeeld.




Een andere vuurbaak stond bij het begin van de rivier het Spaarne naar Haarlem bij Heemstede teneinde ervoor te zorgen dat de schippers bijtijds de ingang van het Spaarne konden vinden. Zowel die aan de oostoever als die aan de mond van het Spaarne was eigendom van de stad Haarlem, welke stad grote belangen had bij de scheepvaart op Amsterdam. Deze mocht alleen via Haarlem en Spaarndam plaatsvinden met uitzondering van heel kleine schepen, zoals groenteschuitjes, die aan het einde van de tegenwoordige Overtoom óvergehaald’ werden. De stadsoverheid inde van de schippers z.g. lantaarngeld, zijnde een vergoeding voor het ‘genot’ dat zij van die bakens hadden. Op Kertavond 1574 schrijft Willem Janszoon Verwer in zijn dagboek, in 1973 uitgegeven als ‘Memoriael’ dat ‘Op densselfden dach omtrent van die thon an die Meerkant – bij de ingang van het Spaarne – sijn die Geusen gecomen ende hebben een schijp met hoij an brant gestocken (…)’. Een oude beschrijving van de ton aan het begin van het Spaarne is vervolgens te vinden in een beschrijving uit 28 januari 1627 bij een kaart van de gezworen landmeter Balthasar Floris van Berckenrode (2).


In het Noord-Hollands Archief is een tekening gevonden met een vrij nauwkeurige beschrijving van de stenen ‘lantaarn’ aan de monding van het Spaarne. Met de hand getekend en beschreven door een ambtenaar der accijnzen in Haarlem Egbert Ritsema (1795-1879) en verpakt samen met andere door hem gemaakte aantekeningen en krantenknipsels over de Haarlemmermeer. Het is een vrij grote tekening door Ritsema gemaakt. Bedoelde ‘lantaarn’ was niet anders dan een miniatuur-vuurtoren, zoals duidelijk uit de tekening blijkt. Zij was geplaatst op een in het meer uitstekende landtong waarin men later ten behoeve van het droog leggen van het meer ook de bouwput groef voor het stoomgemaal dat de ‘Cruquius’ zou heten.

Vuurbakens (3) op houten stellages in 1670 vervangen
Wanneer boeien zijn vervangen door verhoogde stellages van hout met een vuurbaak ten behoeve van de scheepvaart op het Haarlemmermeer naar het Spaarne en de Oude Wetering is niet overgeleverd. In dit verband kennen we slechts de vroege kaarten van 1539 (van Simon Meeuws van Edam) , 1590 (Thomas Thomaszoon), 1602 (Pieter Bruynszoon), 1622 en 1627 (beide van Balthasar Floriszoon van Berckenrode) , waarop de ‘tonne’ (met olie als brandstof die in stalen vaten werden aangeleverd, onderhouden door zgn. ‘lantaarnopstekers’, staat vermeld dan wel is ingetekend. Op een kaart uit 1615 is een vuurbaken tevens ingetekend op het eiland Abbenes en bij Lisserbroek (een baak van circa 8 meter in 1603 daar geplaatst op initiatief van de stad Leiden), bij de westelijke oever nabij Oude Wetering, op het eiland Nes, bij de trekvaart van Aalsmeer en op de noordelijke en zuidelijke oever van de Nieuwe Meer. Het gaat om een houten paal of staak met daarboven veelal met olievuur een licht gevende ton. W.Dólleman bericht in zijn geschiedenis van Heemstede dat in 1622 ‘het baken off de ton aen ’t Spaerne door het water en ijsgang overhellende omtrend 150 voet land is verzet’. Uit een kaart van het Haarlemmermeer blijkt dat de ‘lantaarn’ in 1670/1671 is vervangen door een nieuw exemplaar (4), waarvan ook de kosten zijn bekend, te weten 4637 gulden 12 stuiver, een voor die tijd behoorlijk bedroeg. De vroede vaderen van Haarlem hadden er echter graag dat geld voor over om de scheepvaart vanaf het meer naar hun stad in goede banen te leiden.
Stenen vuurtorens vanaf circa 1700 tot de droogmaking van het Haarlemmermeer






Omstreeks 1700 is ten slotte een stenen vuurbaak ofwel lantaarn gebouwd, zoals op bovenstaande tekening van de ‘lantaarn’ is te zien Het traktement van de lantaarnopsteker bedroeg in de periode tot 1800 ƒ 70,- per jaar. De kosten evenals van het onderhoud werden vergoed dankzij het geheven tolgelden, waarbij de hoogte afhankelijk was van de breedte van het schip. (5). Het terrein waarop de vuurbaak stond, ‘lantaarnveld’(6) geheten met een oppervlak van circa 300 roeden) werd door de stad Haarlem verhuurd wat nog wat extra inkomsten opleverde. In 1774 is vanwege bezuinigingen en gesjoemel met gelden het innen van tolgeld beperkt tot de tol bij Spaarndam. Beter zijn we geïnformeerd over het einde van deze vroege vuurtoren, die in ieder geval overbodig werd met de droogmaking van het meer. In 1804 schrijft Adriaan Loosjes bij zijn wandelingen rondom Haarlem in ‘Hollands Arcadia: ‘Dit is de Lantaarn aan het Meir, waarin ’s nachts licht brand, om aan de schippers die op het Meir zijn, tot een Baak te verstrekken.’ Al in 1846 is door de gemeente Haarlem het ‘lantaarngeld’ afgeschaft (7).

Het bouwsel aan de mond van het Spaarne is op 7 september 1848 te Haarlem geveild en ‘gepriseerd’ op ƒ 275,-. En daarna bij afslag gemijnd op ƒ 110,-. En ‘alzoo tezamen voor ƒ 385,- toegewezen aan de Heeren van Leeuwen te Leyden, die dezelve in de eerste veertien dagen daarna volgende hebben doen afbreken…’ . Een tweede tonbaak ‘op de uyterste punt’ van Abbenes’ is nog tot de droogmaking blijven staan.






Verdere literatuur:
–Alfred Bakker. Tonnen en lantaarns langs het Haarlemmermeer. (zie internet)
-Alfred Bakker. De vuurbaak aan de Oude Wetering (zie Internet)
-Ellen Kerkvliet. Een vuurtoren bij Heemstede. In: HeerlijkHeden, nummer 168, voorjaar 2016, p.3-7.
-De loop van het Spaarne; door Historische Werkgroep Haerlem. Haarlem, Schuyt & Co., 1987.
-J.C.Ramaer. De omvang van het Haarlemmermeer en de meren waaruit het ontstaan is, op verschillende tijden van de Droogmaking. Amsterdam, Johannes Muller, 1892.








Noten



(1)Wouter Slob (1903-2001) was een zoon van burgemeester van de Haarlemmermeer mr. Adriaan Slob. Geboren in 1903 in Rotterdam woonde hij van 1908 tot 1911 met zijn ouders aan het Raadhuisplein (*) en later na zijn trouwen van 1932 tot 1935 aan de Kerklaan 109. Slob studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en werd officier van de cavalerie, maar werkte sinds 1957 uitsluitend als journalist. Na1935 was hij woonachtig in de zogeheten ‘Witte Boerderij’ uit 1860 aan de Hoofdweg in Hoofddorp, tegenwoordig een rijksmonument (**) Wouter Slob was in 1972 – met sinds 1963 als voorganger de ‘historische commissie’ – medeoprichter van de historische stichting Meer-Historie, animator van het Historisch Museum Haarlemmermeer. Hij schreef talrijke artikelen in de Hoofddorpse Courant en Meer-Historie over de geschiedenis van de Haarlemmermeer. In 1975 verscheen in Den Haag het boek ‘Haarlemmermeer in grootvaders tijd’ en in 2000 ‘De Badhoeve als landbouwbedrijf en mr.J.P.Amersfoordt als landbouwer’. Over o.a. de ‘paarden-Crommelins’ en paardenpikeur Jan Koster zijn artikelen opgenomen in het blad van de Historische Vereniging Oud Heemstede Bennebroek (***). Als journalist en publicist gedurende meer dan een halve eeuw bovendien talrijke boeken over paarden en paardensport, waarover het Lectuur-Repertorium opmerkte: ‘’Goed gedocumenteerde en prettig leesbare werken over paarden en ruitersport’. (zie Bijlage). Verder In ‘Volk en Vaderland’ bijdragen betreffende landbouwpolitieke beschouwingen
(2)Stuk nummer 198
(3) Aangenomen wordt dat de naam Bakenessergracht in Haarlem het woord ‘bake’ duidt op een baken voor de schepen, terwijl nes oorspronkelijk betekent een vooruitspringend stuk land (landtong) waarop een baken stond.
(4)Verondersteld wordt dat de vervanging te maken zou hebben met de uitvinding van een verbeterde olielamp door kunstschilder en uitvinder Jan van der Heyden (1637-1712), meest bekend van zijn uitvinding van de slangbrandspuit, in 1669, omdat de Staten van Holland vervolgens opdracht gaven voor het plaatsen van nieuwe lantaarns aan de Zuiderzee. Tevens moet rekening gehouden met het feit dat als gevolg van landafslag bij zware stormen op het Haarlemmermeer de bakens incidenteel verplaatst moesten worden, zoals Ramaer aangeeft. Opdracht voor de bouw van beide lantaarns onder Heemstede en bij Leimuiden ontving Huijbert Pzn. Heijn, timmerman uit de Oude Wetering, die een lantaarn in Hoorn als voorbeeld nam en vervolgens Jan van der Heijden bezocht om twee olielampen aan te schaffen. Omdat het eiland de Myent intussen was verzwolgen kwam de nieuwe vuurbaak op het vasteland bij de Molenwerfbocht te staan.
(5)Uit een stedelijke resolutie van 1761 blijkt dat dat een onderscheid werd gemaakt tussen boten breder en smaller van 12,5 voet, waarbij men respectievelijk 15 en 10 stuiver moest betalen.
(6) De oorspronkelijke benaming was ‘Tonnecamp’, gelegen op de uiterste punt van de oude monding van het Spaarne, toebehorende aan de stad Haarlem, omdat de stad zorgde voor de bebakening van de ingang van het Spaarne.
(7)Bij de eerste steenlegging van het stoomgemaal ‘De Lijnden’ op 26 juni 1847 sprak de voorzitter van de Commissie tot droogmaking van het Haarlemmermeer de – achteraf vergeefse – wens uit dat de ‘vuurtoren aan het Meer’ als gedenkteken zou mogen blijven bestaan om aan onse naneeven te herinneren; dat eens een onstuimige zee heeft gewoeld, waar zij alsdan vreedzaam hunne akkers zullen bebouwen…’
(*) In een bijdrage voor Meer-historie in de Hoofddorpse Courant schreef Wouter Slob in een bijdrage over ‘de geschiedenis van een burgemeesterswoning’[in Hoofddorp] onder meer: ‘(…) Toen wij in Heemstede woonden op het Raadhuisplein, was Heemstede nog maar klein. De eigenlijke oude dorpskern bevond zich nog altijd bij de Hervormde Kerk aan het huidige Wilhelminaplein. Daar preekte toen dominee Den Hartog. Mijn vader was zeer bevriend met de professor en ging later- toen wij allang in Hoofddorp woonden – ’s zondags dikwijls naar zijn preken luisteren als hij in Amsterdam op de kansel stond. Arie Olivier reed ons dan, want die verhuurde een auto en was zelf chauffeur. Mijn vader heeft er nooit over gepeinsd om een auto aan te schaffen, want dan zou hij zijn paard moeten afschaffen…In de jaren dat wij in Heemstede woonden – dus vanaf 1908 tot 1911 begon de dorpskern van Heemstede zich te verplaatsen naar het Raadhuisplein en langs de Binnenweg richting Haarlem. Toch is voor de Haarlemmermeer dat oude centrum bij het kerkje lange tijd belangrijk gebleven, omdat daar de stoomtram stopte en daar de weg (langs de ruïne van het Slot van Heemstede)naar de Cruquiusweg liep. Dáár werden logeergasten die van elders kwamen opgehaald en dáár werden ze ook weer op de tram gezet richting Haarlem of Leiden. Men kon er wachten in “Het Wapen van Heemstede” en er was ook gelegenheid bij Van Schagen tot het stallen van paarden en zelfs om er een rijtuig te huren. Wij woonden – zoals eerder gezegd – aan het Raadhuisplein en daar woonde ook een bekende paardenpikeur Ten hagen, met wiens zoontje ik bevriend raakte omdat zijn vader was bevriend geraakt met mijn vader door de paarden! Ik raakte ook bevriend met het zoontje Ben van dokter Colenbrander, die onze buurman was. Aan het Raadhuisplein woonde ook de gepensioneerde kapitein/paardenarts Van der Wal, naar wie in de Haarlemmermeer een rijvereniging is genoemd en oprichter was van de vereniging” Vooruit” die het eerste concours hippique organiseerde en tot grote bekendheid en bloei bracht. In 1911 volgde de verhuizing van Heemstede naar Hoofddorp(…)’.



(**) Voor een verhaal over de geschiedenis van ‘de witte boerderij; een monument uit de pioniersjaren van Haarlemmermeer, zie: http://onh/nl-NL/verhaal/257/de-witte-boerderij

(***)In het blad van de Vereniging Oud Heemstede Bennebroek verschenen de volgende bijdragen van Wouter Slob: -De “Paarden-Crommelin’s”, nummer 31, 1982 -Heemstede, Bennebroek en Haarlemmermeer, nummer 32, 1982 + vervolg in nummer 33, 1982 + vervolg in nummer 33, 1982 en vervolg in nummer 36, 1983, in nummer 43, 1985, in nummer 45, 1985, nummer 47, 1986, nummer 48, 1986, slot in nummer 49, 1986. -Merkwaardig bericht, nummer 40, 1984 -Nieuws uit de Haarlemmermeer over Heemstede, nummer 42, 1984 – Paardengetrappel in Heemstede en omgeving. In; V.O.H.B., nummer 55, februari 1988, p. 20-22; Harddraverij bij het Posthuys, In: HeerlijkHeden, 77, 1993. Over ‘Harddraverij ’t Oude Slot’publiceerde ik naar aanleiding van een verworven album met 17 originele foto’s een bijdrage in HeerlijkHeden, nummer 101, augustus 1999, p.169–172.

Bijlage: boeken over paarden, paardrijden en paardensport geschreven door Wouter Slob
-Paardrijden. Amsterdam, 1939 (meerdere drukken na WOII)
-Prisma Paardenboek, 1961. (9 drukken tot en met 1983)
-Het Friese paard. Amsterdam, 1963.
-Het sportpaard. Handboek en naslagwerk voor eigenaars, ruiters en fokkers (met Jasper Nissen), 1963
-Prisma Ponyboek, 1964. (4 drukken tot en met 1983)
-Het landelijk rijpaard. Zutphen, 1964
-Het springpaard. Zutphen, 1964 (twee drukken)
-Pony’s en kleine paarden, Zutphen,1964 (3 drukken)
-Goed paardrijden, Amsterdam, 1965
-Omgang met paarden en pony’s. 1966
-Vakantie met paarden en pony’s. Amsterdam, 1967 [Met paard en pony op vakantie, 1970]
-Het paard in de landbouw. Doetinchem. Geschiedkundige beschouwing van de rol, welke het paard in de landbouw tot dusver vervulde. 1967
-Over paarden en paardrijden 1 Baarn, 1967 (+ herdrukken 1968 ,1969, 1971); tweede boek 1968
-Het paard in het tuig. Zutphen, 1968
-Handboek voor de paarden- en ponyliefhebber. Amsterdam, 1969
-Gezondheid en ziekte van paarden en pony’s. Zwolle, 1970
-Het fokken van paarden en pony’s. Zwolle, 1970

-Het houden van eigen paard of pony. 1970.
-De rijkleding, 1970
-Het rijzadel met toebehoren, 1970
-Man en paard. Leiden, 1970
-De voeding van paarden en pony’s, 1970
-De vrouw te paard, 1970
-In en om de manege. Handleiding voor de beginnende ruiter. Wageningen, 1972
-De grote paardenencyclopedie. Zwolle, 1973
-Groot paardenboek. Amsterdam, 1973 (2 drukken)
-Van alles en nog wat over paarden. Zwolle, 1974
-Paardrijden. Antwerpen, 1975
-Mennen met tweespan, vierspan en tandem (met D.Modderman). 1977
-Het robuuste paardje. Zutphen, 1977
– 8 delen ‘Paardenkennis’ Den Haag, 1978 e.v.
-De ruiter. Het complete boek voor de beginnende ruiter. 1978
-Samengestelde wedstrijden en afstandsritten, Utrecht, 1986
-De glorietijd van het paard. Amsterdam, 1987

-Paarden en Oranje-Nassau (met Ans Herenius), 1993
-Het Nederlandse paard. De geschiedenis van de Nederlandse warmbloedfokkerij tot 1950. Doetinchem, 1995
Voorts o.a. in de jaren zestig: 6 deeltjes ‘Paardentips’ Amsterdam; circa 30 vertalingen uit het Engels en Duits over paarden; diverse brochures, artikelen en leerboeken op paardengebied.



Pingback: Merkwaardig (week 28) | www.weyerman.nl
Over de gebruikte bakenloden met het wapen van Haarlem (type HC en HD) en met het wapen van Leiden (type HL) is meer te vinden op de website http://www.loodjes.nl .