Tags
Abdelkader Benali, Adriaan Pauwjaar Heemstede, Alexine Tinne, Constantinopel, Cornelis de Bruijn, Cornelis Haga, Cornelis Pauw, dragomans, Ernst Brinck, Gaspard Testa, Golius, Halil Pasha, Mehmet Tütüncü, Reinier Pauw, Thomas van Hees, Vondel, zeepiraat Jan Janszoon





=========





EEN PANORAMA VAN CONSTANTINOPEL IN HET HUIS TE HEEMSTEDE VAN ADRIAAN PAUW; beknopte geschiedenis van een verloren geraakt ‘schilderye’ door ambassadeur Cornelis Haga vanuit Istanbul aan de Staten van Holland geschonken en het verhaal van 3 overgeleverde gravures

Adriaan Pauw, Heer Van Heemstede c.s. (1585-1653) zag in 1585 in Amsterdam het levenslicht. Zijn grootvader, Adriaan Pauw (1516-1578), in 1516 te Gouda geboren, verhuisde na diens huwelijk naar Amsterdam waar hij een zeepziederij en groothandel in granen dreef vooral in het Oostzeegebied. Door de Spaanse landvoogd Alva voor de Raad van Beroerten in Brussel gedaagd week hij in 1568 uit naar Emden, later naar Hamburg. Bij de alteratie van Amsterdam op 26 mei 1578, waarbij de calvinisten de lokale macht overnamen van de tot dan katholieke stadsregering, keerde Adriaan terug naar de Amstelstad waar hij werd verkozen tot raad en schepen van de stad. Pauw overleed nog dat jaar op 8 oktober en is in de Oude Kerk begraven. Van zijn nagelaten kinderen zou zijn jongste zoon Reinier Pauw (1564-1636), vader van Adriaan Pauw, sinds 1620 Heer van Heemstede, hoofd worden van de Amsterdamse linie Pauw. Reinier Pauw ontwikkelde zich tot een voortvarend koopman en reder en daarnaast tot een succesvol magistraat Hij behoorde in 1594 bij de oprichters van de Compagnie van Verre, voorloper van de VOC. Bovendien werd hij na 1602 met Hendrik Hudde tot de belangrijkste bewindvoerders gerekend in de Verenigde Oost-Indische Companie (VOC). In 1605 is hij voor de eerste maal tot één van de burgemeesters van Amsterdam gekozen, een functie die hij tot en met 1620 zou vervullen.

Als stadhoudersgezind ten opzichte van prins Maurits behoorde Reinier Pauw tot de rechters die raadpensionaris Johan van den Oldenbarnevelt ter dood veroordeelden, door Vondel gesmaad in diens toneelstuk ‘Palamedes [= Oldenbarnevelt] oft Vermoorde Onnooselheyd’ (1625).

In 1611 bezorgde Reinier Pauw zijn talentvolle zoon Adriaan een baan als pensionaris (vergelijkbaar met de functie van secretaris) van de stad.


Beeld door Luis Vreugde van de staatsman Johan van Oldenbarneveldt (1547-1619) aan de gevel van het huis Zijlstraat 27, hoek Witte Heerenstraat in Haarlem. Door tegenstanders onder wie ook de Amsterdamse burgemeester Reinier Pauw onder leiding van prins Maurits, is hij na een showproces in 1619 omgebracht. Als Statenlid namens Amsterdam tussen 1611-1615 werkte Adriaan Pauw (contraremonstrant ofwel Gomarist) goed samen met de raadpensionaris (sinds 1586) die zich profileerde als remonstrant ofwel Arminiaan. Dankzij hen beiden zijn diplomatieke banden van de Republiek met het Ottomaanse Rijk tot stand gekomen.
Adriaan was het jaar daarvoor als ‘Doctor Juris’ afgestudeerd aan de Leidse Academie en vestigde zich in het voetspoor van zijn vader als koopman op de Dam. Van zijn vader erfde hij de hem toegekende eigenschappen van onstuimigheid en doorzettingsvermogen. Schril zou echter het contrast blijken tussen de eenvoud van de vader en pronkzucht van de zoon. Als kooplieden dreven beiden handel met de Oostzeelanden ,Oost-Indië, de Levant en na 1640 met Moscovië (Rusland). In 1618 en de daarop volgende jaren kreeg Adriaan mede dankzij een goede verstandhouding van de familie Pauw met prins Maurits als diplomaat enige gezantschappen toebedeeld naar Duitsland, Denemarken, Frankrijk en Engeland. Na langdurige onderhandelingen is Adriaan Pauw december 1620 na aankoop voor 36.000 gulden van de erfgenaam van Hendrik Hovijne eigenaar geworden van het middeleeuwse kasteel Heemstede. Tevens is hij toen door de Staten van Holland en West-Friesland met de ambachtsheerlijkheid Heemstede beleend.

In de daarop volgende jaren zal hij zijn zomerresidentie grondig laten renoveren en de twee lage torens verhogen. Op de begane grond werd de zogeheten : ‘Groote Sael’ ofwel ‘Geweersael’ ingericht met bijeengebrachte geweren, wapenen zoals kanonnen en enkele verdere rariteiten uit o.a. de Levant en Oost-Indië.

In een aparte ruimte achter de Grote Zaal van het vernieuwde Huis te Heemstede is een ‘Kamer Constantinopelen’ ingericht, met een anoniem en ongedateerd panorama uit omstreeks 1612/1615 van de sinds 1453 Ottomaanse stad Istanbul. Adriaan is zelf nooit in Turkije geweest en ook niet in Indië. Als VOC-bestuurder (van 1618 tot 1641 was hij bewindvoerder van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Kamer Amsterdam) behoorde hij tot de initiatiefnemers van de Compagnie op de Levant, waarvan een Directie in 1625 door de Staten-Generaal is goedgekeurd. In zijn functie als lid van de Staten van Holland stond hij mede aan de basis van betrekkingen met Turkije. De correspondentie ten aanzien van de voorbereidingen voor een ambassade bij het Ottomaanse Rijk is door Cornelis Haga vrijwel uitsluitend via Statenlid Adriaan Pauw, naast o.a. ook aan Reinier Pauw verlopen. In 1612 is de Schiedammer Haga – een Leidse studievriend van Adrian pauw – benoemd als gezant van de Republiek bij de Verhevene Porte in de hoofdstad van het Ottomaanse Sultanaat. Voorts had Adriaan regelmatige contacten met zijn jonge broer Cornelis Pauw, zich noemende ‘Cornelio’, die aanvankelijk als secretaris in Constantinopel en van 1613 tot 1622 de functie vervulde van eerste hoofdconsul in het Syrische Aleppo.

Turkije omvatte in de 17e eeuw behalve het Nabije Oosten tot Perzië , een groot deel van Noord-Afrika alsook de Balkanstaten in Oost-Europa tot aan Wenen. Behalve enkele sculptures nam Cornelis voor de ‘Bibliotheca Heemstediana’ van zijn broer enige tientallen Oosterse manuscripten mee in het Turks, Syrisch en Arabisch. Deze zijn in 1654 gecatalogiseerd en getaxeerd door de Leidse oriëntalist professor Jacob Golius, in leven bekend bij Pauw uit de tijd dat hij – van 1619 tot 1627 – als curator fungeerde bij de Leidse Academie. Tijdens Golius’ verblijf in 1627 Constantinopel werd hij door Haga geïntroduceerd bij Ottomaanse geleerden en wist Golius voor zichzelf een waardevolle verzameling handschriften en boeken te vergaren, die na zijn overlijden door de erfgenamen grotendeels aan de universiteitsbibliotheek van Oxford zijn verkocht, terwijl de Leidse academie slechts enkele werken verwierf.

Cornelis Haga als ambassadeur naar de Verhevene Porte

Na Duitsland, Engeland, Frankrijk en Venetië is Holland, de vijfde Westerse staat geworden met een gezantschap bij het Ottomaanse Rijk , het hof van de regerende sultans in Constantinopel/Istanbul. In 1604 stuurden de Staten-Generaal een missive naar de Sultan van Turkije (aangeduid als ‘Grote Heer” ofwel ‘Grote Turk’), waarin werd bericht over de langdurige vijandelijkheden met het Habsburgse koningen van Spanje en Oostenrijk, tegenstanders ook van Zijne Majesteit in Constantinopel. Tevens is in dit schrijven opgemerkt dat bij overwinningen op de Spaanse vloot talrijke Turkse Ottomanen zijn bevrijd en naar hun vaderland teruggezonden (1).

Verzocht werd om vrije handel voor de Nederlanders op Turkije, Syrië en andere Ottomaanse landen toe te staan (2).
Pas op 25 oktober 1610 kwam een gunstig antwoord en richtte groot-admiraal van Turkije, tevens plaatsvervangend grootvizier, Halil Pasja, ook gespeld als Khalil Pasja [Pasja staat voor ‘excellentie’] (1570-1629) , opperbevelhebber van de Ottomaanse vloot (later benoemd tot grootvizier en divan (1616-1619) en nogmaals van 1626-1628 (= president van de raad van ministers) een schrijven aan stadhouder prins Maurits – door hem aangesproken als ‘Grote Hertog van Vlaanderen’ . Op enige voorwaarden zou de vrije handel op Turkse Rijk worden toegestaan Op 22 november is de vertaling voorgelezen in de Staten-Generaal. Het betrof een uitnodiging aan de Republiek om een diplomatieke vertegenwoordiging te sturen naar de Verhevene Porte, centrum van het Ottomaanse bestuur. De vlootadmiraal zag in Holland een potentiële bondgenoot in de strijd tegen het Habsburgse Spanje.

Gelet op het in 1609 gesloten bestand met Spanje waren niet alle Statenleden direct enthousiast. De voor de Republiek Holland der 7 Verenigde Provinciën te verwachten gunstige handelsbelangen en het gegeven dat talrijke Nederlandse schepelingen op de Noord-Afrikaanse kust onder Ottomaans gezag als slaven gevangen werden gehouden hebben de doorslag gegeven om een missie van 12 personen onder leiding van de diplomaat Cornelis Haga (3) naar Istanbul te sturen

Jan Schmidt schrijft: ‘(…) Voor de route naar Istanbul stonden de reiziger die uit Nederland vertrok twee wegen open: die via Marseille en die via Wenen. De arts en literator Pieter van Woensel die in 1784 reisde, verklaarde in zijn reisverslag verwerkte: “Men reist derwaarts langs twee wegen: Weenen, Belgrado enz. of van Marseille over zee…Zeker is ’t dan voor hem, die de zee verdraagen kan, de laatste de boorkeur verdient (…). Ambassadeur Van Dedem in gezelschap van o.a.. dragoman/secretaris Gaspard Testa koos voor de tweede route te land in 1785; de eerste via de Middellandse Zee is door Van Dedem benut op zijn terugreis in 1793.

Hij kreeg de titel van ‘orator’ wat zoveel betekende als tijdelijke ambassadeur met als bedoeling voor Nederlandse onderdanen gunstige privileges te verwerven.


Haga was vergezeld van Cornelis Pauw, Andries Suyderhoeff en Cornelis Sijms en nog een achhtal bedienden. Men reisde in koetsen van Den Haag naar Venetië en vervolgens per boot naar Istanbul. In totaal duurde de reis meer dan een halfjaar, van 7 september 1611 tot maart 1612. Op 14 maart kwam het gezelschap aan in San Stefano (Yesilköy) nabij Istanbul.
Om sultan Ahmed gunstig te stemmen is door burgemeester Reinier Pauw als ontvanger-generaal van de VOC-konvooien in Amsterdam, in samenwerking met Lambertus Verhaer, een aantal cadeaus uitgezocht. Aanvankelijk was een limiet gesteld van 5.000 gulden, maar uiteindelijk werd dat meer dan het viervoudige. Schriftelijk vastgelegd door notaris Lelie en door twee geautoriseerde leden namens de Staten-Generaal, de raadsheren dr. Dirck Bas en dr.Albert Joachimi goedgekeurd, ten overstaan ook van de heren Dierick Jacobszoon Schoonhove en Jacob Braet, als raden van de Admiraliteit.

Goed verpakt in 93 kisten is een speciale boot met een kostbare lading met een waarde van 20.563 gulden en 11 schellingen onder leiding van schipper Dirck Pieterssen Proost op 14 december vanuit Amsterdam uitgevaren met als bestemming Istanbul. Het VOC-schip was uitgerust met 4 kanonnen ter bescherming voor kapers, en is begeleid door gezantschapsattaché Lambert Verhaer. Het geschenkenpakket was zeer gevarieerd. Dat betrof o.a. Haarlems linnengoed, goudlakens uit Leiden, 387 fluwelen en satijnen stoffen in verschillende kleuren en 120 meter andere fijne stoffen, 200 tulpenbollen [om aan te tonen dat de uit Turkije afkomstige tulp goed werd verzorgd], door Pauw persoonlijk gekocht om de sultan te laten zien dat de Turkse tulp in Holland in ere werd gehouden verrekijkers, gouden en zilveren overwinningspenningen, gobelins, 2 kroonluchters (van welke mogelijk nog 1 aanwezig is in de tussen 1609 en 1616 naar een ontwerp van Sedefhar Mehmet Aga, leerling van de befaamde architect Sinan, gebouwde sultan Ahmed ofwel Blauwe Moskee) (4) , heraldische wapenafbeeldingen van de 7 Hollandse gewesten, snuisterijen van ivoor en parelmoer, 16 fruitschalen, een ‘gheamailleert harnasch om te voet ende te paerde te gebruycken, met rood fluweel ghevoert ende goude pessement beset’, meubilair verguld met lak- en inlegwerk, vier wandelstokken van gemarmerd hout, Delfts porselein (870 stuks!), kaarsen, pannen en lepels, schilderijen met de portretten van Prins Maurits en prins Frederik Hendrik (samen voor 120 gulden geschilderd door Dirck van Haerlem) van de overleden Franse koning, de Engelse koning en de keurvorst van de Paltz (5), een Mercator-atlas gebonden in rood fluweel (gekocht voor 98 gulden), 29 boeken (een Griekse bijbel en voornamelijk calvinistische theologie en klassieke edities – gekocht bij boekhandel Chennier), prenten (met afbeeldingen van onder meer triomfwagens, Spaanse en Hollandse oorlogsschepen), twee globes van Willem Janszoon Blaeu (een wereldbol en een sterrenhemelglobe voor gezamenlijk 40 gulden),

4 ijzeren braadpannen, een vergulde kompas en ruim 60 kaarten (6). Verder nog Hollandse boter, 4 tonnen gezouten vlees en 408 stuks oude Edammer kaas. Ten slotte 1 kist met 5.000 Hollandse daalders, bestemd voor bemiddelaar Halil Pasha. [een daalder was 1 gulden 50 ofwel 30 stuivers waard]. ‘Dat allemaal om de eeuwige vriendschap tusschen de beide volken te bezegelen’. Toen Halil Pasja bij aankomst 4 maanden later de bijgevoegde inventarislijsten doornam liet hij tot verbazing van Haga weten teleurgesteld te zijn omdat de schenking niet zo groot en veel was als voor de sultan, heerser van bijna de helft der destijds bekende wereld, zou mogen worden verwacht. Halil was zo genereus en schoot 3000 goudstukken ofwel florijnen voor – later door de Hollandse rekenmeester vergoed – om in de bazaar als aanvulling een aantal kostbare vesten van fluweel en satijn voor de sultan te kopen.

Intussen hadden de Franse en vooral Venetiaanse ambassadeur pogingen ondernomen, om bij het Turkse hof de Nederlanders in een kwaad daglicht te stellen, omdat zij de Hollandse legatie als concurrentie zagen. Zij beschouwden hen als opstandige rebellen die geen gezag erkennen van de (Spaanse) koning en de sultan zullen verraden en bovendien in hun residentie te Istanbul een bandeloos leven zouden leiden. Halil Pasja gaf de brief door aan Haga en een Nederlandse vertaling is naar de Staten-Generaal verzonden. De inhoud van hun schrijven is zowel in Nederland als Turkije als kwaadsprekerij en lasterpraat opgevat en niet serieus genomen. Ook de Zuid-Nederlandse broers Jacob, Carel en Nicolaas Gijsbrechtsz. (*) teleurgesteld omdat hun broer Jacob was gepasseerd als aanstaand ambassadeur, deden – vergeefse – moeite om het gezantschap te doen mislukken.
(*) Van oorsprong afkomstig uit Antwerpen hebben zich drie broers Ghijsbrechtsz. (ook gespeld als Ghisbrechti) zich als kooplieden en juweliers in Istanbul gevestigd, te weten Carel, Jacob en Nicolaas. Ze woonden in Pera, een rustige buitenwijk nabij Galata, waar zich ook de ambassadeurs en meer welvarende Turken zich vestigden. Jacob toonde zich een slecht verliezer toen bleek dat de Staten-General de voorkeur gaven aan Lambert Verhaer (1566-1649) als kwartiermaker voor een gezantschap, een collega juwelier/goudsmit afkomstig uit Antwerpen die zich in 1600 ook in Istanbul had gevestigd, door Verhaer met een schrijven in discrediet te brengen.
De grootadmiraal regelde een audiëntie bij sultan Ahmed, welke op 1 mei 1612 met pracht en praal plaatshad in het Topkapi paleis. Haga sprak in het Latijn en een dragoman ofwel tolk, de Venetiaan Paolo Antoni Bon, vertaalde zijn woorden in het Turks. Hierna zijn de geloofsbrieven overhandigd.

Nog in datzelfde jaar verleende sultan Ahmed 1 na kennis te hebben genomen van de voorstellen van raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt Nederland officieel een privilege [aangeduid met ‘capitulatie en in het Turks ‘ahitname’’] voor handel en verkeer met het Ottomaanse Rijk, vastgelegd in een lange brief in de vorm van een rol met een lengte van 7 meter, gedateerd 6 juli 1612.

Daarmee was de consulaire jurisdictie voor de Nederlandse gewesten tot stand gebracht. Voorts is Ömer Aga met zijn gevolg in 1614 als eerste Turkse ambassadeur naar Nederland gezonden. Feitelijk is Turkije het eerste land in de wereld geweest dat de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden als officiële staat heeft erkend.

Een tweede audiëntie bij sultan Ahmed had plaats op 29 mei 1613 in het zomerpaleis in Üsküdar, op de Aziatische oever van de Bosporus. Bij die gelegenheid zijn alle uit Holland overgekomen geschenken + als aanvulling de in Istanbul gekochte kleding, allemaal keurig uitgestald en als blijk van waardering overgedragen. In het door Haga geschreven memoriaal staat vermeld dat de geschenkenlijst is voorgelezen. Deze ontvangst was minder formeel dan de vorige audiëntie. Ook nu was de sultan gezeten op een rijk met diamanten en robijnen versierde zetel. Na een korte toespraak van Haga in het Italiaans en vertaling in het Turks door een dragoman gaf de sultan – zonder, zoals bij de eerdere ontvangst, ook maar 1 woord te spreken – via een hoofdknik aan de grootvizier te kennen dat hij instemde met de aangeboden cadeaus, waarmee de ontvangst ten einde kwam.
Cornelis Haga komt o.a. voor in de briefwisseling van de volkenrechtgeleerde en diplomaat Hugo de Groot (Grotius). Vermeld als orateur te Constantinopel bevorderde Haga de herbenoeming op 12 april 1634 van de reformatorisch gezinde Cyrillus Lucaris (circa 1572 – 1638) tot patriarch van Constantinopel. Eerder had Cyrillus moeten wijken voor de metropoliet van Thessaloniki, Athanasius Patelarus, die voor 7000 daalders de opvolging had gekocht .
Een ‘schilderye’ met een panorama van Constantinopel
Ambassadeur Haga die voornamelijk correspondeerde met zijn ‘goede vriend’ Statenlid Adriaan Pauw en er op diens aandringen zich veel moeite heeft getroost de op Turkse galeien gevangen genomen Nederlanders uit hun slavernij te verlossen, zond op 1 oktober 1616 een schrijven aan de Staten-Generaal.
Daarin berichtte hij: ‘Ick heb met een schip van Amstelredamme, genaemt den “Witten Arent”, een conterfeytsell van dese stadt, seer curieuselijck nae het leven gedaen, aen U[we] H[oog] M[ogenden] gesonden, ’t welck gearriveert sijnde, van mijn broeder Johan Haga geconsigneert sall werden. Bidde dat u[we] H[oog] M[ogenden] ‘tselvige van haeren aldergetrousten ende onderdanichsten dienaer believe te accepteren.’ Het VOC-schip de ‘Witte Arend’ was in 1600 op de Amsterdamse VOC-werf gebouwd voor een lading van 300 last [= 600 ton] en voer voor het eerst uit met een vloot (de Zwarte Arend en Dordrecht) uit naar Sumatra waar een deel van de bemanning is gevangen genomen. Na nog andere plaatsen in Indië te hebben aangedaan is zijn is de boot zonder de achtergelaten schepelingen in 1602 teruggekeerd in het vaderland. De reis naar Amsterdam in 1616 verliep goed, maar we vernemen niets meer over het panorama tot omstreeks 1630. Adriaan Pauw, intussen vanuit Amsterdam naar En Haag verhuisd heeft in zijn vernieuwde slot een speciale ruimte ingericht, waar hij het ’schilderye Constantinopel’, naar wordt aangenomen een pentekening en ten dele geaquarelleerd, van naar schatting ongeveer 10 meter volgens tijdgenoten verspreid over drie wanden een plaats heeft gegeven. Een afbeelding ontbreekt helaas en ondanks veel archivalisch onderzoek is een naam van de anonieme kunstenaar – vermoedelijk een Vlaming werkzaam in Istanbul – onbekend gebleven. Weliswaar wijzen vergelijkingen op het voorbeeld van een panorama door een Tsjechische kunstenaar Hendrikofski, die was namens het Habsburgse Rijk omstreeks 1600 in Istanbul verbleef. Dat algezicht, als afdruk opgenomen in het nieuwe boek, bevindt zich in de verzamelingen van de ‘Oesterreichische National Bibliothek’ in Wenen. Zie hiervoor het deel door Tütüncü in de uitgave ‘Een verloren panorama in het Huis te Heemstede van Adriaan Pauw’.
Opschrift door Hendricus Bruno

Aan Hendrik Bruno, conrector van de Latijnse school in Hoorn heeft Pauw verzocht Latijnse opschriften te maken voor de verschillende kamers, poorten en beelden van het kasteel in Heemstede. Op 31 augustus 1649 heeft Bruno daaraan voldaan. Als tekst voor onder het ‘Schilderye in de Kamer Constantinopelen’ gaf hij de volgende tekst door: ‘Urbs haec antiqissima in Finibus Thraciae condita, olim Byzantiam et Argos (7) appellata fuit, eaque ad Bosphorum e regione Asiae sita est. Post captam a Mahumete Turcarum Imperatore anno 1453 sedes Omperii Ottomannici fuit, et a Graecus hodiernis Stambolii, atque a Turcis Stamboul vocatur. Illustris viir Cornelius Haga, apud Portam orator, D.D. 9= donum datum) ordinibus Generalibus tramsmisit’

De vertaling betreffende schilderyhe Constantinopel luidt: ‘Deze zeer oude stad, aan de grenzen van Thracië gegrondvest, is eertijds Byzantium en Argos (7) genoemd geweest. Zij is aan de Bosporus recht tegenover Azië gelegen. Na de inneming door Mohammed, de keizer der Turken, in het jaar 1453 is zij de zetel van het Ottomaanse Keizerrijk geweest. Zij wordt thans door de Grieken Stambolii en door de Turken Stamboul genoemd. De doorluchtige Heer Cornelis Haga, gezant bij de Porte, heeft (dit schilderij) aan de Staten-Generaal ten geschenke gegeven en toegezonden’.
Het panorama is in het kasteel tot de afbraak in 1810 blijven hangen. Op een inventarislijst van goederen met taxatie in 1760 vervaardigd in opdracht van Aalbrecht Nicolaas, baron van Aerssen Beijeren, Heer van Hoogerheiden, die het vruchtgebruik van de heerlijkheid genoot, is vermeld dat ‘in Constantinopelen’ de volgende meubels stonden: ‘2 purpre armstoelen, tien dito stoelen en 2 gerridons, met een gezamenlijke waarde van 21 gulden.’ (Van Doorninck, inventarisnummer 178) In 1763 en volgende jaren liet ambachtsheer Jan Diderik Pauw de aanwezige schilderijen en portretten voor zover nodig in orde brengen door de kunstschilders Hendrik en Johannes Carré. Daarbij is het prospect van Constantinopel gerestaureerd door Hendrik Carré (1656-1721). Diens nota aan Diderik Pauw geboren Hoeufft vermeldt: ‘Een groot stuk verbeeldende een gedeelte van Constantinopelen, veel defecten en meest overgeschildert’ 50 gulden. (Van Doorninck, nummer 486).
In deze periode werd het slot door de eigenaar hooguit nog als logeeradres gebruikt. Voor buitenstaanders was het gesloten, maar de rentmeester mocht met toestemming bezoekers voor een bezichtiging toelaten. In de jaren voor de afbraak van het kasteel in 1810 zijn vermeldingen van een bezoek te vinden van Willem de Clercq (dagboek 1806), Adriaan Loosjes (Hollands Arkadia, of wandelingen in de omstreken van Haarlem, 1809) en H.Potter in het verslag van een reis in 1807 en 1808, uitgegeven in 1809, die allen berichten van het aanwezige ‘Profil van Constantinopel’ in een afzonderlijke kamer. Toen de inhoud van het slot vanwege voorgenomen afbraak in 1810 ontruimd moest worden zijn enkele opkopers aangetrokken en is veel verloren gegaan. Enkele voorwerpen kunnen nog worden getraceerd, aanwezig in het Historisch Museum van Amsterdam. Het is met name Jacob van Lennep geweest die zich achteraf boos heeft gemaakt over de barbaarse wijze waarop met de inboedel van het Huis te Heemstede is omgegaan. Zo zijn toen alle wapenschilden van de familie Pauw die in de Bataafse tijd uit de kerk waren gehaald en op een bovenverdieping van het slot lagen opgeslagen verloren gegaan. Aangenomen wordt dat het panorama van Istanbul bij gebrek aan historisch besef eenzelfde lot onderging (8).



Panorama’s van Constantinopel/Istanbul door Lorich (Lorck) – 1560, Pieter van der Keere – 1616/1617 en Claes Janszoon Visscher – 1626
De Deens-Duitse kunstenaar Melchior Lorck (Lorich) (1525/1527 – na 1583) is in 1555 toegevoegd aan het gezantschap van de Duitse koning Ferdinand 1 in Turkije. Hij verbleef enkele jaren in Istanbul en verhuisde in 1560 naar Wenen, waar hij onder meer in Turkije vervaardigde schetsen verder uitwerkte. Daartoe behoort een vanuit Galata/Pera getekend panorama van de Constantinopel, getekend en geaquarelleerd op papier in 21 bladen, en met een totale lengte van 11,5 meter en breedte van 45 centimeter. Door een toeval kwam het panorama via conciërge Nicolaas Stalpert van der Wiele, een relatie van bibliothecaris Bertius, terecht in de Academiebibliotheek van Leiden, waar het een wand in beslag nam en is te zien op een gravure van J.C.Woudanus uit 1610. Ten dele in de loop van de tijd beschadigd behoort de tekening, die in 21 stukken op karton is geplakt op het internet afgebeeld en intussen ook in facsimile uitgegeven Vandaag de dag behoort het tot de topstukken van de Leidse universiteitsbibliotheek.
De veronderstelling dat Pauw eenzelfde panorama door Haga geschonken als kopie van Lorich in Heemstede tentoonstelde kan sowieso niet kloppen, omdat na 1560 gebouwde objecten, zoals moskeeën, niet voorkomen op het in Leiden aanwezige prospect.



Verondersteld mag worden dat het panorama bij aankomst vanuit Istanbul in ons land door kaartenmaker Pieter van der Keere (9) in 1616/1617 als voorbeeld heeft gediend voor een verkorte uitgevoerde gravure van de belangrijkste delen van de stad in vier koperplaten, gezamenlijk met een lengte van ruim 2 meter.

Vooral door de Duitse geleerde Franz Babinger en in ons land door mr.B.van ’t Hoff (zie literatuuropgave) is onderzoek gedaan naar het ‘Nederlandse’ panorama van Konstantinopel’ uit het begin van de Gouden eeuw.
Verzameling steden-panorama’s van Magnus Gabriël de la Gardie
In de Nationale Bibliotheek van Zweden te Stockholm bevindt zich een unieke serie 15e tot 17e eeuwse stadsgezichten in Europa. Deze zijn bijeengebracht door de Zweedse edelman en rijkskanselier Magnus Gabriël de la Gardie (1622-1686). Enkele voorbeelden: Amsterdam, Alkmaar, Luik, Londen, Parijs, Madrid, Venetië, Florence, Rome, Lissabon, Frankfurt, Keulen, Danzig, Hamburg, Augsburg, Krakau etc. Zo ook van Constantinopel. In totaal liefst 187 stadspanorama’s, die opgevouwen in een map zijn bewaard gebleven. Wat de provenance betreft kan op basis van correspondentie worden vastgesteld dat de map is besteld door Gustav II Adolf (1584-1632) en vervolgens in opdracht van de koning werd aangekocht door de Nederlandse filoloog en diplomaat Johannes Rutgersius (1589-1625). De collectie is opgenomen geweest in de bibliotheek van kanselier graaf Gabriel de la Gardie – die voorts in 1662 van Isaac Vossius de befaamde Gotische bijbel Codex Argenteus daterend uit de zesde eeuw kocht, tegenwoordig in de ub van Uppsala. Na zijn overlijden in 1686 zijn de panorama-gravures eerst opgenomen in het door De la Gardie gestichte Zweedse Archief van Oudheden. Ten slotte in 1770 overgebracht naar de collectie van de Nationale Bibliotheek De stadsgezichten zijn in 1915 voor het eerst beschreven door bibliothecaris Izak Collijn.
Pieter van der Keere (1591-circa 1646)
We nemen aan dat het door Haga aan de Staten-Generaal geschonken (anonieme) getekend/geschilderd panorama in 1616 / 1617 is gegraveerd door de in Gent geboren Zuid-Nederlandse cartograaf, graveur, uitgever en globemaker Pieter van der Keere (Kaerius) Deze werkte aanvankelijk voor de internationale drukkersfirma Plantijn in Antwerpen. Na een verblijf in Londen vestigde hij zich in 1593 met zijn zwager Jodocus Hondius (tevens cartograaf en graveur) in Amsterdam , dat na de val van Antwerpen een centrum is geworden van 17de eeuwse drukkunst en cartografie. In de Gouden Eeuw ontstond de vraag naar grootschalige, meerbladige stadspanorama’s. Van der Keere leverde hieraan zijn bijdrage met panorama’s van onder andere Utrecht, Keulen, Amsterdam en Parijs. Op het prospect van Constantinopel – 39.4 centimeter hoog en 214,6 cm. lang) staat afgedrukt: Byzantii, quae nunc Con-Stantinopolis, descritio’.‘
De stad is afgebeeld, gezien naar het zuiden van de overzijde van de haven de Gouden Hoorn. Op de voorgrond links zien we een deel van Galata (Pera) en op het eerste blad links onder ‘Asia;’, namelijk een stuk van Scutari ofwel Üsküdar, in het Aziatische deel van de stad Istanbul. Talrijke moskeeën, monumenten e.d. zijn afgebeeld met een Latijns opschrift. Op het water zijn galeien van zowel Turkse als Hollandse schepen afgebeeld. Op de vierde koperplaat onder het portret van de regerende sultan Ahmed eindigt het kolofon als volgt: ‘Petrus Kaerius Flander Excudebat Amstelodami habitans in platea / vulgo de Calver-strate in intersignio incerto temporis, anno 1616 CUM PRIVILEGIO. Het opschrift in witte kapitalen op zwarte achtergrond luidt: ‘Constantinopolitanae urbis effigies ad vivum expressa, quam turcae Stampoldam vocant’. Onder het panorama in 16 kolommen gedrukte latijnse beschrijving. Boven op het cartouche linksonder siert het portret van keizer Constantijn en op een tweede cartouche op het vierde blad rechtsonder de heersende sultan Ahmed 1 met tekst ‘Hamet Huius Nominis / Primus Imperator Orientis’ Volgens dr.R.A.Skelton conservator van de atlas in de British Library bevindt zich sinds 1957 een tweede exemplaar van het prospect Constantinopel in Londen (Maps 89, b.14).



Claes Janszoon Visscher (1587-1652)
Na 1620 raakte Van der Keere in financiële problemen en uit een door kunsthistoricus A.Bredius gepubliceerde inventaris uit 1623 van de boedel van Pieter van der Keere blijkt dat 4 ‘plaeten van de stadt Constantinopelen a 20 gulden zijn verkocht. Aldus voor in totaal 80 gulden [naar de waarde van heden ongeveer 900 euro] Deze zijn in handen gekomen van de Amsterdamse graveur en drukker Claes Janszoon Visscher (1587-1652) , die behalve van Amsterdam talrijke stadsgezichten en andere prenten heeft uitgegeven. Voor een nieuwe druk heeft hij de naam van Petrus Kaerius en jaartal 1616 schaamteloos weggehaald en deze vervangen door ‘Nicolaes Joannes Visscher Amsterdam 1626 . Op het in 1954 door het Maritiem Museum in Rotterdam verworven exemplaar heeft de koper op de achterzijde geschreven: ’1643 18 meij in Amsterdam bij Visscher, in 4 blaederen, 4 geschryft, betaelt st. 10 Constantinopelen’. Daaruit blijkt dat de anonieme koper het panorama op 18 mei 1643 in de winkel van Visscher heeft gekocht. De museumbibliotheek in Rotterdam beschikt tevens over het minder zeldzame stadspanorama van Amsterdam. Dat is vervaardigd door Pieter Bast afkomstig uit Antwerpen en verscheen in 1599 in 2 bladen (24 x 76 centimeter )vanaf het IJ, in 1611 herdrukt met wijzigingen onder naam van Claes Jansz. Visscher. (10).
In dit verband kan nog opgemerkt worden dat twee Venetiaanse broers als tekenaar en plaatsnijder werkzaam: Giovanni en Alessandro Temini de Constantinopel-ets van Pieter van der Keere in 1642 voor hun eigen doel hebben overgenomen. Daarmee is ten aanzien van een plaatwerk van Pieter van der Keere tweemaal plagiaat gepleegd, namelijk door een Nederlander en een Italiaan. Laatstgenoemde is zelf nooit in Constantinopel geweest. Helaas is het niet gelukt de naam van de anonieme kunstenaar die het panorama tekende te achterhalen. Op de lijst van Nederlanders die in het gevolg van Haga naar Istanbul reisden is geen kunstschilder te vinden.
Franz Babinger wijst op een jonge Vlaamse schilder die zich omstreeks deze tijd in de Turkse stad bevond, zoals de Italiaan Pietro della Valle (1586-1652), musicus, reiziger en auteur,- van 8 juni 1614 tot 25 september 1615 aanwezig in de stad mede om de taal te leren, in een brief van 8 augustus bericht, helaas zonder de naam te noemen. Hij reisde met de Vlaming vanuit Venetië naar Constantinopel , logeerde aldaar in de Franse ambassade bij Achille de Harley, Baron de Sancy, van 1610 tot 1619 ambassadeur van de Verheven Porte, die raakte bevriend met de kunstenaar. Citaat: (…) ‘in casa del signor ambasciadore un giovane Fiammingo pittore, che venne appunto da Venezia nella medesima nave nella quale venni io, e che infin d’llora fattomi amico, ho anche voglia e sprenza di condurlo con me, quando io parta di qui per tutti i viaggi che farò, solo a fine di fargli dipiiringe molte cose curiose, che in diversi paesi anderõ trovando, mentre ancora in questa città ci traateniamo, ed egli spessi è meco, gli ho fatto fare diveesi rirtatti curiosi del naturale, ad olio in tela, in forma grande, da vedersi le persone tutte in oiedi, parte de’quali già ne ha finite, e parte ancora ne sta lavoando’. Babinger meent dat deze Vlaming dezelfde is die door Pietro Della Valle een gezicht van Constantinopel vervaardigde, zoals deze in zin brief van 4 september 1615 bericht: ‘Sebben di Constantinopoli spero di portarne con me una dipinta, che adesso do fare, che se si formirà, sarà galantissiimae’. In een latere brief spreekt hij over zijn kunstzinnige vriend met enkel de voornaam: ‘Giovanni il mio pittore, pur fiammingo’ met wie hij Istanbul heeft verlaten. Het is mogelijk dat Haga, bekend met zijn Franse collega Achille de Harlay, het panorama door deze ‘Giovanni’ aan de Staten van Holland heeft geschonken, en Pieter van der Keere vervolgens heeft aangewend voor een gravure, waarvan inclusief de nadruk door Visscher thans 3 exemplaren bekend zijn, in respectievelijk Stockholm, Londen en Rotterdam.
Van het exemplaar in de bibliotheek van Stockholm aanwezig is door Mehmet Tütüncü en mijzelf een goede afdruk met een lengte van ruim 3 meter verworven.
Mr.B. van ’t Hof wijst nog op een tweede hypothese ten aanzien van de mogelijke tekenaar. Hij attendeert op een publicatie ‘Relation of a Journey begun anno Dom. 1610’ , door George Sandys, uitgegeven in Londen in 1615.




Daarin komt voor de illustratie van een “prospect of the Grand Signiors Seraglio from Galata’ , welke gravure is vervaardigd door de uit Vlaanderen afkomstige kunstenaar Francis Delaram (1590-1627) die naar Engeland verhuisde. Op deze afbeelding is een deel van Constantinopel zichtbaar tussen de haven de Gouden Hoorn en Bosporus, met het Serail van de sultan en de Aya Sophia, vergelijkbaar zoals op het eerste (linkse) blad van Pieter van der Keere. Van laatstgenoemde is bekend dat hij na zijn vestiging in Engeland contacten met kunstenaars uit dat land heeft voortgezet.
Uit de 17de eeuw dateren ook enige gegraveerde Duitse panorama’s van Konstantinopel, in 1606 vervaardigd door Wilhelm Dillich (1571-1650) en navolgers, zoals Mathäus Merian (panorama uit 1638) met als verschil dat de Nederlandse prenten verklarende bijschriften geven, veelal in drie talen: Nederlands, Latijns en Frans, maar nimmer in het Engels.




is. Mehmet Tütüncü ment dat het eer wel mogelijk is dat De Bruijn ook gebruik gemaakt heeft van het Pauw-panorama in Heemstede.




Twee gravures van Istanbul door graveur Jan Luyken (1649-1710)




In de verzameling van de Österreichische Nationalbibliothek bevindt zich een boek ’Bilder aus dem türkischen Volksleben’, 1589-1590 dat een gravure bevat met een panorama van Constantinopel, vervaardigd door de uit het Habsburgse Rijk afkomstige en in Istanbul woonachtige kunstenaar Heinrich Hendrowski, welke veel overeenkomsten heeft met het panorama via Pieter van der Keere bekend. Die afbeelding is opgenomen in het boek.
Noten
(1)In 1604 was de stad Sluis in Zeeuws-Vlaanderen veroverd door het Staatse leger. De verslagen Spanjaarden lieten 138 galeislaven achter, meest Moren en moslims uit het Ottomaanse Rijk (Algiers en Marokko) aangeduid als ‘Turcken’. De Staten-Generaal lieten deze slaven vrij en boden hen de kans terug te keren naar hun vaderland. Schipper Thomas Gerritsz. van Staveren ontving de opdracht ten terug te brengen naar Noord-Afrika. [Helaas voor hen is een aantal nabij Marseille aangehouden en opnieuw als slaaf ingezet]. In het gehucht Turkeye in de gemeente Sluis wordt tot in onze tijd de herinnering aan voornoemde gebeurtenis levendig gehouden. Bovendien zijn in de Turkse steden Dalaman en Trabzon plaatsnaambordjes geplaatst met de tekst ‘Turkeye, gem. Sluis’.


Tijdens de Tachtigjarige Oorlog is door de protestantse anti-katholieke geuzen als leuze gebruikt ‘Liever Turks dan paaps’, zoals aangetroffen op geuzenpenningen in de vorm van een Turkse halve maan.

(2)Verscheidene Amsterdamse koopmanshuizen onder wie van Reinier en zoon Adriaan Pauw handelden al met de Levant, o.a. op Aleppo, sinds 1601 onder Engelse vlag. De Barbarijse kapers waren gevreesd door de VOC. Zij opereerden in de Middellandse Zee vanuit Noord-Afrika, Tunis, Algiers, Marokko, in die tijd Ottomaanse vazalstaten. Daar waren ook Hollanders bij soms bekeerd tot de Islam. Bekende namen zijn Claes Compaan afkomstig uit Zaandam, Dirk de Veenboer uit Hoorn en Jan Janszoon van Haarlem, ook bekend als Murat Reis (1570-circa 1642). Deze tot de Islam bekeerde Jan Janszoon wordt beschreven in en recent verschenen monografie van Abdelkader Benali: ‘Reizigers van een nieuwe tijd; Jan Janszoon, een Nederlandse piraat in Marokkaanse dienst (De Arbeiderspers, 2020). In 1621 is één van de schepen van Reinier Pauw door Algerijnen gekaapt. Toen is met het terughalen van schip, lading en bemanning Wijnand de Keyser, tussen 1616 en 1627 de Nederlandse consul in Algiers, ressorterend onder Haga, belast. De consul stond op goede voet met zowel de bey van Algiers als de Barbarijse zeerovers van Nederlandse komaf. Het was niet de gewoonte dat de Staten-Generaal geld fourneerden om o.a. de als slaven gevangengenomen bemanningsleden vrij te kopen. Omdat zeker 40 van de 100 gevangenen uit Schiedam kwamen hebben de stadsbesturen van Rotterdam, Delfshaven en Schiedam een bijdrage geleverd, en is een en ander door De Keyser en zijn secretaris Jan de Manrique mede ten gunste van Pauw geregeld.




Uit het vertaalde boek van de Fransman Pieter Dan (1684) blijkt dat men geen goed woord over heeft voor de ‘Turkse zeerovers’, maar evenzeer dat een flink aantal van de meest succesvolle Barbarijse pirantekapiteins van origine Nederlander was. Enkele van tientallen namen: Simon de Danser, de Veenboer alias Süleyman Reis, Jan Jansz. van Haarlem alias Murad Reis. Meinert Dirxsen alias Hasan Reis, Klaas Compaan (uit Zaandam) en Jan Marinus van Sommelsdijk, ook alias Hasan Reis. Sommigen van hen bekeerden zich tot de islam en gaven daarmee in Nederlandse ogen een passende inhoud aan de uitdrukking ‘een renegaat is erger dan een Turk’.




Fungeerde al een Compagnie op de Levant, in 1625 is formeel een Directie voor handel op de Levant in het leven geroepen, welke tot 1826 heeft bestaan en was gevestigd in een kamer van het stadhuis op de Dam





Aanvankelijk zijn Reinier en Adriaan Pauw met hun VOC-schepen actief geweest. Men vervoerde o.a. Leids linnen en Haarlems lijnwaad naar de Oriënt, evenals zilveren munten. Op de terugreis nam men voornamelijk angorawol, zijde, katoen en gedroogde vruchten mee. De directie Amsterdam was gevestigd in het stadhuis – in het nieuwe gebouw na 1650 in een vrij grote kamer op de tweede verdieping ter beschikking gesteld– en naast Amsterdam zijn vervolgens nog directies opgericht in Rotterdam, Hoorn en Middelburg. Vooral na de Vrede van Munster is de Levantse handel opgebloeid.



(3) Cornelis Haga (1578-1654), telg uit een prominente Schiedamse familie van kooplieden en reders was al enigszins bekend met Constantinopel omdat hij in tussen 1599 en 1602 zijn ‘Grand Tour’ naar Turkije had gemaakt en de snel groeiende stad grote indruk op hem had achtergelaten. Bovendien had Haga in 1610 ervaring opgedaan als diplomaat in Zweden en succesvol geweest bij het vervullen van zijn opdracht om twee gekaapte schepen met kostbare lading naar Holland terug te brengen. Hij onderhield goede contacten met Adriaan Pauw met wie hij een uitvoerige correspondentie voerde en diens jongere broer Cornelis als secretaris meenam naar Constantinopel en in 1613 als consul in het Syrische Aleppo, gelegen aan de Chinese zijderoute benoemde. Cornelis bleef daar tot 1619 en na verslag te hebben uitgebracht bij de Staten-Generaal reisde hij nogmaals naar Aleppo, maar weinig succesvol keerde hij drie jaar later definitief terug naar Nederland, waarna hij nog enkele gezantschapsfuncties o.a. naar Zweden vervulde. Zijn vader Reinier had hem een grote som geld naar Syrië meegegeven, met de bedoeling dat hij vervolgens uit consulaire inkomsten zich zou kunnen bedruipen, wat in de praktijk erg tegenviel. Als reiziger door Ottomaans Noord-Afrika mag aangenomen worden dat de ‘zuil van Carthago’ uit Tunis en het beeld van ‘de Egyptische vrouw met de hiëroglyphen in de Heemstede-verzameling van Adriaan Pauw door zijn broer naar Holland zijn vervoerd. Verder nam hij een aantal Turkse, Syrische en Arabische manuscripten mee .

Kenmerkend voor Haga was zijn indrukwekkende lange baard, welke bij de Turken in goede smaak viel, omdat het viriliteit uitstraalde. Hij verbleef tot 1639 in de Turkse hoofdstad en is de geschiedenis ingegaan als een kleurrijk en hoogst bekwaam bekwam diplomaat. Vanaf 1612 konden VOC schepen onder Hollandse vlag varen. In samenspraak met de Engelse gezant heeft hij veel bereikt. Haga richtte consulaten op in Alexandrië, Smyrna (Izmir), Chios, Cyprus en Aleppo. Daarmee heeft de diplomaat veel betekend voor de Levantse handel en zette hij zich in om het gevaar van de Barbarijse kapers terug te dringen. Ene Osman Bey, militair assistent van Halil Pasha, heeft Haga begeleid op zijn reizen door het Ottomaanse Rijk dat reikte van Marokko tot Perzië. Tot zijn vriendenkring rekende hij de Griekse oecumenische patriarch van Istanbul Cyrillus Lucaris, het hoofd van de Grieks-orthodoxe kerk in het Ottomaanse Rijk. Voorts onderhield hij goede contacten met de Britse diplomaten sir Thomas Glover (van 1610-1611 gezant) en sir Thomas Roe (1621-1628). Haga en zijn echtgenote Aletta Brasser maakten in Istanbul de pestuitbraak mee en een opstand van janitsaren (het elite- ofwel keurkorps van de Ottomaanse heersers) die het ook op hem gemunt hadden. Voorjaar 1639 kon hij de terugreis naar Nederland aanvaarden en op 2 november van dat jaar heeft hij zijn eindverslag bij de Staten-Generaal ingediend In 1645 is Haga benoemd tot president van de Hoge Raad van Holland, West-Friesland en Zeeland. In 1654 overleden is Haga met zijn echtgenote begraven in de Grote of Sint Janskerk van Schiedam, waar een door de erfgenamen aangebrachte gedenkplaat aan hem herinnert, zoals ook een straat in zijn geboorteplaats. Het onlangs in opspraak geraakte Islamitische Cornelius Haga Lyceum te Amsterdam is naar hem vernoemd. In Stockholm bevindt zich voorts een Haga park.

(4)Het pièce de résistance onder de geschenken was ongetwijfeld de grote lantaarn die in totaal meer dan 1200 gulden kostte. De kroonluchter was gemaakt van uitgesneden en verguld hout. Het snijwerk was het werk van de beroemde Amsterdamse stadarchitect Hendrik de Keyser. Voor de vensters van de lantaarn werd “Russisch glas” gebruikt. In deze houten lantaarn bevind zich een vergulde koperen luchter met glazen lampen. In totaal werden 60 glazen lampen geleverd. Twintig hiervan hadden vergulde randen en waren elk gedecoreerd met zes vergulde halve manen. Deze laatste waren ongetwijfeld bedoeld voor de kostbare lantaarn. De 180 kaarsen op de geschenkenlijst waren eveneens voor deze kroonluchter en de twee andere koperen kroonluchters die naar Istanbul verscheept werden.
(5)Raadsheer dr. Dirck Bas gaf opdracht aan Dirk van Haarlem om geschilderde portretten te vervaardigen van prins Maurits en van diens broer Frederik Hendrik van Nassau. 1 november 1612 gaf de kunstenaar na betaling de volgende kwijting: ‘Ick, ondergescreven Dirck van Haarlem, schilder, bekenne wel ende deugdelick te hebben ontvangen uyt handn van den Eerbiedighen Heer Bass, de somma van hondert XX Carolus gulden, procederende over leveringe van twee pourtraiten , te weten eene van zijne Prinselijke Excellentie ende zijne Genade Graaf Heyndrick van Nassau, en bedanckende der goede betalinge hebben ick deze onderteykent op den 1sten November 1612’ (get. Dirck van Haarlem).
(6)Opsomming van de geleverde kaarten: 6 van de aldergrootste wereltkarten à 7 gulden; 2 ruyterkarten van de werelt à 6 gulden; 2 nieuwe grote kaerten van Duytslant à 6 gulden en 10 schellingen; 4 kaerten van de werelt à 6 gulden en 10 penningen; 4 kaerten van de werelt à 4 gulden; 2 kaerten van Hispanien à 3 guldenen 10 schellingen; 1 groote kaert vann Engeland à 2 gulden en 10 schellingen; 1 kaert van Franckrijk à 1 gulden en 16 schellingen: 2 kaerten van Noordholland , fijn à 5 gulden en 10 schellingen; 6 afbeeldingen van de stad Amsterdam , geheel fijn, à 3 gulden en 15 schellingen; idem 2 van deselve , wat slechter à 2 gulden en 15 schellingen; ; 2 Vitorie van de Spaansche vloot à 1 gulden en 15 schellingen; 4 jachten van Sijne Excellentie à 1 gulden en 10 schellingen; 6 triumfwagens idem van Syn Excellentie à 1 gulden en 10 schellingen; 6 Plancius- kaarten van de wereld à 6 gulden; 2 groote kaerten Europa à 5 gulden en 10 schellingen; 2 groote kaerten van de Nederlanden à 6 gulden; 2 kleine kaerten van Nederland à 3 gulden en 10 schellingen’.
(7) Opmerkelijk is dat Bruno naast Byzantium ook ‘Argos’ noemt, omdat die naam eigenlijk slaat op een antieke stad in de Peleponnesos in Griekenland. Weliswaar hebben bewoners van Megara, Corinthe en Argos zich in de zevende eeuw voor Christus aan de Bosporus gevestigd en werd Byzantium in 330 hoofdstad van het (Christelijke) Oost-Romeinse Rijk, vernoemd naar keizer Constantijn Tot 1453 toen Seldsjoeken uit het oosten van Anatolië donder sultan Mehmet II na een langdurige belegering de stad innamen en het mohammedaanse Osmaanse ofwel Ottomaanse Rijk hier is gevestigd. Vernoemd naar een dynastie van sultans, te beginnen in 1281 met sultan Osman 1.
(8)Jacob van Lennep die op het moment van de sloop acht jaar was maakte zich bijna een halve eeuw nadien nog kwaad over deze vorm van cultuurbarbarisme. Bij zijn uitgave van de Werken van Vondel, vierde deel, bladzijde 34 (Amsterdam, Gebroeders Binger, 1858) noteerde hij als voetnoot bij een gedicht waarin Pauw en het slot ter sprake komen: ‘Ik herinner mij nog flaauw de prachtige antieke standbeelden, waarmede het voorportaal prijkte, de keurig gebeitelde opschriften en wapenborden, en de groote zaal die een waar arsenaal bevatte van middeleeuwsche rustingen en handwapenen; doch levendig daar tegenover herinner ik my mijn smart, toen dat prachtige gebouw. ’t Welk ik ‘zomers alle Zondagen, als ik met mijn grootvader naar Heemstede ter kerke reed, uit het geboomte zag oprijen, door sloopers handen wreedaardig werd vernield. Nimmer ging de verwoestende hand van het Vandalisme op meer barbaarsche wijze te werk dan te deze gelegenheid. ’t Is waar, de liefde voor de middeleeuwsche gedenkwaardigheden was toen nog niet, als later, ontgloeid en de gevolgen der treurige beroeringen, welke men had doorgestaan, en waarvan men het eind nog niet voorzag maakten de ingezetenen huiverig om hun geld aan kurioziteiten te besteden, en deed zelfs de slooping van het kasteel van Heemstede schier onopgemerkt plaats hebben: – doch hier traden nog bovendien de verkoopers, door hun slordigheid en onoplettendheid, hun eigen belang met voeten.

Fraaie marmersteenen met Grieksche opschriften, door een der Pauwen uit de Levant medegebracht, en welke mijn vader aan den rentmeester van ’t slot gelast had voor hem te koopen, werden voor een spotprijs aan steenkoopers weggeworpen; lansen en deegens, waarvan de scheeden en gewesten van louter goud waren, gingen voor oud yzer weg: in een woord ’t was of men zich had toegelegd, hier alles wat waarde had, te versmijten. Het eenige wat mijn vader van de geheele verkooping bekwam, was een schilderij, een vaandrig voorstellende, en voor welke hy, geloof ik, acht gulden betaalde, en welke Vaandrig, hangende in de kamer waarin ik sliep, my elke morgen by ’t ontwaken met norsche blikken aanzag en een heimelijke angst inboezemde. Wat van hem geworden is, weet ik niet.’

(9) Dat Pieter van der Keere weliswaar het panorama door Lorich van Constantinopel in de Leidse Academie heeft gezien is vrij zeker. Hij was via zijn eerste vrouw Anneke immers een zwager van bibliothecaris Bertius en heeft diverse kaarten voor publicaties van laatstgenoemde gegraveerd. Zo werkten zij onder meer samen bij de uitgave van het panorama van Hamburg. Door de Antwerpse cartograaf Abraham Ortelius is in 1570 de eerste wereldatlas samengesteld: ‘Theatris Orbis Terrarum’. Pieter van der Keere komt de eer toe in 1617 de eerste atlas van de Nederlanden [omvattende 17 Verenigde Provinciën, de Benelux en een klein deel van Noord-Frankrijk) te hebben uitgegeven: ‘Germania Inferior id est XVII Provinciarum’ met een voorwoord van Petrus Montanus.

Na hem volgden de atlassen van Mercator-Hondius [in 1604 zijn de koperplaten van de beroemde wereldatlas van Gerardus Mercator (1512-1594) door Jodocus Hondius gekocht], Visscher,Janssonius en Blaeu. In de bibliotheek van Pauw waren de atlassen van Ortelius, Mercator en Blaeu aanwezig. In de Atlas Maior. Opmerkelijk is dat in laatstgenoemde atlas de kaart van de Alpen en Zwitserland is opgedragen aan Hadriano Pauw, Domino de Heemstede

(10) Claes Janszoon Visscher is in Amsterdam geboren als zoon van een scheepstimmerman. Hij ontwikkelde zich een talentvol tekenaar, etser en kaartensnijder en was in de eerste helft van de 17de eeuw van belang als uitgever van landkaarten en prenten. Aanvankelijk versierde hij kaarten van Blaeu en Hondius. Hij vestigde zich in de Kalverstraat waar zich ook de zaken van Hondius en Van der Keere bevonden. Visscher herdrukte onder zijn eigen naam het algezicht van Istanbul, na de 4 koperplaten hiervoor van de failliete Pieter van der Keere te hebben gekocht. Jarenlang is ten onrechte verondersteld dat dezelfde (Nicolaes) Claes Janszoon Visscher de prent van het beleefdheidsbezoek van de Engelse koningin Henriëtte Maria aan Adriaan Pauw in 1642 vervaardigde, terwijl deze dankzij de bewaard gebleven tekeningen van de hand blijkt geëtst door Jan Martszen de Jonge. Het magnum opus Van Visscher is de atlas ‘Belgium Sive Germania Inferior’ uit 1634, een afzonderlijke atlas van de Nederlanden, waarvan tevens een Latijnse en Franse editie zijn verschenen, overigens gebaseerd op de koperplaten van Pieter van der Keere’s in 1617 verschenen publicatie. Drie generaties heeft de uitgeversfirma Visscher bestaan tot 1726.
Nota Bene Onomstotelijk staat vast dat aan het begin van de betrekkingen tussen Turkije en Nederland veel te danken is aan Cornelis Haga, vanuit Amsterdam en Den Haag ondersteund door Reinier en Adriaan Pauw. Door kronikeur Emanuel van Meteren, klakkeloos overgenomen door andere auteurs , is beschreven dat Jacob Gijsbrechtsz, een Vlaamse juwelier te Constantinopel, de vroegste betrekkingen tussen beide staten heeft ingeleid, Latere historici hebben aangetoond dat de verdiensten hiervan toekomen aan Haga én aan Khalil Pasha, een der weinige Turkse diplomaten uit het begin der zeventiende eeuw, wiens doel het is geweest een verbond tussen Turkije, Nederland en Marokko tegen Spanje tot stand te brengen. Als tolk gebruikte fungeerde Jacob Gijsbrechtsz, die zelf graag de rol van gezant had willen vervullen. Laatstgenoemde tussenpersoon heeft het gewicht van zijn eigen rol schromelijk overdreven, mogelijk zelfs een brief van Khalil vervalst. Gesteund door Khalil wist Haga handig te manoeuvreren in een rijk waar zonder geschenken en steekpenningen weinig tot niets te bereiken viel. Haga vond behagen in de Oosterse eigenaardigheden, regelmatig geld tekort komende, in het vaderland steeds welwillend geholpen door Statenlid Adriaan Pauw. Het zijn de redenen geweest dat bij als diplomaat relatief lang in Turkije is gebleven



Literatuuropgave


-Bülent Ari. The first Dutch ambassador in Istanbul. Cornelis Haga and the Dutch capitulations of 1612. Ankara, 2003 (dissertatie);

-Franz Babinger. Zwei Stambuler Gesamtansichten aus den Jahren 1616 und 1642. München, Verlag der Bayerischen Akademie der Wissenschaften, 1960;
-H.W.J.de Boer /H.Bruch, onder redactie van H.Krol. Adriaan Pauw (1585-1653), staatsman en ambachtsheer. Heemstede, Vereniging Oud-Heemstede-Bennebroek, 1985. Bevat bijdrage: Adriaan Pauw als verzamelaar van wapens, kunst en boeken; de Bibliotheca Heemstediana, p. 71-97;

-Isak Collijn. Magnus Gabriel de la Gardie’s samling af äldre stadsvyer och historiska planscher i Kungl. Biblioteket. 1915;
-Erik Wilhelm Dahlgren. Miscellanea, in: Nordisk tidskrift för bok- och biblioteksväsen. 1920;
-P.N.van Doorninck. Inventaris van het archief van de Heerlijkheid Heemstede. Haarlem, Gebr. Van Brederode, 1911;
-A.de Fouw Jr. Onbekende raadpensionarissen, ‘s-Gravenhage, Daamen, 1946. Bevat: Adriaan Pauw, p. 45-90.
-K.Heering. Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, deel 1 (1590-1660) ’s Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nr.9. ’s-Gravenhage, 1910;
-Gey, P. Chistoforro Suriano; resident van de serenissime republiek van Venetië in Den Haag, 1616-1653. ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1913 [o.a. betreffende handel van Reiner en Adriaan Pauw in het Middellandse Zeegebied];
-B.van ’t Hoff. Grote stadspanorama’s, gegraveerd in Amsterdam sedert 1609. In: 47e Jaarboek van het Genootschap ‘Amstelodamum’, 1955, p.31-131;
-B.van ’t Hoff. Een panorama van Konstantinopel uit het begin van de gouden eeuw. Rotterdam, Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’, 1956 (behoort bij het jaarverslag over 1954);
-Inventaris van het archief van de Levantse handel en de navigatie in de Middellandse zee (1614) 1625-1826 (1828); door A.A.H.van den Burgh. Den Haag, Nationaal Archief, 1882 (internetversie 12-5-2020)
-H.J.Koenen. Genealogie Pauw. In: Adelsarchief, jaarboek van den Nederlandschen adel. Redacteur D.G.van Epen. 1e jaargang.
Scheveningen-Brussel, Heraldisch-Genealogisch Archief, 1900, , p.115—262;
-Konstantinopel unter Sultan Suleiman dem Grossen, aufgenommen im Jahre 1559 durch Melchior Lorichs aus Flensburg nach der Handzeichnung des Künstlers in der Universitäts-Bibliothek zu Leiden mit andere alten Plänen; herausgegeben und erläutert von. Eug. Oberhummer. München, 190;
-Hans Krol. Adriaan Pauw (1585-1653) Catalogus van literatuur over Adriaan Pauw en het Oude Slot in de gemeentelijke openbare bibliotheek Heemstede;
Marlies Hoenkamp-Mazgon. Palais de Hollande te Istanboel; het ambassadegebouw en zijn bewoners sinds 1612.2002. Tweede druk






In voornoemd boek schrijft Marlies Hoenkamp-Mazgon onder meer: ‘(…) Handelbevordering en bescherming van de vrije scheepvaart werd de belangrijkste taak van de diplomatieke post in Istanboel. Haga legde een netwerk van consulaten over het Midden-Oosten. Bescherming van Nederlandse onderdanen en het vrijkopen van “slaven’ uit de gevangenissen was de tweede belangrijke taak van de Nederlandse gezant. Op initiatief van Haga werd de Levanthandel georganiseerd. Anders dan de Verenigde Oost-Indische Compagnie die naar Engels model met een nationaal monopolie was toegerust, kwam de Levant handel naar Venetiaans model onder leiding te staan van een uit belangrijke kooplieden samengesteld college van acht directeuren die géén monopoliepositie bezaten. In 1625 werd hiervoor te Amsterdam de “Directie van de Levantsche Handel en de navigatie in de Middellandse Zee” opgericht, aangeduid als DLH – met Reinier en Adriaan Pauw als directeuren. De directie kreeg vergaande bevoegdheden met betrekking tot de uitrusting en bewapening van particuliere Levantvaarders. Met deze bewapening zouden ook de Noord-Afrikaanse piraten worden afgeschrikt. De directeuren te Amsterdam hadden een belangrijke stem in de benoeming van ambassadeurs en consuls in het Ottomaanse Rijk. Zij betaalden ook een deel van hun salaris. De inkomsten van de DHL bestonden uit een belasting op de vracht van uitgaande schepen. De DHL zou tot 1826 blijven bestaan (…)’
-Nederland in Turkije. Leiden, University Press, 2012;
J.G.N.Renaud. Het Huis en de Heren van Heemstede tijdens de Middeleeuwen. Heemstede, VOHB, 1952;

-Hans van der Sloot & Ingrid van der Vlis. Cornelis Haga 1578-1654 diplomaat & pionier in Istanbul. Amsterdam, Boom, 256p.
[In 2003 is de Pauw-collectie verhuisd naar het Noord-Hollands Archief in Haarlem];, diplomaat & pionier in Istanbul. Amsterdam, Boom, 2012;
N.de Roever. Een vorstelijk geschenk. Een blik op de vaderlandsche nijverheid om den aanvang der zeventiende eeuw. In: Oud Holland, 1883, p. 169-188.
-J.C.Tjessinga. Het slot van Heemstede onder Adriaan Pauw. Heemstede, Vereniging Oud-Heemstede-Bennebroek, 1949;
-De briefwisseling (69 brieven omvattende in de periode 1613-1616) tussen Cornelis Haga en Adriaan Pauw bevindt zich in het Nationaal Archief (Huisarchief-Pauw);
-Topkapi & Turkomanie, Turks-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600. Onder redactie van Hans Theunissen, Annelies Abelmnn, Wim Meulenkamp. Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 1989.
-Internetsites Delpher en Wikipedia.
-Inventaris van het archief van de familie Pauw van Wieldrecht in het Nationaal Archief Den Haag 2.20.43: nummer 56 Minuten van brieven van Adriaan Pauw in hoofdzaak aan de orateur C.Haga te Constantinopel en aan zijn broer Cornelis Pauw, consul te Aleppo. October 1612-,maart 1616; nummer 57 Particuliere brieven van de orateur C.Haga uit Constantinopel aan de pensionaris Adriaan Pauw. 19de eeuwse afschriften. November 1612-januari 1616; nummer 58 Memorie van Cornelis Haga omtrent het belang van een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Constantinopel. 17e eeuws afschrift.
-een verloren panorama van Constantinopel. Heemstede, Hans Krol in samenwerking met Mehmet Tütüncü, oprichter van de Stichting Onderzoekscentrum Turkse en Arabische Wereld (SOTA) (*)
(*) Mehmet Tütüncü, zie ook Türcica’ op de site Boekwinkeltjes, is auteur dan wel redacteur van de navolgende publicaties:
-(editor) Caucasus War and Peace. 1998.
-(editor) Turkish Jewish Encounters, Studies on Turkish Jewish Relations through the Ages. Haarlem, 2001
-Turkish Jerusalem (1516-1917), Ottoman Inscriptions, from Jerusalem and Other Palestine Cities. Haarlem, 2006
-Turkish Palestine (1069-1917). Inscriptions from Al-Kahalil (Hebron), Nebi Musa and Other Palestine Cities under Turkish Rule. Haarlem, 2008.
-Cezayir’ de Osmanli. Izleri 314 yillik Türk Hakimiyetinde Cezayirdin Kitabeler, Eserler, Portreter. Istanbul-Haarlem, 2012
-(i.s.m. Hüseyin Sen en Hanna de Vries) De Prins en de Pasja; 400 jaar Nederland Turkije. ’s-Gravenhage, Nationaal Archief: de Verdieping van Nederland, 2012.
-Corpus of Ottoman Inscriptions from Albania and Montenegro. Haarlem, 2017
-Toplu makleler – Collected Studies I. Küdüs ve Türkler, Holanda Türkye Iliskiler, Osmanlilar ve Hac ve Evliya Celeb’nin Izinde. Haarlem, 2017
-Toplu makaleler II – Collected Studies II. Kitabe Arastimalari, Cezayir ve Akdeni, Arnavutluk ve cestitli Yazilar. Haarlem, 2017
-1565 Malta Kusatmasi Saray Freskleri. Haarlem, 2018
-Silsile-name-I Varsova, Resimli Peygamberler ve Sultanlar Silsilesi; Illustrated Genealogy of Prophets and Rulers. Haarlem, 2018

-Mehmet Tütüncü/Erik Swart/Bülent Ari, 400+ jaar vriendschap Yillik Hatir, Heemstede, 2019.
-Romanya ve Kardeniz cevresinde Osmanli Kitabeleri. Haarlem, 2019.


-Turcksche boucken; de oosters verzameling van Levinus Warner, Nederlands diplomaat in eventiende-eeuws Istanbul. Lecturis, 2012.

-Mirza’nin Merceginden Erken Mekke ve Medine Fotograflari / The Lens of Mirza, Early Mecca and Medina Photography. Haarlem, 2019
-Mehmet Tütüncü/Andrey Krasnazhon, Izmail, History of an Ottoman City on the Mouth of Danube. Odessa, 2019.

-Mekka Medina Maps and Illustrations from 15th to 20th century. Heemstede, 2020. ISBN 978-0—6921-022-3.

=========






APPENDIX: CORNELIS PAUW

De historicus H.J.Koenen bericht in zijn genealogie Pauw (Adelsarchief; jaarboek van den Nederlandschen Adel (onder reactie van D.G.van Epen) anno 1900, p. 200-03 het volgende over jonkheer Cornelis Pauw: ‘Zoon van koopman, reder en magistraat Reinier Pauw (1591-1641),Ridder, geboren te Amsterdam 22 mei 1593, vergezelde in 1611 de ambassadeur: Cornelis Haga, als edelman van gezantschap en tevens als secretaris naar Constantinopel, ging als hoofdconsul naar Aleppo (augustus 1613), buitengewoon gezant naar koning Gustaaf Adolf (1631), raad en rekenmeester van Frederik Hendrik, Willem II en Willem III (1632, 1635-1651), door Gustaaf Adolf van Zweden tot gulden ridder (eques auratus) verheven, begraven te ’s-Gravenhage 22 juni 1668. Hij huwde te Breukelen 16 augustus 1626 Anna Pels, geboren te Amsterdam 10 september 1598, begraven te ’s-Gravenhage in de Kloosterkerk 8 november 1666, dochter van Pieter Pels en Anna Willerserts. Over de lotgevallen op zijn reis naar Constantinopel vindt men bizonderheden aan zijn eigen manuscript, memoriën ontleend, bij: mr.H.J.Koenen “Cornelis Reiniersz. Pauw. Een bijdrage tot de Staats- en handelsgeschiedenis van de republiek der Vereenigde Nederlanden’. In datzelfde geschrift vindt men een uiteenzetting van de betekenis zijner werkzaamheid als consul te Aleppo. In 1619 keerde Pauw naar Nederland terug om verslag uit te brengen, hetwelk hij deed in de vergadering der Staten-Generaal van 29 november 1619 [zie: register der Resolutiën van de Staten-Generaal van 1619 op 29 november en 13 december] , waarop hij door de ganse vergadering werd gedankt en met gelukwensen begroet, met het verzoek om het mondeling meegedeelde ter eeuwigdurende gedachtenis op schrift te stellen en aan H.H.Mog. over te reiken, wat hij op 11 december van dat jaar gedaan heeft. In het volgend jaar werd hij opnieuw naar Aleppo gezonden, doch vermits de handel destijds kwijnde, tengevolge van de jammerlijke toestand, die na de dood van de bekwame gootvizier Murad (1611), de regering van Achmed I meer en meer begon te kenmerken, verzocht hij naar Holland te mogen terugkeren en werd het consulaat te Aleppo weder opgeheven. In 1622 kwam hij in Holland aan. Op het eind van 1631 werd Pauw belast met een zending naar Gustaaf Adolf, die toen tot in het hart van Duitsland was doorgedrongen (Mainz) en na de dood van de koning (1632) wederom met een zending naar de kanselier Oxenstierna en de Duitse vorsten van evangelisch belijdenis, teneinde onder de omstandigheid de belangen van de protestantse zaak zoveel mogelijk te behartigen en de eensgezindheid der bondgenoten te bevorderen. Na de nederlaag der Zweden bij Nordlingen (7 september 1634) keerde Pauw naar Nederland terug en ontving 3 mei 1635 een acte waarbij hem de uitdrukkelijke verklaring werd afgegeven de opdracht tot genoegen zijner lastgevers te hebben vervuld. Zijn zwangere vrouw, die hij te Metz had moeten achterlaten, keerde vandaar terug, niet willende dat haar man zich wederom aan het krijgsgevaar zou blootstellen, daar de toestand der evangelische partij in Duitsland, na de slag bij Nordlingen, hachelijk was. Dit schijnt , aldus zegt Mr.H.J.Koenen (sr.), aanleiding gegeven te hebben dat Pauw na die tijd geen gezantschappen meer op zich nam. Prins Frederik Hendrik had hem in 1632 tot zijn raad en rekenmeester aangesteld, in welke betrekking hij later door Willem II (1647) en de vorstelijke voogdessen (1651) werd bevestigd, Hij werd bovendien met de griffier Musch en de ontvanger-generaal Van Berckel door Willem II in een bizondere commissie benoemd tot herstel van een behoorlijk beheer over zijn domeinen en derzelver inkomsten. Reinier Pauw’s zinpreuk was “Laus Deo Semper” – ten allen tijde lof aan de heer. Hun vijf kinderen waren: 1) jonkvr. Cornelia Pauw, geboren in 1627, overleden te Amsterdam 29 september 1632; 2) jhr. Pieter Pauw (1628-1695), die diverse functies vervulde in Ceylon, Coromandel en Ned. Oost Indië. Hij overleed in Batavia; 3) jhr. Reinier Pauw, geboren te Amsterdam 20 februari 1634. Vaandrig (1659), luitenant (1631), kapitein-luitenant (1664), kapitein van een compagnie mariniers (1665). Verdronken op 16 oktober 1667 in het Vlie voor Texel; 4) jhr. Cornelis Pauw, geboren te ;’s-Gravenhage 4 mei 1636, was schout van Geertruidenburg (1662-1689), ontvanger der convoyen en licenten aldaar (1662), controleur der licenten (1685). Hij overleed ongehuwd te Geertruidenberg in juli 1689); 5) jkvr. Anna Cornelia Pauw, geboren te ’s-Gravenhage 25 oktober 1638, ongehuwd aldaar overleden 8 maart 1702’. Literatuur: H.J.Koenen, Cornelis Reiniersz. Pauw. Een bijdrage tot de staats- en Handelsgeschiedenis van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Arnhem, Nijhoff, 1848.

K.Donselaar. Handeldrijven in ’t Gebied van den Grooten Heere; publieke handelsrelaties van de Nederlandse Levantse handel 1612-1672. Scriptie Universiteit Utrecht, 2013. Hoofdstuk CORNELIS PAUW

‘Cornelis Pauw was de zoon van Reiner Pauw, een belangrijke regent in de Republiek en onder meer burgemeester van Amsterdam. Hij was een reisgezel van Cornelis Haga tijdens diens diplomatieke missie naar Istanbul en werd in 1612 al op 19-jarige leeftijd benoemd tot consul van Aleppo. Zoals gezegd was Aleppo op de Zijderoute een zeer belangrijke handelsplaats, waardoor de consul van die stad in theorie zeer invloedrijk was. De praktijk was echter weerbarstiger en er ontstonden al snel conflicten tussen Pauw en de (vooral Zeeuwse) handelaars, die zich reeds in Aleppo gevestigd hadden. Eind 1613 meldde Pauw aan de Staten-Generaal dat hij ontevreden was over de manier waarop de handelaars omgingen met zijn gezag. Veel van hen voeren op dat moment namelijk nog steeds onder Franse vlag, waardoor Pauw inkomsten misliep en zijn autoriteit werd aangetast. Er ontstond dus de vreemde situatie dat een groep invloedrijke handelaars had aangedrongen op een consulaat, maar toen dat eenmaal was opgericht, maakten veel handelaars ter plaatse, in ieder geval in Aleppo, daar nauwelijks gebruik van. Hoe is dat te verklaren? In de eerste plaats valt op dat de meeste handelaars die hadden aangedrongen op een consulaat uit Amsterdam kwamen. Ook Pauw zelf kwam daarvan. Veel handelaars in Aleppo waren echter van Zeeuwse afkomst en lijken weinig respect te hebben gehad voor een 19-jarige Amsterdamse buitenstaander. Het is moeilijk te duiden hoe belangrijk deze verschillen in afkomt waren, maar feit is dat er vaker frictie bestond tussen Zeeuwse en Amsterdamse kooplieden. Volgens Gelderblom et al; [in: The Formative Years of the Modern Corporation; The Dutch East Indian Company VOC 1602-1623], stonden deze twee partijen ook tegenover elkaar bij de oprichting van de VOC. De Zeeuwen wilden eigenlijk geen gezamenlijke compagnie, uit verzet tegen de immer groeiende dominantie van Amsterdam. Iets vergelijkbaars kan ook meegespeeld hebben. In een brief aan de Staten-Generaal maakten de achterkamertjespolitiek van zijn invloedrijke Amsterdamse vader en dat de Zeeuwse handelaars daar geen enkele invloed op hadden gehad. Dat ligt weer in de lijn van Ogilvie’s conflictbenadering. Een groep invloedrijke handelaars had gelobbyd voor een institutie, maar blijkbaar was die institutie niet voor iedereen voordelig. In dit geval kan de scheiding hebben gelegen tussen de Zeeuwse en Amsterdamse handelaars, of tussen handelaars die vanuit de Republiek opereerden en handelaars die zelf in de Levant leefden. Waarom was het consulaat niet voordelig voor de (Zeeuwse) handelaars? Die vraag wordt beantwoord in enkele brieven van de “gemeene negotianten”(handelaars) van Aleppo. In 1615 stuurden zij een rechtstreekse brief naar Cornelis Pauw, waarin ze ingingen op zijn klachten. Hij had hen ervan beschuldigd dat ze hem te weinig betaalden, maar zij wezen er in de brief op dat ze hem al meer dan genoeg hadden betaald om zijn consulaire taken uit te voeren en dat hij zijn inkomsten niet netjes had doorgegeven aan de Staten-Generaal. In feite beschuldigden ze Pauw van corruptie. In een andere brief aan de Staten-Generaal, ditmaal, komen nog meer klachten naar voren. Pauw was te jong, te onervaren, en wist niets van de handel, aldus de kooplieden. Bovendien waren de kosten om van zijn diensten gebruik te maken, veel te hoog. De handelaars wilden een consulaatrecht van 2 procent accepteren, waar Pauw alle mogelijke kosten van zou kunnen betalen, maar op dat moment kwamen er nog te veel extra kosten bij, waardoor het simpelweg niet voordelig was om gebruik te maken van het systeem. Deze klachten verklaren veel. Volgens de theorie van Williamson en Lamoreaux zijn handelsinstituties bedoeld om de transactiekosten van de handel omlaag te brengen. Dat is de voornaamste reden waarom handelaars gebruikmaken van een bepaalde institutie. Als de instituties deze verwachting niet waarmaken, in dit geval omdat de baten niet opwegen tegen de hoge consulaire kosten, is er geen reden om ze te omarmen. “Elk van de kooplieden in Aleppo had z’n eigen wegen tot de belastinggaarder en de douaneautoriteiten”, aldus Van der Sloot [in: ”Cornelis Haga, pagina 118]. De ervaringen van Pauw geven dus een aanwijzing voor het idee dat handelaars zeer flexibel zijn en in verschillende situaties gebruikmaken van andere instituties, wat zowel Ogilvie en Edwards als Gelderblom bijvoorbeeld benadrukken. De conflicten tussen Cornelis Pauw en de handelaren van Aleppo werden nooit opgelost. In 1618 (1) gaf Pauw zijn baan als consul op, zonder ooit in staat te zijn geest om aan het consulaat enige autoriteit te verlenen. In hoeverre is deze casus echter representatief voor de algehele situatie in Aleppo? Kan het falen van het consulaat niet simpelweg hebben gelegen aan de persoonlijke fouten van Cornelis Pauw? Wellicht, maar het laat zien dat zelfs na zes jaar het consulaat (nog) niet goed functioneerde. Bovendien zijn er weldegelijk aanwijzingen dat de problemen structureel waren. Ook in 1626, acht jaar na het vertrek van Pauw, berichtte Haga nog dat het consulaat in Aleppo niet effectief was, nauwelijks werd gebruikt, en dat het consulaatrecht op grote schaal werd ontdoken [Heering, Bronnen I, 527-536]. Kortom, het consulaire systeem leek in deze eerste periode nog niet echt goed te werken. Het is echter wel belangrijk om te blijven beseffen dat de periode 1609-1621 een buitengewoon succesvolle periode was voor de Nederlandse handel, zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk is geworden. De handel op Aleppo was tussen 1604 en 1613 verdrievoudigd. Hieruit blijkt dat het consulaire systeem weliswaar gen positieve invloed had op de handel, maar het falen van het systeem had ook geen negatieve gevolgen. De kooplieden leken zich best te redden, met of zonder consulaat’.

ERNST BRINCK (1582-1649) was taalkundige (hij beheerste een tiental talen waaronder Hebreeuws, Turks en Arabisch), wereldreiziger, verzamelaar, burgemeester van Harderwijk en eerste bibliothecaris van de Academie in de Gelderse stad. Hij reisde mee in 1612/1613 in het gezelschap van Haga naar Constantinopel, om na Cornelis Pauw (die als consul in Aleppo werd benoemd ) als secretaris op te treden. Verliet Constantinopel in 1914 om na een kort verblijf in Smyrna (Izmir) een rondreis door Europa te maken en pas februari 1615 weer in Harderwijk terug te keren.



‘Drie jonge Nederlanders van aanzienlijke huize sloten zich bij de ambassadegemeenschap aan als “edellieden”, modern uitgedrukt: attachés. Zij maakten zich verdienstelijk als secretarissen. Een van hen was Cornelis Pauw (1593-1668), zoon van de Amsterdamse burgemeester Reynier Pauw. Hij bleef te Pera tot augustus 1613 om daarna consul te worden te Aleppo. Cornelis Sijms, zoon van de “raadsheer’ Claes Jacobsz. Sijms, bleef in dienst tot 1616 en keerde toen terug naar patria. Andries Suyderhoeff, zoon van een burgemeester van Schiedam en stadgenoot van Haga, bleef tot zijn dood in 1617 werkzaam als ambassade-secretaris. In april 1613 kwam Ernst Brinck (1583-16490, zoon van een burgemeester van Harderwijk de plaats van Pauw innemen. Hij bleef tot augustus 1614. Hij was een erudiet persoon en zeer geïnteresseerd in hetgeen hij in het oosten meemaakte. Zijn verblijf in Istanboel was in feite onderdeel van de “Grand Tour die hij van 1613 tot 1615 door de Levant, Italië en Duitsland maakte. Tijdens deze reizen hield hij drie Alba Amicorum bij. In een daarvan verzamelde hij inscripties van Nederlanders in de Levant alsook van de leden van de ambassades en consulaten in het Ottomaanse Rijk en wat vrij uniek is, van de Ottomaanse hoogwaardigheidsbekleders teksten in het Turks, Arabisch, Perzisch en Nieuw-grieks. Saillant detail is dat men door elkaar de namen aantreft van vriend en vijand van de Nederlandse ambassade. Kortom een afspiegeling van de sociale werkelijkheid van de Ottomaanse Levant, die hoogst zelden gedocumenteerd is terug te vinden'(1) ‘ (M.Hoenkamp-Mazgon)
(1) E.van Rappard, Ernst Brinck (1868) De Groot, De Betekenis van de Nederlandse Ambassade bij de Verhevene Porte voor de studie van het Turks in de 17de en 18de eeuw. (Leiden, 1979); de Alba Brinck bevinden zich alledrie in de K.B. Den Haag. Zie: Alba Amicorum; vijf eeuwen vriendschap op papier gezet. K.Thomassen, eindredactie. Gary Schwarz/SDU Uitgeverij, in samenwerking met het museum Meermanno Westreenianum. 1990. Ernst Brinck, p. 71-72.
Cornelis Pauw is in 1626 getrouwd met Anna Pels (geportretteerd door Michiel van Mierevelt). Uit dit huwelijk zijn 5 kinderen geboren: 1) Cornelia Pauw (1627-1635), 2) Pieter Pauw (1628-1695), 3) Reinier Pauw (1634-1667), 4) Cornelis Pauw (1636-1689), 5) Anna Cornelia Pauw (1638-1702).
- (1) Jaartal moet zijn 1621, nadat Cornelis Pauw na zijn tussentijds bezoek aan Holland in 1619 in Aleppo was teruggekeerd. Haga droeg de consulaire taken voorlopig over aan de consul van Engeland, met voorbijgaan aan de Franse consul tot de benoeming van een nieuwe consul vanuit Nederland was geregeld. Begin 1622 vertrok hij uit Constantinopel met twee Engelse schepen, over Venetië, Genua, Marseille, Vervolgde reisde hij ten tweede male per koets terug naar het vaderland. Eind juli 1622 is Cornelis Pauw teruggekeerd in Holland en vestigde hij zich in een stadspaleisje aan de Herengracht te ’s-Gravenhage. In 1625 is door de Staten van Holland Cornelis Witsen, zoon van de Amsterdamse burgemeester en koopman in specerijen Jonas Witsen, tot nieuwe consul in Aleppo benoemd.

Nota Bene Reinier Pauw, Adriaan Pauw en Joost van den Vondel + Jacob van Lennep
Jacob van Lennep was een groot liefhebber van Vondel. Hij was initiatiefnemer van het standbeeld dat op 18 oktober 1867 is onthuld in het Vondelpark. Bovendien gaf hij de (gezamenlijke) werken van Vondel uit in 12 kloeke delen, naast een uitgave in klein formaat boekjes in 30 delen.

De verhouding van de ‘Pauwen’ met Vondel was moeizaam. Zoals hierboven reeds gememoreerd was Reiner Pauw, als aanhanger van prins Maurits en leider van het verzet, dat van de stad Amsterdam uitging tegen de staatkunde van Oldenbarnevelt. Hij was voorzitter van het rechtscollege dat raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt in 1619 ter dood veroordeelde. Voor Vondel was dat aanleiding de tragedie ‘Palamedes oft Vermoorde onnooselheyd’ te publiceren in 1625. Daar kwam nog een hekel- ofwel spotdicht bij, getiteld ‘Een nieuw lietgen van Reyntgen de Vos’, vol hatelijkheden gericht tegen Amsterdams burgemeester van 1605 tot 1620 Reinier Pauw die als voorzitter van de vierschaar medeverantwoordelijk is geweest voor de dood van Oldenbarnevelt.

De zoon Adriaan Pauw nam het voor zijn vader op. Hij adviseerde de Procureur-Generaal te Den Haag om Vondel voor zijn kwetsende geschriften voor de rechtbank e vervolgen. Echter, de Amsterdamse ‘schepen Andries Bicker uit een in die periode niet minder roemrucht geslacht dan dat der Pauwen, heeft bij die gelegenheid opgemerkt: ‘als men onze burgers naar Den Haag zal voeten, wat hebben wij dan hier in Amsterdam te doen? Tot een proces is het niet gekomen. In de werken van Vondel komt in deel II, blz. 521 het Oude Slot voor en in deel IV, blz.29-34 is een vers opgenomen; ‘Ridderlijck Bancket voor Adam van Lockhorst en Kornelia Pauw‘ (geboren in 1617, dochter van Michiel Pauw, broer van Adriaan). Het lofdicht telt 168 regels, waarvan regel 48 luidt: ‘En hiel om ’t jawoord en, te Heemstede op het huis’. Vondel waardeerde overigens Adriaan Pauws’ diplomatieke werkzaamheden in Munster. In 1649 verscheen een verzameling gelegenheidspoëzie met betrekking tot de Vrede van Munster, getiteld ‘Olyf-krans der vrede, door de doorluchtigte geesten, en geleerdste mannen dezes tijds, gevlochten’ inclusief een loffelijke bijdrage van Vondel. Tevens is Vondel’s landspel ‘ De Leeuwendalers’ een speciaal voor de tot stand gebrachte vrede geschreven. Al of niet opmerkelijk is het dat in de uitgebreide bibliotheek van Adrian Pauw slechts 1 publicatie van Vondel was opgenomen.


=====================

==================
Tot de belangrijke uitgevers van boeken, prenten en kaarten na de Alteratie van Amsterdam behoorde eind 16e begin 17e eeuw Cornelis Claeszoon (1578-1609). Hij was afkomstig uit Vlaanderen en vestigde zich na de val van Antwerpen in Amsterdam als boekdrukker, boekbinder, uitgever en boekverkoper. Voor kaarten ging hij een samenwerking aan met cartografen/graveurs als Petrus Plancius, Jodocus Hondius en Petrus Kaerius. Na vele losse kaarten leidde dat in 1598 tot een wereldatlas Caart-thresoor. Boekhistoricus professor H.de Fontaine Verwey heeft veel over Claesz. gepubliceerd in zijn vierdelige ‘Uit de wereld van het boek’. Na het overlijden van Claesz. zijn de drukplaten terecht gekomen bij de Amsterdamse kaartenuitgever Joannes Janssonius die deze al of niet gewijzigd heruitgaf.

De Bayerische Staatsbibliothek in München bezit in haar collecties meer dan 400.000 kaarten, waarvan ruim 80.000 antieke uit voor 1850. Zij behoort daarmee tot de grootse kaartenverzamelingen in Duitsland en Europa. Onlangs zijn enige zeer zeldzame/unieke kaarten verworven vervaardigd door Cornelis Claesz. Deze zijn beschreven in een artikel ‘Niederländische Wandkarten’ door dr. Claudia Bubenik en dr. Cornelia Jahn, in: Bibliotheksmagazin 3/0 (2020, p. 29-36. Uit de drukkerij van Claesz. bezat de instelling reeds het boek ‘Spiegel der Seefahrt’ (Lucas Janszoon Waghenaer, 1589, het eerste zeilhandboek met kaarten en het ‘Itenerario’ van zeevaarder Jan H.Linschoten uit 1596. Thans zijn wandkaarten aangekocht van de kontinenten Europa, Azië en Amerika.




In mei 2013 was het 400 jaargeleden dat in Leiden Thomas Erpenius (1584-1624) als eerste hoogleraar Arabisch in Nederland zijn oratie Over de Voortreffelijkheid en waardigheid van het Arabisch’ uitsprak. De Arabistriek is een diepgewortelde traditie in Leiden geworden. Geleerden als Scaliger, Erpenius, Golius, De Goeje en Snouck Hurgronje genieten wereldfaam.
Naar aanleiding van een tentoonstelling in het Rijkmuseum voor Oudheden in Leiden (Leiden) Books that made History (Boeken van eeuwige waarde) tot 4 september 2021 publiceerde Arnoud Vrolijk in De Boekenwereld, 38, nr.1, 2021 een bijdrage Arabische typografie in Leiden.

Golius was als hoogleraar Arabistiek in Leiden de opvolger van Thomas Erpenius (1584-1624). In 1622-1624 bezocht hij Marokko en van 1625-1629 reisde hij in het gezelschap van Cornelis Pauw als Nederlandse consul naar Aleppo, Syrië. Verder logeerde Golius in Constantinopel bij bij Cornelis Haga, de eerste Hollandse ambassadeur in Turkije. Hij verzamelde Oostetse handschriften voor de universiteit en zichzelf. Zijn belangrijkst werk is het boek Lexikon Arabico-Latinum, een folio-uitgave van ruim 1.500 pagina’s



Achteromslag van ‘Turcksche boucken’. Lecturis, 2012





Bijlage 1. Voorgeschiedenis van de Nederlandse betrekkingen is voortreffelijk beschreven door Sabine Heylen in een scriptie van de Universiteit 2007 als inleiding bij haar publicatie’ Kunst in de Levant: de collecties van de Nederlandse families De Hochepied en Van Lennep in Smyrna’ [De volledige tekst is terug te vinden op het internet].
‘Inleiding Onverrichterzake huiswaarts te moeten keren lijkt me geen pretje. Toch is dat wat de eerste Nederlandse boodschappers naar het hof van de sultan tot twee maal toe overkwam. In 1566 en 1569 probeerde Willem van Oranje (1533-1584) de eerste contacten met het Osmaanse Rijk te leggen, echter zonder succes. Tien jaar later kwamen de Osmanen uit eigen beweging zelf deze kant op. Tussen 1579 en 1582 reisden vertegenwoordigers van grootvizier Sokollu Mehmet Pasa (1506-1579) diverse keren van Constantinopel naar Antwerpen. De sultan had besloten subsidies te verstekken aan de Nederlandse opstand tegen Spanje onder het motto “steun aan de vijand van de vijand”. Ook kwamen de directe handelscontacten tot stand. In Antwerpen werd een “Turkse” stapelplaats gevestigd. Echter drie jaar later, in 1585, na de val van Antwerpen. begon een volgende fase in de Turks-Nederlandse betrekkingen. Door de sluiting van de Schelde waren de Noordelijke- en de Zuidelijke Nederlanden economisch verdeeld. Zuid-Nederlandse kooplieden vestigden zich vervolgens in en rond de handelshavens aan de Levant, ook bekend als “de schalen van de Levant”, om van daaruit de handel voort te zetten. De Venetianen, Fransen en Engelsen onderhielden op dat moment reeds diplomatieke betrekkingen met het Osmaanse Rijk. De Nederlandse schippers en kooplieden waren aangewezen zich onder bescherming van een andere natie te plaatsen. Zo stelden zij zich onder Franse dan wel Engelse protectie. De buitenlandse protectie strekte zich echter niet uit tot de open zee rondom het Osmaanse Rijk. Vooral in de Middellandse Zee werd ter hoogte van de Noord-Afrikaanse kust, een groot aantal Nederlandse koopvaarders geplunderd door Osmaanse kapers, de Barbarijse Zeerovers’ (1). Veel Nederlanders werden hierbij krijgsgevangen genomen. Om hen vrij te krijgen, zochten de Staten-Generaal naar een mogelijkheid om goodwill te kweken. Een gelegenheid hiertoe deed zich voor in 1604, na de verovering van Sluis door Maurits van Nassau (1567-1625). Daarbij viel een Spaans galei-eskader in zijn handen. Onder de galeislaven bevond zich een groot aantal moslims. De Staten-Generaal besloten hen in vrijheid te stellen zonder losgeld te eisen. Bovendien kregen ze een gratis overtocht naar Noord-Afrika aangeboden. op de schepen die in 1605 een Nederlands gezantschap naar Marokko vervoerden. Het betreffende gezantschap kreeg in Marokko geen Nederlanders vrij, maar dit incident trok wel de aandacht van de Turkse autoriteiten in Constantinopel. Zes jaar later ontvingen de Staten-Generaal een brief van Khalil Pasha (Halil-Pasha) (1570–1629), de Kapudan Pasa of Groot-Admiraal van de Osmaanse vloot. Khalil Pasa had de intentie om een anti-Spaanse alliantie te sluiten tussen de Osamanen, Marokko en de Nederlandse Republiek (2). Namens het hof van de sultan bevestigde deze bewindsman in dank de repatriëring van een aantal van de In Sluis bevrijde “Turken”. Voorts bevatte de brief de uitnodiging om een ambassadeur naar Istanbul te zenden om de handelsbetrekkingen formeel te regelen en vriendschap te luiten. De Nederlanders zouden niet langer onverrichterzake huiswaarts moeten keren. (…)’.
(1)M.Hoenkamp-Mazgon. Palais de Hollande te Istanboel. Het ambassadegebouw en zijn bewoners sinds 1612. (Amsterdam, 2002).
(2)A.H.de Groot. The Ottoman Empire and the Dutch Republic. A History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630 (Leiden., 1978), p. 81).





Bijlage 2. Lijst van diplomatieke vertegenwoordigers in Turkije van 1612 tot 1872


Bijlage 3 Dr. H.Brugmans. Amsterdam in de zeventiende eeuw.
‘(…) Aan de Spaans-Portugese handel knoopte zich eerst op het einde der 16e eeuw de handel op de Middellandse Zee vast, de Straatvaart, zoals onze voorouders hem noemden. Niet vóór het jaar 1590 werden voor het eerst Nederlandse schepen in de Middellandse Zee gezien. Het is niet bekend of daaronder Amsterdamse zijn geweest, maar in aanmerking genomen, dat zij met graan waren beladen, wat destijds en nog veel later bijna uitsluitend te Amsterdam was te verkrijgen, mag men veilig veronderstellen dat deze schepen voor een groot gedeelte te Amsterdam het anker zullen hebben gelicht. In korte tijd waren de Amsterdammers in alle havens zeer gewone en gewenste bezoekers, eerst in Italië, welhaast ook in de Levant, waar de Groote Heer van Stamboel oppermachtig heerste. Door bemiddeling van de gezant van Frankrijk, dat van ouds nauw met Turkije verbonden was, verkregen de onzen in 1598 het recht onder Franse vlag in de Turkse havens te mogen komen. Reeds spoedig daarna namen zij een geheel onafhankelijke positie in: in 1611 verscheen de eerste Nederlandse gezant, Cornelis Haga te Konstantinopel. Van jaar tot jaar nam deze handel in belangrijkheid toe: het duurde niet lang of Amsterdam was de uitsluitende meesteres van de Levanthandel Dat had de stad voor een groot deel te danken aan haar verstandige, verdraagzame politiek op godsdienstig gebied. Wat och was het geval? De handel op de Levant was in de Middeleeuwen langzamerhand voor een niet gering deel overgegaan in de handen der takrijke Joden, die in Spanje en Portugal woonden. Nu was het voor Amsterdam een voordeel dat haar ongevraagd in de schoot werd geworpen, dat juist in deze tijd, toen voor het eerst Amsterdammers de Middellandse Zee begonnen te bevaren, in Spanje de Joden op zo wrede wijze werden vervolgd [door de Inquisitie], dat velen zich gedwongen zagen de vlucht te nemen. Waarheen echter te wijken? De keuze kon niet moeilijk zijn. Philips II was de doodsvijand van Nederlander en Israëliet beide: beide hadden zij evenzeer van zijn vervolgingsgezinde en dweepzieke geloofsovertuiging de klemmendste bewijzen ondervonden. Geen wonder dus, dat de Joden zich tot Nederland aangetrokken voelden. Dat zij nadat zij eenmaal op ons land het oog gevestigd hadden, zich in de grootste koopstad der Republiek neerzetten, was volkomen natuurlijk. De eerste Portugese Joden vinden wij te Amsterdam in 1590, de eerste Spaanse in 1602′. (…)’

=====================================
Theo Hermans publiceerde in het blad voor vertalers FILTER, jaargang 2012, een artikel ‘De drooglieden van de Leventse handel’ (p.23-31), gebaseerd op vooral de Belgische journalist René Spitaels (1) die in 1830 naar Constantinopel reisde en kritisch publiceerde over de rol van de dragomannen, in ‘De Bruxelles à Constantinople’ (1840). Onderstaand het deel dat gaat over de dragomannen/drooglieden van de dynastie TESTA in Istanbul, oorspronkelijk afkomstig uit de Italiaanse stad Genua.
(1) René Spitaels (1809-1849) was telg uit een Vlaamse bankiersfamilie, afkomstig uit Geraardsbergen. Hij ontpopte zich als een Belgisch activist, verfranst en speelde een rol in 1830 bij het anti-Hollands verzet. In 1849 is hij Spitaels op mysterieuze wijze om het leven gekomen.

BIJLAGE 4: GASPARD TESTA (1770-1847), Gezant/kanselier/minister-resident bij de Verhevene Porte van 1814-1825 en 1829-1846 – De dragomandynastie TESTA, afkomstig uit de Republiek Genua, in Nederlandse dienst in Constantinopel
De functie van dragoman (drogman) (1), vergeleken met tolk of gids, maar vaak meer dan dat, was een prestitieuze en begeerde functie in het Ottomaanse rijk. Verscheidene telgen uit het geslacht Testa vervulden deze functie, van wie Gaspard Testa (1770-1847) het meest bekend is gebleven. Testa is van oorsprong een familie afkomstig uit de Republiek Genua, daar midden 13e eeuw [Pasquale Testa] voorkomend en sindsdien in Constantinopel gevestigd. Een lid werd in 1783 verheven tot Rijksridder door Keizer Joseph II en 1807 tot Freiherr door Keizer Franz II van Oostenrijk, doch diens tak stierf eind 19e eeuw uit. Verheven tot baron bij eerstgeboorte de Minister-Resident Gaspard Testa in zijn sterfjaar 1847. Er zijn nog vele nakomelingen behalve in Nederland o.a. in Italië en Zweden woonachtig.
(1) Dragoman (drogman) = letterlijk tolk, via Italiaans dragomano, uit middeleeuws Grieks dragoumanos, voor Arabisch tarjuman
In 1560 is Stefano Testa in Constantinopel geboren, overlijdensdatum onbekend. Hij was gehuwd met Gioia Salvago. Uit hun echtverbintenis is Gaspard Testa in 1595 geboren en in 1686 gestorven. Deze was getrouwd met Aloysia de Negri (1609-1670), Hun kinderen waren: 1) Antonio (Antoniaki) Testa circa 1627-1667 x Alexandre Dane, 2) Francesco Draco Testa, circa 1634-1709 x 1676 met Maria Fortis; 3) Bartolomeo Testa (*circa 1640-); 4) Susanna Soldaniza Testa /1660. Ad 2. Uit het huwelijk van Francesco Draco Testa met Maria Fortis zijn geboren: 1) Stefano Testa circa 1680-1718 (circa 1710 gehuwd met Angela Tarsia), 2) Giacomo Antonio Testa (1687-), 3) Bartolomeo Testa (1689, 4) Gaspard Testa (1684-1758), op 15 september 1715 gehuwd met Maria de Negri (1690-1764). Uit dit huwelijk zijn geboren: 1) Clara Testa (1716-1718), 2) Francois (Francesco) Testa (1717-1787), 3) Angela Testa (1718-1791), 4) Catarina Testa (1719), 5) Lucia Testa (1721-1721), 5) Lucia Testa (1722-1745), 6) Bartolomeo de Testa (1723-1809), 7) Jacob (Giacomo) Testa (1725-1804), 8) Suzanna Testa (1727-), 9) Maria Testa (ov. 1721). Ad 7 Uit het huwelijk van Jacob (Giacomo) Testa 1725-1804 [vanaf 1747 tweede dragoman van de Republiek de Nederlanden in Constantinopel] in 1762 met Lucie Fonton (1729-1768) zijn geboren: 10 Marie Testa (1763-1829), 2) Francois Testa (1759-1813) – [dragoman namens Nederland], 3) Pietro Testa (1766-), 4) Bartolomeo Testa (1768-); in 1768 hertrouwd met Marie Cingria (1747-1779), waarna nog 7 kinderen volgden, te weten 5) Gaspard Testa (1769-1770), 6) Gaspard Testa (Baron per 1847) (1770-1847) – in 1804 gehuwd met Catherine de Marinis (1789-1824) en in 1828 hertrouwd met Caroline Julie Dantan (1795-1888) [Gaspard Testa was dragoman, zaakgelastigde (1808-1810 / 1810-1814 Franse Tijd – 1814-1825 zaakgelastigde; idem van 1829-1843; minister-resident van 1829 tot 1846], 7) Catarina Anna Testa (1772-), 8) Angélique (Angela) Testa (1773-1815), 9) Ludovica Testa (1775-), 10) Lazare Joseph Testa (1777-), 11) Elisabeth Lucia Testa (1778-). Nota Bene: Gasparo Testa (1684-1958) was dragoman van de legatie van Nederland in Constantinopel

Uit het huwelijk van baron Gaspard de Testa (1770-1847) zijn na zijn huwelijk met Catherine de Marinis (1789-1824) geboren: 1) Jacques Francois Pierre de Testa (1805-), 2) Francois Matthieu Wenceslas de Testa (1806-), 3) Paul Pierre Ange Hilarion Testa (1808-1870), 4) Dominique Emmanuel Testa (1810-1860), 5) Antoine Vincent Chrysotome de Testa (1813-1879) x Carolina Meglia (1), 6) Rosalie Constance Marie Brigitte Testa (1815-1890), 7) Guillaume Auguste David de Testa (1817-), 8) Emile Francois Testa (1721-1896). Op 19 mei 1820 is Gaspard Testa hertrouwd met Caroline Julie Dantan (1795-1888), waaruit nog twee kinderen zijn geboren: 9) Marie Antoinette Angelique Valentine Sidonie de Testa (1830-) en 10) Edmond (of Edouard) Testa, circa 1832-1842).
(1) Voor nazaten zie verderop in blog: Nederland’s Adelsboek 1980: TESTA





Portret van Thomas Hope in Turkse kleding; door sir Thomas William Beechey, 18805 (Pera Museum Istanbul)


Circa 1560 is in Constantinopel Stephane Testa (1)geboren, uit een oorspronkelijk Genuees geslacht teruggaande naar Pasquale Testa, 1261, die in het Ottomaanse Rijk werkte vanuit Pera en Galata. in Istanbul/ Nazaten van dit geslacht komen we behalve in Istanbul tegen in de Oude wereld, o.a. Izmir, Tripolis, Oran, Athene, Marseille Den Haag, New York, etcetera. Velen hebben de functie van dragoman dan wel diplomaat uitgeoefend. Meest bekend werd Gaspard Testa (1770-1847)) Hij was getrouwd met 1) Catharina Contessa de Marini (1789-1824), na haar overlijden in 1829 met Carolina Julia Dantan (1795-1888). Uit het eerste huwelijk spruiten 5 kinderen, te weten; Francois Matthieu Wenceslas (1806-1882), Paul Testa (1808-1870), Dominique Testa (1810-1860), Antoine Vincent Jean Christophe de Gaspard Testa (1813-1978) x Carolina Meglia [uit welk huwelijk is o.a. geboren Fortuné Erasme Francois Jean Testa 1852-1909] (2) en Emilius Franciscus Eliodorus Testa (1821-1896) x Emilia Euphemia Contessa Rossono di San Giovanni della Venna (1823-1872), uit welk huwelijk zijn geboren Gaspard Marie Raban Testa (1861-1934) en Franz Emile Sebastien Testa (1863-1942)
(1) Stefano Testa, zoon van Andreas Testa, was getrouwd met Goia Testa (Salvago). Zijn kinderen zijn; Gaspard Testa (circa 1595-1686) x Aloisa Negri, Antonio Testa (1627-1667), Francesco Draco Testa (1627-1709), Bartolomeo Testa (circa 1640-1709) en Suzanna Soldaniza Testa (circa 1660 -?). Zoon van Francesco Draco Testa en Maria Testa (Fortis) is Gaspard Testa (1684-1758)
(2) Uit het huwelijk van jonkheer Fortuné Erasme Francois Jean Testa en Maria Giuseppina Marengo (1866-1928) zijn zeven kinderen geboren, onder wie mr. Theodore Marie Erasme baron Testa (* 6 augustus 1900 Halki (Constantinopel), ov. 3 oktober 1972), gehuwd met mr.Hermine M.I.Everard (1904-1987), de ouders van 5 kinderen onder wie jhr.drs. Andreas Lodewijk Franciscus Maria Testa (22 maart 1942 geboren in ‘s-Gravenhage)
Alessandro Baltazzi (2006) schrijft: ‘(…) The author of “Situation de la Chrétienté de Pera”, states that the community in Pera no longer labelled themselves as Magnifica. The majority were Italian and including the servants didn’t exceed 600. The families who could be termed noble included – Perone, Fornetti, Negri, Draperis, Navoni, Brutti, Grillo, Salavago, TESTA, Borisi, D’Andria, Timoni, Tarssia, Marini… These families would provide Dragomans (translators) to the embassies. They lived a luxurious life within a ghetto. Their balls and receptions were famous. The men would dress in Turkish style (wrapped turban, Ragusan or Mantovan hats), and the women would dress in a manner unchanged since the time f the crusades. They applied excessive make-up, and called themselves Chiarezza (light) illustrissima (famous). The Dragomans, translators for the emassies and the Sublime Porte would be selexcted from the Catholic and Orthodox Communities (…)’.
Verdere historie:


Dragomans ofwel drooglieden waren vertalers/tolken/gidsen voor Nederlandse gezanten in het Ottomaanse Rijk. Theo Hermans publiceerde een artikel ‘De drooglieden van de Levantse handel’ in het tijdschrift FILTER (ook op het internet geplaatst). Hij schrijft o.a. “(…) De belangrijkste dragomandynastie in Nederlandse dienst was die van de Testa’. In de tweede helft van de zeventiende eeuw diende Francesco Testa (1627-17090 het Venetiaanse en het Nederlandse gezantschap. Zijn zoon Gasparo Testa (1684-1709) was werkzaam op het Russische gezantschap voor hij in 1713 als dragoman in Nederlandse dienst trad. Gasparo’s zoon Giacomo (Jacques) Testa (1725-1804) werd tweede dragoman in 1766 en was nog steeds in dienst in 1791. Zijn beide zonen Francois (? – 1829) en Gaspard (1770-1847) dienden als dragoman. Francois vertrok in 1766 als ‘jeune de langue” naar Nederland (en is wellicht de “Frank” waar Dedel over sprak). Terug in Constantinopel fungeerde hij als kanselier(1), vervolgens als opperdragoman van 1796 tot 1810 en als zaakgelastigde van 1803 tot 1807 – dus in de woelige jaren van de Bataafse Republiek en de Franse Tijd. Francois’ jongere broer Gaspard werd “jeune de langue” in 1776 en diende in Constantinopel als Nederlands zaakwaarnemer van 1808 tot 1810 toen de ambassade gesloten werd als gevolg van de inlijving van Nederland bij Frankrijk, en opnieuw van 1814 tot 1825. Een wijdvertakte dragomandysnastie als die van de Testa’s diende niet alleen de Nederlandse vertegenwoordiging in Constantinopel maar ook allerlei andere gezantschappen. Juist die alomtegenwoordigheid van bepaalde families in de diplomatieke wereld van het Midden-Oosten was de Vlaamse toerist Spitaels in 1839 een doorn in het oog (1). Hij stelde een lijstje op: de Hollandse ambassadeur: een Testa; de Zweedse chargé d’affaires, een Testa; de kanselier van de Oostenrijkse ambassade, een Testa; de secretaris van diezelfde ambassade, een Testa, de dragoman van de Pruisische ambassade, een Testa; de dragoman van de Toscaanse ambassade, een Testa. Een vergelijkbaar lijstje had Spitaels klaar voor een andere familie, de Pisani’s (…)’.
(1) Met ambassadeur Reinier van Haaften (1778-1784) is kanselier Francois Testa namens Nederland gezonden naar een internationaal congres in Wenen (Henk Boom, pagina 70).

(1) René Spitaels. De Bruxelles à Constantinople par un tourist flamand (1839-1841 in 3 delen).












In bovenstaand boek komen Gaspard Testa [pagina 14] en broer Francois Testa 1 x voor [‘(…) Geërgerd zag hij zich wel verplicht één van de zoons van de ambassade-dragoman Francois Testa naar Sistova af te vaardigen om als secretaris en tolk van Reinier van Haeften – die van 1778 tot 1784 ambassadeur van Nederland in Turkije was – op te treden’. De vader van Francois en Gaspard, Giacomo (Jacques/Jacob) Testa (1725-1804), die vanaf 1745 tweede dragoman bij het Nederlands gezantschap wordt daarentegen meermaals vermeld. Enkele citaten. Onderweg op de route naar Constantinopel zijn door Van Dedem in Parijs, Lyon, bestek en accessoires voor de ambassade in Turkije aangekocht, in Marseille een draagstoel en daarvoor in Lyon vooral stof, knopen, kleren, hoeden, kousen, haarzakken e.d. , zowel voor de familie als de staf en bedienden. ‘(…) In Lyon zou men ook de galakleding vereist voor de audiënties in Istanbul kunnen laten maken. Ook was Lyon de plaats bij uitstek om zadels en stijgbeugels aan te schaffen. Eenmaal in Marseille, diende de ambassadeur voorbereidselen te treffen voor zijn ontvangst bij de “kastelen”(de fortificaties aan de ingang) van de Dardanellen en in de ambassade. De dragoman (tolk) Giacomo (Jacques) Testa moest van te voren onderhandelen over de saluutschoten af te vuren vanaf de Europese en Aziatische kant van de Dardanellen‘. (pagina 17); ‘Op de 26e juli had men voor het eerst bij de ingang van de Dardanellen contact met de Nederlandse ambassade in de persoon van de dragoman Testa , die op die dag aan boord kwam en wiens belangrijkste taak het was de uitwisseling van de traditionele ereschoten tussen het oorlogsschip en de “kastelen” te regelen. “Douceurs” voor de Osmaanse commandanten en de kadi (Rechter en bestuursambtenaar) van Canakalle kostten 83 piasters’ (pagina 22) Op woensdag 27 juli werd het anker gelicht om de zeilreis naar Pera te vervolgen ”t Anker wierd geligt ven ras waaren wy onder zeyl. Even voor af had den Hr. Amb. den jannitzer welke de Hr. Testa can Constantinopel geaccompagneert had te rug geexpedieert met brieven van Hr. Kroll &a [George Ferdinand Kroll was van 1784-1785 tijdelijk zaakgelastigde op de ambassade] waarby gem. Hr desselfs arrivement aan de Dardanellen kennis geeft’. Op vrijdag 29 juli is aan wal door Van Dedem met o.a. Testa aan de wal een tochtje gemaakt. Op woensdag 17 augustus 1785 bereikte Van Dedem met zijn gezelschap de bestemming in Pera/Constantinopel en stopte het reisjournaal, opgeschreven door de secretaris van baron Frederik Gijsbert van Dedem, Heer van de Gelder, Hachmeute en Krijtenberg (1743-1820): Joost Frederik Tor. Van 1776 tot 1778 was Tor ook tijdelijk zaakgelastigde in Constantinopel totdat de nieuwe ambassadeur Reinier van Haeften verlaat in september 1778 op zijn post arriveerde. Het manuscript bevindt zich in het National Archief.




===========





De arts, reiziger en schrijver Pieter van Woensel (1747-1808) uit Haarlem maakte tussen 1784 en 1789 een lange reis naar het Oosten en verbleef van 1785 gedurende 1,5 jaar in de hoofdstad van het Ottomaanse Rijk, Constantinopel.
In zijn ‘Reisherinneringen’ beveelt Van Woensel de pest aan als werkzaam middel in de oorlog, doch enkel “defensief” . René Bakker verkreeg in 1959 de doctorsgraad aan de Universiteit van Leiden op een proefschrift, getiteld: ‘Pieter van Woensel in het Ottomaanse Rijk, de Krim en Rusland 1784-1789′. In hoofdstuk 2 is de reis naar Istanbul beschreven, gevolgd door berichten over de pest en Istanbul, de oude stad en Pera als centrum van de ambassades. In genoemde dissertatie komt Gaspard Testa enkele malen ter sprake, waaruit een paar citaten betreffende Constantinopel en Testa waar Pieter van Woensel in maart 1785 was gearriveerd : ‘(…) Van Woensel wist dat zich maar weinig bekwame artsen bevonden in deze kolossale stad van meer dan 600.000 inwoners. Vroeger konden in Europa opgeleide artsen hier grote fortuinen vergaren. Het grote geld had echter veel kwakzalvers gelokt die zich voor geschoolde medici uitgaven, wat had geleid tot een daling van inkomsten.. De ambassade was van groot belang voor Van Woensel, want hij kende geen Ottomaans-Turks en evenmin was hij op de hoogte van de lokale verhoudingen. De medewerkers van de Nederlandse ambassade boden uitkomst en daarom werd over hen de loftrompet gestoken. Zaakgelastigde George Frederik Kroll, de secretaris van ambassadeur Van Dedem, Johan Frederik Tor, Van Dedem zelf, Gasparo Testa (1770-1847). Van Woensel noemde ze allemaal. Met Tor voerde hij gesprekken over het Ottomaanse bestuur, dat de secretaris door zijn jarenlange verblijf in Istanbul goed kende. De diplomatieke dienst had de beschikking over dragomans, specialisten die de Ottomaans-Turkse taal, de wetgeving en het protocol aan het Ottomaanse hof goed kenden. Van Woensel schreef al binnen veertien dagen na aankomst met het Turks aan de slag te zijn gegaan, hij bediende zich van een aantekenboekje waarin hij eerst de voornaamste zelfstandige naamwoorden optekende. Deze leerde hij uit zijn hoofd en tegelijk volgde hij onderwijs bij de “taalknaap'” van de ambassade, de aspirant-dragoman Gasparo Testa. Diens lessen hadden hem niet bijster veel geleerd; “In weerwil van anderhalf jaar martelens en strompelens in deezen loopweg, verre van wat men noemt een conversatie in een taal te houden, hebbe ik ’t niet verder kunnen brengen, dan dat ik mij op den weg met ’t vragen om ’t noodige, wist te behelpen”. Wanneer de taal echt van belang was, kon hij gebruik maken van de diensten van een dragoman’ (…) (Bakker, pagina 70).
‘(…) De ongelijkheid tussen de moslims en niet-moslims zorgde er volgens Van Woensel wel voor dat deze laatsten bewust leugens over de Ottomanen en hun bestuur verspreidden, wat tot vooroordelen leidde. Het waren de dragomans die systematisch logen en de Turken voortdurend van willekeur en wreedheden beschuldigden. Typerend voor de laffe christelijke onderdanen van de sultan klaagden ze alleen in het geniep: “Deze, veeltijds een hoop onkundige, bijgeloovige, zielelooze schepsels, zuigen met de borst een heimelijken haat tegen de Turken, een haat des te vergiftiger, naarmate zij dien moeten verbergen, en eene gedwongen vertooning van eerbied en onderdaanigheid maaken, die een Raja van den hoogsten rang beneeden den geringsten Muzelman stelt”. Lokale dragomans waren de belangrijkste bron van leugens over het Ottomaanse Rijk, omdat iedere vorm van communicatie met Turken via hen verliep. Van Woensel verviel hier in het oude cliché over dragomans, die als geperverteerde christenen en Levantijnen, verbasterde Europeanen die waren geboren en getogen in het Ottomaanse Rijk, per definitie niet te vertrouwen waren. Overigens gold zijn opvatting niet elke dragoman, want over de Armeniër Ignatius Mouradgea d’Ohsson en de jonge Gasparo Testa sprak hij wel zijn waardering uit.’ (Bakker, pagina 127)
In 1831 heeft een enorme uitslaande brand een groot deel van (ambassadewijk) Pera in Constantinopel verwoest. Eerder is in de nacht van 26 op 27 december 1767 bij een brand de helft van de straat waar de Hollandse legatie was gevestigd door het vuur verteerd, waarbij o.a. het huis van dragoman Testa verloren ging. Ambassadeur Dedel schreef daarover de volgende brief aan de directeuren van de Levantse Handel in Amsterdam: ‘(…) De brand. die bij een kleermaker begonnen was en zig aan weerszijden van de straat had uitgebreid, heeft de rest van de huyzen, die voor 5 jaaren verschoond waren gebleven en waeronder veele considerabele gebouwen, voornaemelijk het Nederlandse, Russische en Napelse paleys en vijftig of meer andere goede huyzen, zonder de winkels te reekenen, in de tijd van 5 uuren in de asch gelegt, niettegenstaande de presentie van den Grooten Heer, den eerste vizier en alle grooten van de Porta, die het volk met uitdeelen van geld gestaadig hebben aangemoedigd. Ik heb het geluk gehad van een groot gedeelte mijner meubelen te kunnen laten bergen in het brandvrij magazijn, dog het is mij tot hiertoe onmogelijk te weeten, welke meubelen verlooren en welke beschaedigt zijn, dewijl het vuur nog onder de assche ligt en de gloed te sterk is om in ’t magazijn te laaten werken en alles na behooren nae te zien. Onder veele ongelukkige menschen, die haare huysen en meubelen hebben verlooren, bevind zig wederom den tweeden drogman Testa, die het dubbele ongeluk heeft gehad van een huis te verliesen, dat hem 600 piasters jaarlijks aen huur gaf en de meubelen van ’t huis, dat hij zelfs bewoonde en die hem gedurende de brand door quaadaardige menschen ontstoolen zijn, alsmede den eersten dragoman Braggiotti, die veel schade aen zijne meubelen geleeden en die men het geheele dak van zijn huis door het gestaadig overloopen ten eenen male geruineert heeft. (…). Dedel schrijft verder dat totdat wederopbouw in komend jaar mogelijk is hijzelf, evenals Testa genoodzaakt zijn de winter in een huis in een ellendig dorp aan de Zwarte Zee door te brengen.




Mr. Julius Philip Jacob Adriaan graaf van Zuylen van Nijeveld (1819-1884) , tijdelijk zaakgelastigde als opvolger van Nicolaas Willem baron Mollerus in 1855 en vervolgens van 1856-1866 minister-resident op de legatie in Constantinopel, heeft zijn ‘Herinneringen uit mijn leven opgedragen aan mijne kinderen’ op papier gezet, welke zijn gepubliceerd door het Huygens Instituut, in: Nederlandse historische bronnen 2.
Hij schreef o.a. na zijn terugreis in 1860 via Athene naar het vaderland : ‘(…) Was onder dat huiselijk opzicht de afloop mijner zending bevredigend, ik geloof zonder grootspraak te kunnen verzekeren, dat zij de positie van Nederland in Turkije, die sedert de opheffing der ambassade in 1830, langzamerhand gedaald was, wederom in ere herstelde. Ik wil geen blaam werpen op de heer Testa, die gedurende het grootste gedeelte van dien tijd als zaakgelastigde fungeerde, doch dat ligt in den aard der zaak, dat iemand, die nooit andere, dan ondergeschikte betrekkingen bij de ambassade had en wiens famille o.a. de Duitsche, Oostenijksche en Zweedsche en daarbij een groot gezin in geldelijke zorgen verkeerde, als vertegenwoordiger niet hoog stond aangeschreven. Toen de Staten-General er in hadden toegestemd om een klein gedeelte van het Nederlandsche terrein aan de hoofdstraat van Pera gelegen, te verkoopen en uit de opbrengst een nieuw hotel [=legatiegebouw] te bouwen, was ik in staat gesteld om behoorlijk te representeeren, doch niet zonder geldelijke offers, want mijn huishouden was op een vrij grooten boet ingericht, met een twaalftal dienstboden en eene stal met vijf paarden'(…)’.
Susan Legère, De bagage van Blomhoffer van Breugel, 1998: ‘Onder ambassadeur Van Zuylen van Nyevelt en ambassadesecretaris Gaspard Testa zijn oudheden uit de Levant naar koning Willem I gezonden. (UB Leiden, BPL885- Correspondentie Hugo van Zuylen van Nyevelt aan archeoloog Reuvens, 6-4-1830)


Voor uitvoerige informatie over dragoman/diplomaat Gaspard Testa verwijs ik naar: K.Heeringa en J.C.Nanninga. Bronnen tot de geschiedenis van de Levantse handel (Huygens Instituut – internet), Voorts naar ‘Palais de Hollande; het ambassadegebouw en zijn bewoners sinds 1612‘ door Marlies Hoenkamp-Mazgon 2002, p. 81-82, 86, 88-91, 93-94, 97-99.
Uitgebreid schrijft Marlies Hoenkamp-Mazgon in haar ‘Palais de Hollande’ over Francois, Gaspard en Giacomo (Jacques) Testa op de pagina’s 81-82, 84-86, 88-91, 93-94 en 97-99. Ik citeer het laatste hoofdstuk: ‘“Dragon par excellence” en baron van het nieuwe koninkrijk’: ‘In 1825 moest Gaspard de leiding van de ambassade overdragen aan de nieuw benoemde ambassadeur, Hugo baron van Zuylen van Nyevelt.

Deze herstelde de Nederlandse vertegenwoordiging in zijn oude glorie. Als een oosterse nestor fungeerde Testa onder zijn in Levantijnse zaken onervaren Chef de Poste. Hij was nu weer de dragoman “par excellence”. In de jaren 1827-1829 nam de Nederlandse ambassade de belangen waar van Engeland., Frankrijk en Rusland, die in open conflict waren geraakt met de Verheven Porte. Veel lof oogste Gaspard Testa van zijn chef, die deze waardering ook aan Den Haag liet blijken. De Nederlands diplomaat had de Levantijn leren waarderen als een onmisbaar element in het onderhouden van stabiele betrekkingen met de Porte. Toen van Zuylen van Nijevelt in 1829 naar Nederland terugkeerde, trad Gaspard Testa opnieuw op als zaakgelastigde. Bij Koninklijk Besluit van 18 september 1843 werd hij buiten bezwaar van ’s lands schatkist bevorderd tot minister-resident. Hij ontving tevens nieuwe geloofsbrieven, die hem door de Minister van Buitenlandse Zaken werden toegezonden met een begeleidend schrijven aan diens Turkse ambtsgenoot. Deze zond daarop een schriftelijk antwoord met een schriftelijk antwoord, hetgeen protocollair gezien destijds zeer ongebruikelijk was. Deze blijk van hoge waardering van de kant van de Ottomaanse minister, Rifaat Pasa, werd door Gaspard in zijn verslag aan Buitenlandse Zaken ruim toegelicht als : “cette exquise attention”. Buitenlandse Zaken kende Testa daarop gul alle gevraagde onkostenvergoedingen toe.
Testa had in zijn nieuwe functie van Nederlands diplomatieke vertegenwoordiger in vaste dienst veel geld uitgegeven ten behoeve van zijn audiënties bij de Verheven Porte. De leden van de familie Testa werden kort hierop tot Nederlander genaturaliseerd. In 1846 kwam het tot eervol ontslag van de inmiddels 76-jarige Gaspard, zeer tegen zijn zin overigens. Hij vatte het op als een blijk van ontevredenheid. Volgens Gaspard waren er rond dit ongevraagde ontslag veel praatjes en geruchten in omloop gekomen. Men zocht er in Pera meer achter dan alleen zijn hoge leeftijd, hetgeen hij als onverdiend pijnlijk ervoer. De Minister van Buitenlandse Zaken adviseerde koning Willem II om zijn verdienstelijk medewerker in de adelstand te verheffen. Aldus geschiedde. Bij K.B. van 5 april 1847 werd Gaspard Testa in de Nederlandse adelstand verheven en werd hem de titel baron verleend. Het tragische is dat de oude Gaspard op 16 april 1847 overleed. De formele mededeling over zijn verheffing in de adelstand heeft hem niet meer op tijd bereikt’.



















In het boek “Onze man in Constantinopel’ over Frederik Gijsbert van Dedem komen komen zowel Francois Testa (p.27,125,170,225,233) als Gaspard Testa (p.125,132,142,144,145,176,179,181,184-187,239,256,257) meermaals voor. Over Francois Testa staat geschreven: ‘Hij begon bij Van Dedem als tweede dragoman (tolk) onder Rodolphe Braggiotti. Later werd hij benoemd als kanselier. Tijdens Van Dedems verlof van 1793 tot 1795 was hij samen met Braggiotti de zaakgelastigde. Tijdens de tweede verlofperiode van Van Dedem, van 1803 tot 1807, was hij opnieuw zaakgelastigde’. Over Gaspard Testa; ‘Hij was een jongere broer van Francois Testa, werd in 1793 als dragoman beëdigd. In 1798 werd hij kanselier en vergezelde Van Dedem een jaar later naar Boekarest. In 1803 werd hij benoemd tot secretaris. Na Van Dedems vertrek in 1808 bleef hij in Constantinopel achter als zaakgelastigde’.
Henk Boom schrijft in voornoemd boek o.a. de volgende anekdote: ‘(…) Onder sultan Selim moesten Christelijke onderdanen van het rijk zich weer houden aan de kledingvoorschriften die onder Abdülhamid wat waren versoepeld. Toen de sultan een jood op straat tegenkwam die niet gekleed was in de voorgeschreven kleding, werd hij ter plaatse onthoofd. In zijn “Giornale Politico, het dagboek van het Palais de Hollande, schreef Gaspard Test hoe in november 1789 een jonge Engelse koopman zich had laten verleiden om gekleed als muzelman over staat te gaan. Daarbij had hij het ongeluk dat hij de sultan tegenkwam, die weer eens incognito over straat liep. Prompt liet hij de Engelsman arresteren en vroeg hem vervolgens of hij muzelman was of giaue, het Turkse scheldwoord voor een buitenlander. De Engelsman bekende dat hij geen muzelman was. “Onthoofden” was het bevel van de sultan. Toch kon hij vrijuit gaan dankzij de janitsaar die hem had begeleid. Die wierp zich in tranen voor de voeten van de sultan. “Hij is een buitenlandse reiziger en kent het landsgebruik niet”, riep de soldaat. Als bewijs voerde hij aan dat de Engelsman wel degelijk een hoed bij zich had. De sultan inspecteerde dat, gaf de Engelsman opdracht om zijn tulband te vervangen door de hoed, waarna hij weer op vrije voeten werd gesteld.’

Ten aanzien van Willem Gerrit Dedel, ambassadeur in Constantinopel van 1765 tot 1768, zie o.a.: ‘Catherine Vigne (red.): ‘Le voyage d’un gentilhomme d’ambassade d’Utrecht à Constantinople. Paris, 2007.
Marlies Hoenkamp schrijft: ‘De Nederlandse tak van de dragoman “dynastie’ der Testa’s begint met Giacomo (Jacques) Testa. Deze was vanaf 1747 als tweede dragoman aan de Nederlandse ambassade verbonden. Zijn zoons Francois en Gapard werden door hun vader tot dragoman opgeleid. Francois begon zijn carrière in 1766, toen hij voor verdere training naar de Republiek werd gezonden. Hij kreeg naast een vaste aanstelling van ambassadeur mr.Willem G.Dedel [die ambassadeur bij de Verhevene Porte was van 1765 tot 1768] vijftig leeuwendalers zakgeld mee. Dedel trachtte met deze reis naar de Nederlanden het euvel te ondervangen dat dragomans van de Republiek de Nederlandse taal niet beheersten’. Citaat Theo Hermans (Filter, 2012): ‘Op 15 december 1766 schreef ambassadeur W.G.Dedel aan de Directeuren van de Levantse Handel dat “een weezenlijk gebrek in onze tegenwoordige tolken” bestond “in de onweetendheid van onze spraeck’. De oplossing voor dit gebrek, zo hield hij de Directeuren eens te meer voor, bestond in het opleiden van jongeren. Toevallig wist Dedel een geschikt iemand. “Ik zoude nu veelligt eene goede geleegentheit hebben om een jong mensch van een jaer of vijftien, Frank van de gereformeerde religie, goeden huize, goed verstand en zoo veel ik weet van goede zeeden, tot taeljonge aen te nemen” (Bronnen 5,59). Met Frank bedoelde hij mogelijk Francois Testa. Dedels bezoek lijkt te zijn ingewilligd. een jaar later, op 22 december 1767, keurden de Directeuren zelfs de aanstelling van een tweede taaljongen goed, Richard Dunant, een neef van Daniel Jean de Hochepied, de Nederlandse consul te Smyrna. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Ottomaanse hoofdstad behielp zich dus overwegend met plaatselijk aangeworven dragoman. Doorgaans kon men over een drietal dragomans beschikken, benevens enkele aspiranten. Zoals de gevallen Caradja en Dunant al aangeven, ging het in de meeste gevallen om dragomans uit plaatselijke of internationale families. Enkele van deze families creëerden een dragomandynastie zoals Rudolphe Braggiotti, in dienst van de Nederlandse ambassade vanaf ongeveer 1746, fungeerde als eerste dragoman vanaf 1766 en als zaakgelastigde van 1793 tot zijn overlijden in 1796 op de leeftijd van tachtig jaar. Zijn dood was een groot verlies, schreef ambassadeur Frederik Gijsbert Dedem van Gelder, omdat een Europese ambassadeur niet rechtstreeks met de Ottomaanse overheid kon onderhandelen, “maar alles in zijn naam door desselfs dragoman moet laten verrichten en behandelen en die aan zijn adresse en van de wijs, op welke hij zich van de ontvangene orders komt te quiten, meermalen de goede of kwade uitslag der zaak geheellijk afhangt”(Bronnen 5, 571-572). Na Rodolphes heengaan werd zijn zoon Francois Braggiotti derde dragoman. De belangrijkste dragoman-dynsatie in Nederlandse dienst was echter die van de Testa’s. In de tweede helft van de zeventiende eeuw diende Francesco Testa (1627-1709) het Venetiaanse en het Nederlandse gezantschap. Zijn zoon Gasparo Testa (1684-1758) was werkzaam op het Russisch gezantschap voor hij in 1713 als dragoman in Nederlandse dienst trad. Gasparo’s zoon Giacomo (Jacques) Testa (175-1804) werd tweede dragoman in 1766 en was nog steeds in dienst in 1791. Zijn beide zonen Francois (?-1829) en Gaspard (1770-1847) dienden als dragoman. Francois vertrok in 1766 als “jeune de langue” naar Nederland (en is dus wellicht de Frank waar Dedel over sprak). Terug in Constantinopel fungeerde hij als kanselier, vervolgens als opperdragoman van 1796 tot 1810 en als zaakgelastigde van 1803 tot 1807 – dus in de woelige jaren van de Bataafse Republiek en de Franse Tijd. Francois’ jongere broer Gasperd “jeune de langue” in 1776 en diende in Constantinopel als Nederlands zaakwaarnemer van 1808 tot 1810, toen de ambassade gesloten werd als gevolg van de inlijving van Nederland bij rankrijk, en opnieuw van 1814 tot 1825′. (…) Voornoemde Vlaming René Spitaels maakte behalve een lijstje een dragomans uit de familie Testa ook van een ander geslacht, de Pisani’s, die blijkbaar voornamelijk de Russische en de Britse gezantschappen bevolkten. Hij noemde Nicolas Pisani, zoon van Antoine Pisani die als tweede dragoman bij de Engelsen dienden en neef van een Pisani die als opperdragoman voor de Russen werkten. Juist die Nicolas Pisani is in 1835 bankroet verklaard en begeerde volgens Spitaels om dragoman te worden bij de gloednieuwe Belgische ambassade. ‘Laat dat vooral nooit gebeuren’, aldus Spitaels die het niet voor had op de invloed die de dragomannen uitoefenden.



Dr. Franciscus Matthaeus Winceslaus baron Testa was een zoon van Gaspard Testa. Geboren in Pera-Constantinopel 16-10-1886. In 1828 gepromoveerd aan de universiteit in Utrecht. In 1834 benoemd tot vice consul en kanselier in Trujillo (Honduras, Centraal-Amerika) .Was secretaris legatie namens Nederland in België 1840-1841, idem in Berlijn 1841-1845. In 1846 begiftigd met kommandeurschap in de Luxemburgse orde van de Eikenkroon. Zaakgelastigde te Washington 1845-1854. Buitengewoon gezant en gevolmachtigd in Kopenhagen en Stockholm 1854-1855. Hij is 15 december 1882 overleden in het Franse Montpellier.





In 1261 wordt Pasquale Testa afkomstig uit Genua in Constantinopel aangetroffen. ‘The connection between Genoa and Galata goes back more than seven hundred years. The Genoese recaptured Constantinople from the Latin crusaders and began to trade with the Byzantines around the mid 13th century, In 1267 they were granted control of the area where Galata Tower stands. The boundaries were marked in 1303 on he understanding the Genoese wouldn’t fortify it, but they did. At the same time, the Genoese were doing business with the Ottoman Turks. Genoa had become a city stae with trading interests across Europe, including in the Aegian. In 1352 they formed an alliance with the Ottomans’. [Source: Galata and Genoa: Towers, Furniculars and more – Inside out in Istanbulinside Out in Istanbul].
In 1155 is onder de Byzantijnse keizer Manuel Komnenos goedkeurig verleend voor een Genuese markt/bazaar in Galata (Pera). Na een moeizame samenwerking in de periode daarna is dankzij het Verdrag van Nymphaeum (1261) – een handels- en verdedigingsverdrag tussen het Byzantijnse Rijk en de Republiek Genua – onder keizer Michael VIII Paleologus aan de kooplieden uit Genua voorrang gegeven en is toegestaan aan deze Italiaanse kolonie van kooplieden een eigen ‘Podestá’ (bestuurscentrum) te stichten, tevens voor de Italianen uit Venetië, Toscane en Ragusa. Het behield de functie als bestuurscentrum tot de begin van de 18de eeuw, met het einde van de Venetiaanse Republiek. Citaat: ‘There are well known families living in Istanbul, descendants of Genoese times, as merchants, bankers, diplomatic dragomans, some of whom have acquired French, German and Austrian nationality. For example Doria, Novoni, Olivieri, Brutti, Corpi, Chivari, TESTA, Contarini, Gritti and Pisani. There are the dragoman families: Marini, Silvestri, Paradi and the Orlandis are Venetian nobility’ (Mavi Boncuk, A Genovese Primer of Galata’, 30th September 2012)


===================



EMILE TESTA (1821-1896)






Citaat uit: Neerlandia, jaargang 7, 1903 (DBNL): ‘Lange tijd werd Nederland te Tripoli vertegenwoordigd door een bezoldigd consul-generaal, Nederlander, Jhr.Emile Testa, die tevens consul-generaal was voor Tunis. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, koopman te Tripoli, die niet bezoldigd werd, een goed Nederlander is en veel hart getoond heeft voor de Nederlandse belangen en voor een waardige vervulling van zijn ambt. Enige jaren geleden verhuisde hij naar Constantinopel. Tot zijn opvolger benoemde de voormalige minister van Buitenlandse Zaken de bewuste heer (minderjarige) Vadala, omdat zij ter plaatse geen andere geschikte kon vinden (…)’.




Nederland’s Adelboek 1980 71e jaargang (‘s-Gravenhage (W.P.van Stockum & Zoon): GENEALOGIE TESTA





87. pagina 336)
A. Nazaten van Stephano Testa (1560), geboren én overleden in Constantinopel/Istanbul (selectie)
-Fortune Erasme Francois Testa, Constantinopel 1852-1909; – Jacobus (Jacques, Giacomo) Testa, Constantinopel 1725-1804; -Constantin Testa, Constantinopel 1819-1850; – Gaspard Testa, Constantinopel 1750-1847; Gasparo Testa, Constantinopel 1595/1596-1686; Gaspard Testa, Constantinopel 1684-1758; – Francesco Testa, Constantinopel 1627-1709; – Rosalie Testa, Constantinopel 1815 -…; Theodore Marie Joseph Testa, Constantinopel 1898-1898; – Franco Testa, Constantinopel 1710-…; – Yvonne Marie Fortuné Testa, Constantinopel 1896-1972; -Guillaume Antoine Vincent Wenceslas Testa, Constantinopel 1849-1909; – Antoine Vincent Jean Chrysotome de Testa, Constantinopel 1813-1879; Jeanne Marie E. Testa, Constantinopel 1899-1900, Auguste Testa, Constantinopel 1817-1851, Dominique Testa, Constantinopel 1811-1860, Lucia Testa, Constantinopel 1722-1745, – Lucia Testa, Constantinopel periode 1762-1789; -Erasme Antoine Nicolas Testa, Constantinopel 1892-1898; -Maria Testa, Constantinopel 1771-1773; – Bartolomeo Testa, Constantinopel 1723-1809; – Henry Testa, Constantinopel 1763-1789; – Maria Angela Testa, Constantinopel 1764-1767; Antoine Gaspard Testa, Constantinopel 1765-1767; – Antoine Jean Testa, Constantinopel 1768-1839; Francesco Maria Testa, Constantinopel 1772; Marie Anna Testa, Constantinopel 1765-1767; Gasparo Testa 1770-1847; – Anna Maria Testa, Constantinopel 1774; Maria Catharina Testa, Constantinopel 1773-775; Gaspard Testa, Constantinopel 1684-1758; – Clara Testa, Constantinopel 1716-1718); – Elisabeth Lucia Testa, Constantinopel 1778; – Francesco Testa, Constantinopel 1739-1740; – Francisco Constantino Gustavo Testa, Constantinopel 1797; – Antoine Paul Testa, Constantinopel 1798-1876; – Charles Joseph Pierre Testa, Constantinopel 1809-1887; – Ignace André Etienne Raphaël de Testa, Constantinopel 1812-1873; – Alfred de Testa , Constantinopel 1843-1932: Ernest Constantin de Testa, Constantinopel 1845; Jacques Francois Pierre de Testa, Constantinopel 1895; – Emile Francois de Testa, Constantinopel 1821-1896; – Leopold Charles Marie Antoine de Testa Testa, Constantinopel 1847-1924; – -Marcus Testa, Constantinopel 1688; – Constantino Testa, Constantinopel 1820; – Charles Hippolyte Testa, Constantinopel periode 1850–1874; – Maria Testa. Constantinopel 1721; Coronice Testa, Constantinopel 1898; – Henrico Testa, Constantinopel 1763; – Giacomo Testa periode rond 1688; Georgio Tomaso Testa, Constantinopel periode 1694-755; – Ludovica Testa, Constantinopel 1775; – Maria Angiola Testa, Constantinopel 764; – Adriana Maria Angela Testa, Constantinopel periode 1905; – Giovanni Testa, Constantinopel periode 1741; Maria Elisabeth Testa, Constantinopel periode 1752; Charles Hipolyte Testa, Constantinopel periode 1849-1921; – Joseph Testa, Constantinopel 1862; Antonio Testa, Constantinopel periode 1757-1759; Antonio Rocco Testa, Constantinopel periode 1695; Theresia Testa, Constantinopel periode 1764; Mattheus Testa, Constantinopel 1721-1809; – Fortunato Erasmo Giovanni Fransco Testa, Constantinopel, periode 1852; -Germaine Marie Charlotte Testa, Constantinopel periode 1908; – Francois Marie Testa, Constantinopel periode 1851; Th.E.D. Testa (1811-1860 die van 1885- tot 1855 tweede tolk bij de legatie te Constantinopel.; Charles Joseph Testa (1808-1887) was bisschop van Phacusa van 1885-1887.






B. Nazaten van Stephano Testa, geboren in Constantinopel/Istanbul en elders overleden (selectie)
-Paul Testa, Constantinopel 1808 – Londen (Engeland) 1870; – Yolande Augustine Antoinette Testa, Constantinopel 1904 – Braine l’Allard (België) 1981; – Karl (Carl) Victor Wilhelm Johannes, Constantinopel 1892 – Saloniki (Griekenland) 1943; – Theodore Marie Erasme Testa, Halki/Constantinopel 1900 – ‘s-Gravenhage 1972; – Wilhelmina Caroline Marguerite, Constantinopel 1890 – Xanthy (Griekenland 1967; – Francois Matthieu Wenceslas Testa, Constantinopel 1806 – Montpellier 1882;


Emile (Emilius) Frederique (Franciscus) Eliodore Testa, Constantinopel 1821 – Vichy 1896, Leopold de Testa (zoon van Ignace André Joseph Rafaël de Testa, Baron 1812-1873 en Sophie Darabet 1823-1848) geboren 13 juni 1847 in Constantinopel en overleden 12 augustus 1924 in Courbevoie, Frankrijk – was advocaat en schrijver.
===========


(Het Vaderland, 10 april 1890)


=====================

===





Consul Francois Emile Sebastien Testa (* 1863 Mannheim – ov. 1942 Casablanca)


Karl Testa



==========================


RELIEKEN VAN HET KRUIS VAN CHRISTUS EN EEN DOORN UIT DE DOORNENKROON VAN GOLGOTHA DANKZIJ K.V.TESTA VIA GALATA IN AMSTERDAM TERECHT GEKOMEN EN NOG EIGENDOM ZIJN VAN DE FAMILIE TESTA


HISTORIE VAN DE DRAGOMANNENDYNASTIE TESTA IN CONSTANTINOPEL


Artikel door Eugenio Dalleggio d’Alessio. Une inscription inédite d’Arrab-Djami. In: Revue des Etudes Byzantines, 1929, p.408–412 over voorgeschiedenis familie TESTA in Galata













============================================================
Een reis van Baron van Dedem en klein gevolg zoals familieleden en ook dragoman Gaspard Testa in 1793 van Istanbul via Adrianopel (Edirne), Sofia, Belgrado, Wenen, Stuttgart, Keulen en Zutphen naar het ouderlijk huis van de baron in Wijhe, Overijssel, zoals beschreven door Testa en gepubliceerd door Jan Schmidt en in ‘Onze man in Constantinopel’ door Henk Boom, zie onderstaand citaat;

(…) Testa had andere zaken aan het hoofd. Geboren in Constantinopel was hij nog nooit in het buitenland geweest. De verbazing waaraan hij onderweg al ten prooi was gevallen, kreeg in Wenen een hoogtepunt. “Vrouwen? In Turkije werken ze niet buitenshuis, terwijl ze hier vaak een winkel drijven”. Honden.? “Het wemelt hier niet van de loslopende honden maar zij hebben een halsband om zodat hun baas hen kan herkennen. “Straten? “Die worden onophoudelijk schoon gemaakt en hersteld”. Lantaarns? “Die verlichten de stad de hele nacht zodat de voorbijgangers zelf geen ander licht nodig hebben”. Kleren? Hoewel een oosters kostuum in Wenen niet ongewoner was dan een Europees kostuum in Constantinopel hield men mij algemeen voor een muzelman en veronderstelde men dat ik bij het gevolg hoorde van een gezant die de Porte juist had benoemd voor Londen? “De keizer? “Als iemand Zijne Majesteit tegenkomt, is hij zelfs vrij zijn hoed af te nemen zonder dat iemand daar iets van zeggen. Na twee weken van soirees en bezoeken werd afscheid genomen van Wenen en ging de reis voort, nu voor het eerst in een heuse postkoets. Via Regensburg (koffers gestolen), Neurenberg (bagagewagen gebroken), Mainz (inchepen voor een tocht over de rijn) en Keulen, werd voor het eerst – na drie maanden – in Nederland overnacht, in logement De Kroon in Zutphen “waar men de nationale properheid kon zien, tot zelfs op straat en in het bijzonder op het trottoir”, schreef Testa Omdat hij nog steeds in Turkse outfit rondliep, baarde hij opzien en lawaai in het stadje aan de IJssel. “Om mij te verschuilen voor de kinderen die in de straat een groep vormden, ging ik het logement in, maar dat hielp niet. Ze zagen me in de kamers lopen en zij schaterden en schreeuwden zodat ik de gordijnen moest dichttrekken.” Nog één dag was er te gaan. In het logement “De Halve Maan” in Deventer werden voor het laatst de paarden verwisseld. In die stad (waar men voortreffelijke kruidkoeken maakt’) werd Van Dedem opgewacht door een ver familielid. Het was baron Van Dedem van den Berg, de drost van Vollenhove, die samen met baron Van Raamsveld, de drost van Twente, klaarstond om “Hunne Excellenties te feliciteren met hun voorspoedige aankomst”. Eenmaal in Wijhe liep het hele dorp uit om de reizigers uit Constantinopel te verwelkomen. Op de kalender stond 26 november 1793. Na een reis van een kleine drie maanden en een verblijf van ruim acht jaar in Constantinopel was Van Dedem weer thuis”. [‘Gaspard Testa’s verblijf zou na aankomst in Wijhe van korte duur zijn. In augustus 1794 stuurde Van Dedem hem terug naar Constantinopel, omdat hij zich kennelijk had misdragen’] .

======================








=================
Mr.Théodore Erasme baron Testa (geboren 6-8-1900 in Halki (Constantinopel, overleden 3-10-1972 in ‘s-Gravenhage, van beroep advocaat en procureur, juridisch adviseur van Turkse delegatie, oprichter en secretaris van de Nederlandsch-Turksche Vereeniging in 1934.


Uit bovenstaand huwelijk zijn geboren: 1) Caspar Ludovicus Paulus Maria baron Testa (1933-2017), 2) jhr.Oscar Wybo Maria Testa (geboren 1934), 3) jhr. Theodoor Maria Franciscus Testa (geboren 1937), 4) jhr. drs. Andreas Lodewijk Franciscus Maria Testa (geboren 1942), jhr. Patrick Joan Josephus Edmundus Maria Testa (geboren 1945).








BIJLAGE: Uit een artikel van Albert Brussee Frans Liszt omzwervingen in het Ottomaanse Rijk, uit: Tijdschrift Frans Liszt Kring. 2016, p.2-18; ‘Een optreden in de Nederlandse ambassade bij baronesse Caroline Testa-Dantan (1795-1888), tweede echtgenote van Gaspard Testa.


Een zoon van Gaspard baron Testa en de broer van jonkheer Antoine Testa, de jeugdvriend van Nicolaas Beets, was Jonkheer CONSTANTIN BAPTISTE TESTA, geboren in Constantinopel in 1819, gehuwd met Euphrosine Antoinette Roux. Hij studeerde hij in Den Haag op het Gymnasium Haganum. Zie: Jaarboek Die Haghe 1982. De Latijnse School ” Sedas Palladis Haganae 1816-1838′. Later is de Latijnse School verplaatst en omgevormd tot Gymnasium Haganum
BIJLAGE ANTOINE TESTA (1813-1879) ALS SCHOOLVRIEND VAN NICOLAAS BEETS IN 1829-1831 OP DE LATIJNSCHE SCHOOL IN HAARLEM, BESCHREVEN ALS ‘ANTOINE VAN CONSTANTINOPEL’ IN HET BOEK ‘CAMERA OBSCURA‘ DOOR HILDEBRAND
Nicolaas Beets is in 1814 in Haarlem geboren in de Koningstraat waar zijn vader apotheekhouder was. Na de lagere school bezocht hij de Fransche en Latijnsche school in zijn geboortestad. In 1833 is hij op 19-jarige leeftijd voor de studie theologie ingeschreven op de Leidse Academie. Van zijn Haarlemse jeugdvrienden zijn Hacke, Schneevoogt en vooral John Ingram Lockhart, zoon uit een Engels gezin in Haarlem, het meest bekend. Daartoe behoort ook Antoine Testa afkomstig uit Constantinopel, op jonge leeftijd naar Marseille gezonden om de Franse taal te leren, met wie hij na aankomst in Nederland in de jaren 1829-1831 bevriend was als mede-leerling van de Latijnsche School in de Jacobijnestraat, waar Jacobus Veenhuizen Peerlkamp (1788-1864) van 1822 tot 1852 rector was. Beets ‘vereeuwigde’ Antoine in zijn onder het pseudoniem Hildebrand gepubliceerde boek ‘Camera Obscura‘ in het opstel ‘Verre Vrienden’. Reeds in de eerste druk in 1839 is ‘Verre vrienden’ opgenomen, waarin Testa als als ‘Antoine van Constantinopel‘ een centrale plaats inneemt. In 1831 is Antoine Testa naar Constantinopel teruggekeerd, maar in in 1836 bezocht hij na een reis door Europa nogmaals Holland en zijn schoolvriend Nicolaas Beets. Beets beschouwde hem zoals hij in een brief schrijft: ‘“als een geheel ander en toch dezelfde’. Citaat zoals Beets zijn schoolvriend Antoine Testa karakteriseerde: ‘Van geslacht een Italiaan, van vaderland een Turk, van Moedertaal een Fransman, van opvoeding een Hollander, van geloof een Catholiek en van hart een goede jongen’.

Blijkens het bevolkingsregister van de gemeente Haarlem is Antoine in 1829 ingeschreven op een adres in de Gierstraat (818) als 16 jarige pensionaire (kostschoolleerling) onder de namen: Antoine Jean Chrysostome Vincent Testa, afkomstig uit Pera bij Constantinopel. In 1831 is hij teruggekeerd naar Turkije. Antoine Testa werkte als dragoman van Zweden, legatieraad 1832-1840, zaakgelastigde 1840-1848 van Zweden en Noorwegen, consul-generaal te Alexandrië 1865-868, handelaar, makelaar en maritiem agent.



Vooromslag van ‘De Beetscollectie te Leiden (2003) waar zich het Beetsarchief bevindt in de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Universiteitsbibliotheek Leiden. A.V.J.C.Testa komt daarin voor op de archiefnummers A1 (correspondentie): 3 brieven uit Antwerpen en Constantinopel (1830/1831) en 1 brief uit Montpellier, s.v. Testa, nr.4, 1875 in welke Franse stad Antoine in 1879 is overleden. Voorts D46, 2. Brief van Beets aan Antoine Testa (20 juli 1836), met aantekening door Beets “toezeggend het bezoek waarvan gewaagd wordt in het opstel “Verre Vrienden”. Ten slotte bevindt zich in het dossier D46, nummer 7 , (in een enveloppe met “aardigheden” een visitekaartje van Emile de Testa.

Het is bekend dat voor het opstel ‘Verre vrienden’ gebruik is gemaakt van de correspondentie tussen Beets en Antoine Testa.

Uitgaande van de veertigste druk der ‘Camera Obscura’ van Hildebrand met illustraties van Jo Spier wordt hieronder het grootste deel van ‘Verre vrienden’, zeker voor zover betrekking hebbende op Antoine van Constantinopel ofwel Antoine Testa, als scan opgenomen (Haarlem, De Erven Bohn, 1939, p. 152-162).




=======






==========
Yusuf Franko Pascha (1856-1933) was een Ottomaans staatsman van Grieks-katholieke herkomst. Hij is in 1919 korte tijd minister van Buitenlandse Zaken in het Ottomaanse Rijk geweest. Hij is getrouwd geweest met de dochter van een Franse bankier, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Uit liefhebberij was Yusuf Franko ook karikaturist. Deze zijn thans, na in 1957 bij en antiquair te zijn ontdekt, in een beperkte oplage van 500 exemplaren in boekvorm uitgegeven. Jonkheer André Testa en Mehmet Tütüncü verwierven onlangs 1 exemplaar. Onderstaand de achterflap van het boek en verder onder meer een karikatuur van Charles Testa, dragoman namens het Duitse Rijk, daterend uit 1884.

Achterzijde boek met karikaturen door Yusuf Franko Kusa Bey van Osmaanse politici en buitenlandse diplomaten.





NOG ENKELE CARTOONS VAN YUSUF FRANKO


Jonkheer mr. Dirk Anton Willem Tets van Goudriaan (1844-1930) was een succesvol gezant van Nederland in Turkije en Duitsland. In het kabinet-DeMeester is hij van 1905tot 1908 minister van Buitenlandse Zaken geweest. In 1881 getrouwd met Henriette Marie Sophie barones Schimmelpenninck van derOije (1856-1925)



==================




===================================================

Henri Jonker Roelants zorgde voor een vertaling: D.O.M. Deo Optima Maximo, aan de beste en hoogste God gebruikelijk opschrift Romeinse tempels, eerbetoon aan Jupiter. Hier natuurlijk de Christelijke God, waar optima etc. overboden zijn.
De tekst: In deze kerk rust Antonius Johannes Vrijheer Baron Testa. Raadgever van de Oostenrijkse keizer en namens deze kanselier bij het keizerlijk gezantschap bij de Ottomaanse sultan. Geboren in Constantinopel 12 februari 1768, overleden 1 januari 1839. God vrezend. [hij was] trouw jegens zijn vorst, oprecht jegens de zijnen, integer en welwillend voor anderen [hij was] geduldig bij tegenspoed, scherpzinnig van geest en verstandig in [zijn] overweging. Een voorbeeld voor vrienden en nageslacht hebben zijn dankbare zoons deze steen geplaatst.

========



Ongelofelijk om zo’n geweldig uitgebreid overzicht te zien van een zo belangrijke familie, die zo veel eeuwen zo veel heeft betekend voor de relatie tussen het Ottomaanse Rijk en de Nederlanden. De rol van Dragoman was werkelijk een sleutel van begrip tussen de beide natiën.
Jhr. drs. Andreas Lodewijk Franciscus Maria Testa, mijn goede vriend André, heeft hier een magistraal overzicht bijeengebracht, waar hij vele jaren aan heeft willen werken.
Schitterend!
Hendrik Johan (Hans) Matla, ’s-Gravenhage
Met dank voor reactie. In het blog Librariana 2016 juli 2017-219 heb ik een beknopte bijdrage gewijd aan: Red de Matla-collectie!
fantastisch om op deze wijze kennis te maken met de geschiedenis rond Turkije… en natuurlijk het feit dat Andre Testa,die ik reeds lang ken, daar met familie een goede rol in speelt. Peer Sips