De zomerresidenties van het koopmans- en regentengeslacht Trip in Heemstede en omgeving (1636-1735). Deel 3

In de Middeleeuwen heeft de adel kleur en vorm gegeven aan het leven in Holland. Tijdens de 17e en 18e eeuw is die rol overgenomen door de nieuwe rijken, via de (internationale) handel vermogend geworden kooplieden en magistraten in het stadsbestuur. Met enige tientallen andere geslachten in Amsterdam heeft de familie Trip tot deze categorie behoord. Heerlijkheden en vooral buitenplaatsen vormden een onmisbaar bestanddeel van de elite in de Republiek. Waren de wapen- en ijzerhandelaren Trip gedurende de Gouden Eeuw in de eerste plaats kooplui; hun nazaten hebben zich voornamelijk als regenten gemanifesteerd. Als zodanig kunnen Jan Trip en Jan Trip, bijgenaamd de Jonge, gerekend worden, nakomelingen van Elias Trip. Aan het slot van dit drieluik komen nog enkele andere telgen uit het geslacht Trip in relatie tot Zuid-Kennemerland beknopt aan de orde.

Jan Trip, Heer van Berkenrode, eigenaar van ‘Achter Koekoek’

Portretgravure van Jan Trip (1664-1732), hierop 51 jaar met afbelding van Berkenrode. Toegeschreven aan Pieter van Gunst (RKD; iconografisch bureau)

Portretgravure van Jan Trip (1664-1732), hierop 51 jaar met afbeelding van Berkenrode. Toegeschreven aan Pieter van Gunst (RKD; iconografisch bureau)

Het is opmerkelijk hoeveel van de grote Amsterdamse Heren in de vorige eeuwen hun zomerresidentie in Heemstede of Aerdenhout kozen: Van Loon, Munter, Backer, Van de Poll, Lestevenon, Trip enz. Mr .Jan Trip (1664-1732), zoon van regent mr.Jacobus Trip – die in Heemstede over het jachtrecht beschikte tot 1660 – en Margaretha Munter, liet zich op 18-jarige leeftijd voor de rechtenstudie inschrijven aan de Leidse Universiteit en promoveerde in 1685 tot doctor op een proefschrift ‘De officio juridicis’, opgedragen aan drie ooms Munter. Begin 1690 huwde hij in Amsterdam met Margaretha Cecilia Nijs(in 1699 overleden); in 1713 hertrouwde hij met Elisabeth Tiellens, Vrouwe van Berkenrode, weduwe van Benjamin Poulle. Laatstgenoemde was in leven Heer van Berkenrode, Gunterstein en Tienhoven, schepen en raad van Amsterdam. Trip gold in de Amstel stad als een invloedrijk man (1). Van 1709 tot 1732 raad en tussen 1707 en 1731 liefst 13 keer gekozen tot burgemeester, qua aantal in de eerste helft van de 18e eeuw enkel overtroffen door mr.Jan van de Poll (17 maal). In zijn arbeidzaam leven vervulde Trip een twintigtal ambten, zoals bewindvoerder van de Oost-Indische Compagnie (1705), bibliothecaris der stad (1727) – waarvoor hij overigens geen salaris ontving, maar bij wijze van symbolisch tractement ‘een halve aam Rijnse wijn’ ontving – en van 1728 tot zijn dood curator van ’s Lands Hogeschool te Leiden. Hij was een gewaardeerd man, doch maakte zich vergelijkbaar met andere regenten als Sautijn, Six en Van De Poll schuldig aan het verkopen van ambten, zoals het lucratieve post-meesterschap waarvan zijn zoon Jan Trip jr. profiteerde. Toen Agatha Munter in 1687 overleed behoorde tot de erfgenamen van de hofstede Beeckestein in Velsen óók haar neef mr .Jan Trip, een zoon van haar zuster Margaretha. Korte tijd later is hij de enige eigenaar geworden, totdat Trip via zijn tweede huwelijk de beschikking kreeg over het Huis Berkenrode (2) en Beeckestein afstond aan zijn reeds genoemde zoon. Desondanks heeft hij een eigen hofstede in de nabijheid van Berkenrode op 28 januari 1718 aangekocht voor ƒ. 6270,- en wel de ‘Achter Koekoek’. Ruim 22 morgen groot, voor het merendeel gelegenheid in de Heerlijkheid Heemstede en ten dele “in de bannen van Tetterooden, Aelbertsbergh en Vogelensangh” (3). Reden waarom de overdrachtsacte werd verleden voor schout en schepenen van zowel Heemstede als Bloemendaal. De buitenplaats was vóór omstreeks 1655 nog niet gescheiden door de Leidsevaart en lag op één lijn Oost-West met de ‘Voorkoekoek’ (ofwel Ipenrode). Op 15 april 1720 breidde Trip zijn bezit uit met de ‘Kleyne Achterkoekoek’, circa 12 morgen, voor ƒ. 4.900,-, direct belendend aan de hofstede van Abraham Guldewagen (Ipenrode). Bij de veiling van Brederode’s Heerlijkheid één jaar later kocht Trip ook de zogeheten Koekoeksduinen, 55 morgen groot en het Sekveld (4). Jan Trip was een ijdel, maar ook een tolerant persoon, die de lange tijd onderdrukte katholieken terwille is geweest. In 1723 wensten de Burgemeesters van Amsterdam geen enkele priester meer toe te laten, tenzij op voordracht van de oud-katholieke bisschop Cornelis Steenoven. Burgemeester Van den Poll wilde zijn zin doordrijven een Jansenistisch geestelijke te benoemen tot rector van het Amsterdamse Katholieke Jongensweeshuis. De Roomskatholieken kwamen hiertegen in verzet. Het volgende plan werd beraamd. Een katholieke verwante van Van den Poll, mevrouw Moens, zou hem dreigen te onterven. De priester Wyckersloot zou burgemeester Gilles van den Bempden (later eigenaar van ‘Boekenrode’) bewerken. Priester Willem Cavellier was familie van burgemeester Geelvinck (wiens zwager Sautijn later ‘Ipenrode’ kocht). De vierde burgemeester Jan Trip moest op zijn buitenplaats ‘Achterkoekoek’ worden bewerkt door pastoor Petrus Weers van de statie Berkenrode en pastoor Wijtmans van Vogelenzang, in welke plaatsen de hofstede was gelegen. Op 18 mei 1733 kon de Apostolisch Vicaris J.van Bijlevelt berichten: “De Heeren Weerts en Wijtmans gebuere pastoors van den Borgemeester Trip hebben dien man en Burgemeester fix door een reden van een achtermiddag op het huys van Trip ten eenemael omgezet”. Op die gedenkwaardige bijeenkomst in Heemstede is de kwestie van het Amsterdamse Weeshuis ten gunste van de Rooms- Katholieken beslecht (5). Ofschoon mr.Jan Trip, met 7 dienstboden, een buitenplaats en een koets met 4 paarden, over een niet gering vermogen beschikte, was zijn echtgenote Elisabeth Tiellens aanzienlijk rijker. Bij haar overlijden in 1724 liet zijn het kapitale bedrag van 1 miljoen en 900.000 gulden na! Zij was kinderloos gestorven en onder huwelijkse voorwaarden getrouwd, waarbij notarieel was bepaald dat het geld naar de neven en nichten zou gaan. Ten aanzien van Berkenrode had men geregeld dat haar neef Mattheus Lestevenon, wiens moeder een zuster was van Vrouwe Tiellens, het eigendom kreeg, maar Jan Trip het vruchtgebruik “deszelfs leven lang gedurende”. Vele leden van het geslacht Trip bezaten een buitenhuis, doch weinigen mochten zich vrijheer of ambachtsheer noemen. Eigenlijk ook Jan Trip niet, die van 1724 tot zijn dood (en trouwens al tijdens het leven van zijn echtgenote) met de titel ‘Heer van Berkenrode’ prijkte, ofschoon hij feitelijk nimmer eigenaar is geweest (6). Op 8 december 1724 is door de Staten van Holland de toen 9-jarige achterneef Mattheus Lestevenon (de Jonge) beleend. Zijn vader deed voor hem ‘hulde, eed en manschap’. Bij het overlijden van Jan Trip was Mattheus 17 jaar oud, maar eerst op 25-jarige leeftijd deed hij als ambachtsheer zijn ‘behoorlijke hulde’. Minstens twee boekwerken zijn aan de populaire burgemeester opgedragen met daarin een gegraveerd portret (7). In de foliant van Basnage en Alewyn (Bijbels groot en waerelds tafereel) uit 1715 is de ‘Heer van Berkenrode’ 51 jaar oud geportretteerd in ovaal met veel zinnebeelden, waaronder een gezicht op Amsterdam. Voorts door de etser Van Gunst in het Woordenboek van David van Hoogstraten (Leiden, 1725-1733), waarin Trip wordt afgebeeld met allongepruik en bef, en op de achtergrondde buitenplaats Berkenrode zichtbaar is. Het onderschrift, waarbij een geslachtswapen, luidt: ‘De EdelGroot Achtbare Heer Mr. Jan Trip, Heer van Berkenrode, Burgemeester en Raad der Stad Amsterdam, mitsgaders Bewindhebber der Oost- Indische Compagnie etc.etc.etc.’ met het volgende zesregelige (kreupel)vers van J.Verburg:

“De kunst, belust om eens aan

Amstels burgery

Haar liefste en waardste pandt in

klein begrip te geven,

Maalt Trip in deze prent, zo als hy

aan het Y

Regeert, alleen om daar de wetten

te doen leven.

Wie Deugdt en Godvrucht in een

man van staat bemint

Weet, dat hij ’t voorwerp hier van

zyne liefde vindt”.

IMG_0013

De Statenbijbel die in bezit was van Johan Trip, heer van Berkenrode met (ingekleurde )prenten van graveur Romeyn de Hooghe. Dordrecht, 1714. Bij de foliantbijbel is ’t Groot Weereld Tafereel bijgebonden (Catharijne Convent, Utrecht)

IMG_0015

De vitrine in museum het Catharijne Convent, Utrecht, waarin de Statenbijbel ligt die ooit toebehoorde aan Johan Trip, heer van Heemstede , naast een prent van de synode van Dordrecht.

 

 

Jan Trip is op 68-jarige leeftijd in 1732 gestorven en begraven in Velsen (8). Zijn erfgenamen hebben op 29 april 1735 de hofstede Achter Koekoek, groot 26 morgen en 200 roeden, voor ƒ. 8.200,- getransporteerd aan mr.Cornelis Hop, oud-schepen en raad der stad Amsterdam en sedert 1728 al eigenaar van’Westerduin’. Dezelfde dag werd de Kleine Achter Koekoek voor f. 1.900,- verkocht aan drie telgen uit het regentengeslacht Van Loon. Het huisje staat nog aan de Cementweg der Waterleidingduinen. De laaste bewoner in de 19e eeuw Van der Hulst werd door zijn medepachters ‘De koekkert’ genoemd (9). De Koekoeksduinen ten slotte zijn in het bezit gekomen van mr. Jacob Corneliszoon Hop. Over zijn oudste zoon volgt nog nadere informatie. De tweede zoon mr.Jacobus Trip (1695-1756), is secretaris (1712) en schepen (1723) te Amsterdam geweest, alsmede bezitter van de hofstede ‘Adrichem’ in Wijk aan Duin (Beverwijk). Hij promoveerde 20 januari 1715 aan de Leidse Academie op een dissertatie: ‘De ultimus voluntatibus’. Dit proefschrift is opgedragen aan zijn vader: ‘Joanni Trip, jur.utr.doct. Berkenrodii domini…etc”.

Portretschilderij van Jan Trip (1664-1712). Toegeschreven aan Pieter van Gunst. In particuliere collectie (foto RKD-Den Haag)

Portretschilderij van Jan Trip (1664-1712). Toegeschreven aan Pieter van Gunst. In particuliere collectie (foto RKD-Den Haag)

Jan Trip (de Jonge) en Woestduin (1715-1717)

Jan Trip (1691-1721), bijgenaamd de Jonge, ter onderscheiding van zijn gelijknamige vader, de in zijn tijd welbekende burgemeester van Amsterdam, is geboren uit het eerste huwelijk met Margareta Cecilia Nijs. Reeds op 17-jarige leeftijd werd hij op voorspraak van zijn vader tot secretaris benoemd en in zijn korte leven vervulde hij nog enkele ambten, zoals bewindhebber der West- Indische Compagnie in 1720. Vijf jaar voordien is Jan Trip getrouwd met Petronella Wilhelmina van Hoorn, geboren in Batavia en dochter van de goeverneur-generaal van Oost-Indië Jan van Hoorn. In het jaar van zijn huwelijk kocht hij voor ƒ 16.000,- de hofstede Woestduin, deels in de banne van Heemstede en deels in Bloemendaal gelegen. Al op 11 juni 1717 droeg Trip dit buiten over voor ƒ 20.000,- aan een vermogend Amsterdams koopman Abraham Cromhuyzen (10). Jan Trip de Jonge had intussen een half jaar eerder van zijn vader voor het kapitale bedrag van ƒ 31.000,-Beeckestein verworven, inclusief de bijbehorende landerijen, enige boerenwoningen en de Velser haven “met het regt van ’t aanstellen van een schipper varende van Velsen op Amsterdam”. In de bijna 15 jaren tot zijn dood is Beeckestein met inbegrip van het park ingrijpend veranderd. Jan Trip jr. stierf op 4 juni 1712) en vond bij zijn vader (zoals ook in 1738 zijn zoon en in 1764 zijn echtgenote) een laatste rustplaats in de kerk van Velsen. De enige zoon Jan Willem Trip was bij het overlijden van zijn vader nog slechts 5 jaar en is op 22-jarige leeftijd kinderloos in Engeland overleden, een vermogen nalatende van ƒ 283.000,- (11).

Fragmentgenealogie Clifford - Trip

Fragmentgenealogie Clifford – Trip

Overige relaties van Trip-telgen met Heemstede, Bennebroek en Bloemendaal

Een dochter van staalmagnaat en burgemeester Louis ofwel Lodewijk Trip was Margaretha (16401714), die in 1659 in het huwelijk trad met de schatrijke Samuel de Marez, Heer van Maarsbergen enz. Laatstgenoemde persoon was een zoon van de Amsterdamse koopman Jan de Marez en is in 1684 door koning Lodewijk XIV verheven tot Ridder in de Orde van Sint Michiel. Het echtpaar heeft wisselend in Urecht en in het ‘Trippenhuis’ te Amsterdam gewoond en heeft zich in 1664 met dochtertje Louise laten schilderen door Lodewijk van der Helst. Hun royale wijze van leven wekte het misnoegen op van vader Louis en diens broeder Hendrik. Samuel de Marez had vooral belangen in de provincie Utrecht, maar ook in Holland waar hij vergelijkbaar met Joep van den Nieuwenhuijzen in de 20ste eeuw -bedrijven kocht die in financiële moeilijkheden waren geraakt in de hoop deze met zetbazen als managers tot winstgevendheid te brengen. Zo ook een kleerblekerij te Bennebroek, in 1658 toebehorend aan PieterMeusz, ook ‘Wille’ genoemd, die schepen van Bennebroek was. Het bedrijf was met een hypotheek belast. Na zijn dood heeft de weduwe het “blyckhuis, spoel en aencleve van dien” in 1673 overgedaan aan Samuel de Marez, waarbij zij na aflossing van de hypotheek slechts ƒ 25,- overhield. De Marez is in 1691 overleden, waarna zijn weduwe Margaretha Trip eigenaresse werd en bleef van de blekerij (21 roeden groot) totdat deze in 1699 voor ƒ 960,- alsmede 200 gulden voor de erfpacht werd verkocht aan Jan Louriszoon van Sonnevelt, bleker te Heemstede (12). Een zusje van de broers Jacob, Louis en Hendrik Trip, de in 1617 geboren Maria, huwde met Jacob Reepmaker, broer van de Heemsteedse predikant Petrus Reepmaker, welke laatste stammend uit een rijk Amsterdams koopmansgeslacht, tot zijn vertrek in 1644 over een hofstede aan de Berchlaan in Groenendaal beschikte. Johanna Elisabeth Trip de dochter van mr.Jacobus Trip (1695-1756), eigenaar van het Huis te Adrichem in Wijk aan Duin (Beverwijk), stamt af van Elias Trip. Zij is 10 januari 1719 geboren en één dag later gedoopt in de Nieuwe Kerk. In juli 1738 huwde zij in ‘s-Gravenhage met Pieter Clifford, zoon van George Clifford die Linnaeus naar zijn buiten ‘de Hartekamp’ had gehaald. Het is bekend dat Pieter in de zomermaanden veelvuldig met zijn echtgenote in Heemstede verbleef, doch de bankier-magistraat die o.a. vijfmaal burgemeester van Amsterdam was) zou eerst na het overlijden van mr.George Clifford in 1760 het fraaie buitengoed erven. Johanna Elisabeth baarde zes kinderen. Zij is slechts 31 jaar geworden en is op 10 juli 1750 overleden en vijf dagen later in Amsterdam begraven.

Dochter van Jacobus Trip (1723-1756), Gecommitteerde raad ter Admiraliteit in Amsterdam, nazaat ook van Elias Trip, was Sara Agatha Trip (1704-1731). Zij overleed nog jonger dan haar voornoemde achternicht Johanna Elisabeth. Sara Agatha Trip trouwde 27 september 1723 met Francois Lestevenon (1702-1767), het type van de 18e eeuwse Amsterdamse regent die de zaken aan de kant had gedaan enzich enkel met het bestuur van de stad bezighield. Uit zijn huwelijk met de regentendochter Trip sproten twee kinderen, van wie Geertruid later zou huwen met Jacob Hop. In 1735 heeft Lestevenon, die hertrouwde met Elisabeth Alewijn, de hofstede ‘Oosterhout’ onder Heemstede verkocht voor ƒ 5.500,-, alwaar hij 32 jaar later is overleden. Zonder veel veranderingen te hebben aangebracht, doch dankzij de enorme stijging der prijzen voor buitens ontvingen de erfgenamen het bedrag van ƒ 29.800,-.

De enige Trip met een buitenplaats in Bloemendaal was Hendrik Trip (1685-1737). De geschiedenis van de hofstede ‘Saxenburg’ is uitvoerig beschreven door mej. M.Nierhoff (13). Hendrik Trip heeft nog de handel van zijn vader (Matthias Trip) voortgezet, bleef ongehuwd en liet een vermogen na van ƒ 395.740,-. Hij kocht Saxenburg in 1723 voor ƒ 11.500,-, inclusief de inboedel. In de veertien jaren die volgden heeft hij zijn bezit uitgebreid en vergelijkbaar met Gerard van Papenbroek, mede naar het voorbeeld van Adriaan Pauw, een prachtige beeldentuin aangelegd. Na zijn dood is de buitenplaats voor ƒ 7.400,- verkocht aan Hendrik Hermanszoon uit Haarlem. De aanzienlijke verzameling beeldhouwwerk is afzonderlijk geveild en bracht in totaal ƒ 3.895,- op. Daaronder ook sculptures van de in zijn tijd gevierde Haagse beeldhouwer Johannes Blommendaal, leerling van Rombout Verhulst. Van zijn talrijke werken worden o.a. genoemd: “twee marmeren vazen voor den Heer President Bennebroeck Saliger”. Tengevolge van het overlijden van Adriaan Pauw jr. in 1697 zijn deze overgedaan aan de heer Trip te Amsterdam en mede “een marmer borststuck van den Heer van Bennebroeck” (welke voor zover mij bekend niet bewaard is gebleven) (14). Met de verkoop van de hofstede Achter Koekoek door de erfgenamen Trip in 1735 is na bijna een eeuw een definitief eind gekomen aan de buitenverblijven van deze kooplui- en regentendynastie in Heemstede. In Amsterdam het Trippenhuis’, zetel van de ‘Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen’ (KNAW) en in Heemstede het tot appartementen verbouwde ‘Meerzicht’ zijn stoffelijke herinneringen aan dit roemrijke geslacht dat heeft bijgedragen aan de naam van Holland in de wereld (15).

Hans Krol

Noten

(1) Biografische en genealogische informatie in: J.E.Elias, De Vroedschap van Amsterdam. Deel II, blz.690-692.

(2) G.van Duinen, De geschiedenis van de Heerlijkheid Berkenrode. Heemstede, 1957,blz.l8-19.

(3) A.van Damme, De buitenplaatsen te Heemstede, Berkenrode en Bennebroek 1628-1811. Haarlem, 1903,blz.81-83. Zie ook: Notarieel Archief Tamis de Jongh (R.A.N.H.).

(4) C.W.D.Vrijland, Geschiedenis van Bloemendaal en Aerdenhout. Haarlem, 1975, blz. 185-188.

(5) B. J.van Houten, Gedenkboek bij gelegenheid van het twee honderd vijftig jarig bestaan van de St.Bavo parochie te Heemstede (Berkenrode). 1944, blz, 5354. Zie ook: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem, deel III, blz.420-425. In zijn verslag geeft Intemuntius Spinelli te Brussel aan Weerts alleen de eer; vermoedelijk heeft deze pastoor van Berkenrode het woord gevoerd.

(6) In 1711 overleed Benjamin Poulle, die zijn bezittingen naliet aan zijn echtgenote Elisabeth Tiellens. Laatstgenoemde deed op 7 januari 1712 ‘hulde, eed en manschap’ bij de gemachtigde van de Staten van Holland en West- Friesland. Hierbij werd bepaald dat na eventueel hertrouwen haar man binnen 1 jaar na haar trouwdag zelfde eed zou afleggen. Men is echter getrouwd onder huwelijkse voorwaarden.

(7) Frederik Muller, Beschrijvende catalogus van 7.000 portretten van Nederlanders… 1853; respectievelijk nummer 5410 en 5411/5412.

(8) Jacob Bicker Raye schreef in zijn ‘Notitie van het merckwaardigste meyn bekent’: “Oud-burgemeester Jan Trip, Heer van Berkenrode, overleed op 4 december en op dienzelfden dag stierf een jonge meneer van 16 jaar, die maar eventjes een millioen naliet”.

(9) C. W.D.Vrijland, op citaat 4, blz. 192. Zie ook: Theo van der Poel, Familieboek van der Hulst. Hillegom,1985.

(10) A.van Damme, op citaat 3, blz. 66

(11) Jan Willem Trip deed in 1735 in de society-kringen van zich spreken door er naar Luik van door te gaan met de 14-jarige beeldschone Lady Catherine Grey, dochter van de Graaf van Stamford, die evenals hijzelf aan de Leidse Universiteit studeerde. De schaking kreeg een genoeglijk einde, want Jan Willem Trip trouwde 5 maart 1736 en verhuisde naar Enfield Hall in Staffordshire, waar hij al na ruim twee jaar overleed. Catherine Grey keerde terug naar Holland en is in 1740 hertrouwd met Gilles van den Bempden, een invloedrijk man binnen het Amsterdams stadsbestuur, die nochtans tevens bekend stond als een notoire losbol. Dit huwelijk bracht haar weinig geluk. Slechts 37 jaar geworden is het stoffelijk overschot overeenkomstig haar laatste wens naast haar jeugdliefde en eerste echtgenoot Jan Willem Trip in Velsen ter aarde besteld.

(12) J.W.Groesbeek, Bennebroek; beeld van een dorpsgemeenschap. 1982,blz,195.

(13) Marie (A.M.G.) Nierhoff, De hofstede Saxenburg in Aelbertsberg of Bloemendaal. Haarlem, 1971,blz.37-43.

(14) Elisabeth Neurdenberg, De zeventiende eeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden. Amsterdam, 1948, blz.227.

(15) Recent verscheen een artikel van Karin Jongbloed, ‘Geen wapens maar wetenschap; het Trippenhuis te Amsterdam’, in het tijdschrift Spiegel Historiael, jrg.30, maart/april 1995, blz, 144-147.