Jaques Philippe d’Orville en het landgoed Groenendaal

In het boek “Heemstede in de Historie” (1972) concludeert de auteur mr. J.W. Groesbeek: “Het blijkt dus wel duidelijk dat de familie d’Orville de grondslag gelegd heeft voor het uitgestrekte Groenendaal-complex”. Verder dan de vermelding van deze familienaam in relatie tot enkele transportacten van grond en huizen in Heemstede gaat voornoemde schrijver niet. Dat in de Groenendaal-uitgave van de historische vereniging  uit 1978 zelfs in het geheel geen aandacht besteed wordt aan vader Jean en zoon Jacques Philipe d’Orville – kennelijk bij gebrek aan onderzoek – moet achteraf als een omissie worden beschouwd. Redenen genoeg deze van oorsprong Franse familie, van wie de in zijn tijd in wetenschappelijke kring alom gerespecteerde professor mr. Jacques Philippe d’Orville in september 1751 in het woonhuis van Groenendaal overleed, nader te belichten.

De bewonersgeschiedenis van het huidige wandelbos en recreatiepark gaat terug tot de eerste helft van de 17e eeuw toen een uit Brugge naar Haarlem geëmigreerde koopman Francois Tierens de hofstede in eigendom kreeg. In een acte van 1 mei 1634 is sprake van “de wooninge genaemt Groenendael”, met boomgaard, gelegen nabij huis Het Lam. Van 1644 tot 1709 is het landgoed Groenendaal acht maal van eigenaar gewisseld. 3 November 1709 transporteerde Catharina Straetman, weduwe van de Amsterdamse koopman Jacob Denijs, “Groenendaal” voor f. 2.900,- aan Jean d’Orville. Gedurende  43 jaar zal het in bezit blijven van dit geslacht, tot de erfgenamen van J.Ph. d’Orville de bezitting voor ƒ 22.000,- verkopen aan raad en schepen van Haarlem David van Lennep in 1752 (die op zijn beurt in 1767 “Groenendaal” overdeed aan de bankier John Hope, teneinde het nieuw verworven en door hem verfraaide Huis Te Manpad te kunnen betrekken)

De vader van Jean d’Orville, een protestant, vluchtte uit Aix en Provence om het geloof en vestigde zich als koopman in Hamburg, waar hij op 72-jarige leeftijd overleed. Hij was gehuwd met Barbe Hertsbeck die met haar kinderen naar Amsterdam verhuisde. Jean d’Orville is op 23 augustus 1659 in Hamburg geboren, huwde in Amsterdam met Catharina Neys en maakte, evenals zijn vader en een andere tak van de familie, fortuin in de groothandel. Van de tien kinderen zetten o.a. Jean Leonard (die zich als koopman in Engeland vestigde) en Pierre (welke ook de Latijnse poëzie beoefende) de zaak van hun vader voort, en heeft met name Jacques Philippe naam gemaakt als man van letteren en wetenschap.

Levensloop J.Ph. d’Orville (1690-1751)

J.Ph.d’Orville in 1741 Gravure door J.Houbraken naar een schilderij van J.M.Quinckhard. Met een 10-regelig vers van P.Burman Sec.

Geboren op 28 juli 1690 in Amsterdam bestemde zijn vader hem voor de handel, maar het onderwijs van David van Hoogstraten, conrector van het gymnasium, aan wie Jacques Philippe in 1713 een neolatijnse lofdicht zou wijden, deed hem al op jonge leeftijd besluiten zich aan de letteren en studie van de Antieke auteurs te wijden. Op het Athenaeum Illustre volgde hij lessen van de eerste Nederlandse hoogleraar die van het Grieks zijn levenswerk maakte, Tiberius Hemsterhuis. In 1721 promoveerde J.Ph. d’Orville in Leiden op een juridische dissertatie en vervolgens vestigde hij zich in Den Haag. Weinig gehinderd door financiële belemmeringen ondernam hij tussen 1723 en 1729 verschillende wetenschappelijke reizen naar Brabant, Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Oostenrijk. Op die “Grand Tours” bezocht hij vooral bibliotheken en kabinetten, maakte afschriften van Griekse manuscripten en ontmoette talrijke geleerden, zoals Montfaucon in Parijs en de in zijn tijd befaamde boekengeleerde Magliabecchi in Florence. In gezelschap van een kunstschilder en architect maakte d’Orville een archeologische studiereis in Sicilië van mei 1726 tot november 1728. Opgemerkt door Burman I en andere geleerden werd d’Orville in 1730 aan het Athenaeum in zijn geboortestad benoemd tot hoogleraar in de eloquentia, geschiedenis en Griekse taal- en dichtkunde. Een hoogtepunt was de feestrede die J.Ph. d’Orville in 1732 hield bij het eeuwfeest van het Athenaeum Illustre (later ook afgedrukt in het door professor David Jacob van Lennep uitgegeven gedenkboek). Op 5 juli 1739 transporteerde vader Jean d’Orville de hofstede Groenendaal aan zijn succesvolle zoon Jacobus Philippus voor ƒ 6.000,-. Het landgoed was intussen in kaart gebracht door Jan Spruytenbos, gezworen landmeter te Amsterdam. Reeds in 1742 deed hij, mede vanwege zijn verzwakte gezondheid, vrijwillig afstand van zijn professoraat, ten gunste van zijn vriend, de Franeker hoogleraar P. Burmannus Secundus. Sindsdien leefde d’Orville, overigens ook emeritus “met behoud van rang en titel op publieke plaetsen”, op zijn buiten Groenendaal, waar hij tot aan zijn dood de wetenschap getrouw bleef en volgens Ruhnkenius, met wie hij veelvuldig correspondeerde, zich deed kennen als een “illustris Maecenas”, als een “optimus Musarum pater” (= zeer goede vader van de Muzen). Vanaf 1740 tot 1751 redigeerde hij na het overlijden van Pieter Burman vanuit Groenendaal alleen de uitgave ‘Miscellanae observationis criticae novae in auctores veteres et recentiores’, waarin vele wetenschappelijke artikelen van zijn hand zijn verschenen, o.a. over de inscripties van Delos. Aanvankelijk ondertekende hij met de letter B (=Batavus), later met zijn initialen. Blijkens het boek der verpondingen betaalde Jacques Philippe d’Orville 1.420 gulden belasting per jaar. Hij beschikte over 1 huis in Amsterdam, 1 buitenhuis in Heemstede, 1 koets en 4 paarden, 5 personen dienstpersoneel en zijn jaarsalaris bedroeg gemiddeld 12.000 gulden.

J.Ph. d'Orville op een geschilderd portret door Jan Maurits Quinckhard

J.Ph. d’Orville op een geschilderd portret door Jan Maurits Quinckhard

 

titelblad

titelblad van boek van Jacob Philippe d’Orville over Siciliaanse oudheden. Bevat 2 delen,  1761, geïllustreerd met 54 gravures van oudheden

 

sicula4

gravure uit boek Sicula… van J.Ph. d’Orville, 1761

 

sicula2

nog een illustratie uit boek ‘Sicula’… van de classicus Jacob Philippe d’Orville, 1761

 

 

 

Groenendaal

In de koopacte van 1739 is sprake van de hofstede Groenendaal, omvattend een huis, stallen, boomgaard, bossen en landerijen, tezamen 12 morgen 371 roeden. Tot het landgoed behoorde ook een boerenwoning “De drie Corenaren” of “de Corencamp” die al op 11 maart 1704 in handen was gekomen van Jean d’ Orville. Aan de Oostzijde van de Berglaan lag nog een boerderij die J.Ph. d’ Orville [soms ook aangeduid met d’ Urville of verlatijnst Dorvillius) op 10 oktober 1739 aankocht van de Amsterdamse koopman Jacob Fruyt voor f. 5.250,-. Laatgenoemde kocht het nabijgelegen “Westermeer”, destijds gelegen ter hoogte van de huidige Algemene Begraafplaats. De hofstede “Het Lam” of “Westerberghlaan”, eerder bewoond door het kunstenaarsechtpaar Jan Miense Molenaar en Judith Leyster, was in 1709 door Jean d’ Orville verworven en in 1726 door drie zonen, inclusief Jacobus Philippus, alsmede een schoonzoon doorverkocht aan een familielid, koopman Jacob d’ Orville, voor ƒ 1.250,-. Ten Noorden van het huis “De drie Corenaren” lag hofstede “De Driesprong”, eens bewoond door de “constrijcke schilders” Gerrit en Dirck Bleecker, die ook al in 1709 in handen kwam van Jean d’ Orville door koop van J.Chr. Pretorius. Dit huis werd in 1742 afgebroken en het terrein bij Groenendaal gevoegd. Op 6 oktober 1750 is het land dat “Groenendael” scheidde van de Herenweg door de heer Aarnout van Lennep aan d’ Orville voor ruim ƒ 241,- in erfpacht gegeven. Vier jaar daarvoor had de grote verkoop plaatsgevonden van tuinbeelden, groepen en vazen op “Keukenhof” in Lisse. Diverse beelden verhuisden naar de buitenplaatsen “’t Huis te Bijweg” in Bennebroek en “De Hartekamp”, “Meer en Bergh”, “Oosterhout”, “Bos en Vaart” en “Bosbeek” in Heemstede. Naar Bosbeek een “Venus en Cupido”, mogelijk hetzelfde beeld dat sinds 1951 de tuin van het raadhuis aan de kant van de van Merlenlaan siert. Ook de toenmalige ambachtsheer van Heemstede mr. Benjamin Pauw geboren Hoeufft, raad en schepen van Haarlem, was van de partij en kocht een vaas voor het Huis te Heemstede. Uit de door A.M, Hulkenberg gepubliceerde archiefstukken blijkt dat, toen de veiling ten einde liep, de bescheiden professor J.J. d’ Orville naar voren trad om voor een niet gering bedrag een stenen bak voor “Groenendaal” aan te kopen. Al eerder had hij uit de inboedel een “schrijfcomtoir” gekocht. De veronderstelling van Hulkenberg dat de oude, stenen kuip thans nog als tuinornament bij Bosbeek staat is echter onjuist. Dat marmeren bad met uitgewerkte saterkoppen, vervaardigd omstreeks 1761, is door John Hope in Rome verworven, zoals dr. J.W. Niemeijer in een gedegen studie over het kunstbezit van Hope heeft aangetoond. Helaas zijn bouwtekeningen e.d. niet bewaard gebleven, wèl staat vast dat, kort na de aankoop van Groenendaal van zijn vader, Jacobus Philippus d’ Orville een nieuw herenhuis heeft gebouwd, aan de Sparrenlaan, niet ver van het huidige restaurant. Het was bedoeld voor permanente bewoning, dus niet slechts als zomerverblijf om de stad te ontvluchten. Bij de verkoop door de erfgenamen van J.Ph. d’ Orville in 1752 staat over het huis beschreven, dat alle kamers zijn behangen en een grote spiegel voor de schoorsteen is geplaatst. Transport van de acte had plaats voor schout Jan Reeland en schepenen te Heemstede. Als notaris trad op A.J. Vermeer te Amsterdam en als executeurs van het testament worden genoemd de heren Hendrik Hooft Danielszoon, oud-schepen van Amsterdam, verder de heer Hermanus Noordkerk en dr. Philippus d’ Orville. Bij de verkoop was inbegrepen een tuinmanswoning, stallingen, koets- en wagenhuizen, zitbanken, broeikassen, ananas- en andere broeibakken.Ook de koetsen en chaise nam David van Lennep over, evenals het beeld en pedestal aan het eind van de Oangelaan. Uitgezonderd bij de koop waren nadrukkelijk de marmeren beeldengroep met het pedestal achter de woning en de marmeren groep van kinderen plus voetsuk in het Slingerbos. Omstreeks 1790 is het huis – een halve eeuw na de bouw – afgebroken, omdat de weduwe van John Hope als eigenares van Bosbeek én Groenendaal voorkeur gaf aan bewoning in het steviger gebouwde huis Bosbeek (op nog geen tweehonderd meter afstand van de door J.Ph. d’ Orville gebouwde woning). Enkel een deel van het huis bleef intact, maar deze (thee)koepel had na 1913 geen duidelijke funktie meer, raakte in verval en is, na nog als verkennershonk gebruikt te zijn, omstreeks 1970 vanwege instortingsgevaar gesloopt.

De thee- ofwel biljartkoepel, in maart 1970 afgebroken restant van het al in 1787 gesloopte buitenhuis Groenendaal

In 1790 bleef dus een gerenoveerd tuin- of speelhuis staan op het landgoed Bosbeek, alwaar men zich zomers kon verpozen om thee te drinken, een pijp te roken, een kleine maaltijd te nuttigen, wat te biljarten, een boek te lezen of gewoon gezellig te kouten. In de “Voorlopige lijst der Nederlandsche Monumenten van geschiedenis en kunst” (Deel V, I), stond dit restant van het huis Groenendaal als volgt omschreven: “Van het overigens [in 1787 H.K.] gesloopte buiten Groenendaal staat nog het middendeel (XVIII, b, nu tuinkoepel) met een stuc-plafond en een witje”. Witje slaat op een grisaille, mogelijk vervaardigd door de 18e eeuwse kunstenaar Jacob de Wit, die ook voor “Bosbeek” gewerkt heeft. De aanwezige kelder, bedoeld om bederfelijke etenswaar koel te houden, was met een ijzeren deur afgesloten en met slechts drie treden bereikte men deze ondergronds. De Groenendaal-koepel heeft om verschillende redenen literair-historische betekenis. Beweerd wordt dat het tuinhuis model stond voor de “achtkante koepel van witten steen”, gesitueerd nabij Soest (of ‘s-Graveland?), waar Ferdinand Huyck en Henriëtte Blaeck elkaar ontmoetten in de bekende historische roman van Jacob van Lennep. Voorts heeft er de in zijn tijd befaamde veilighouder-antiquaar-bibliograaf en bibliothecaris Frederik Muller (1817-1881) in 1835 aan het begin van zijn loopbaan de boekerij van de Hope’s voor verkoop gecatalogiseerd. In zijn memoires schreef Muller dat deze “in de grootste verwarring als een hoop zand op zolder lag [de boekerij] in het huis van Six en Backer en is naar het buitenverblijf Boschbeek en Groenendaal overgebracht. Dit is een van de genotrijkste tijden uit mijn loopbaan geweest. Ik was mijzelf niet van geluk, als ik, in de koepel op Boschbeek gezeten, aan het werk was. Ik arbeidde daar weken, en de verrukking die ik daar genoot, maakte mij het hart nog warm. Toen is mij de kennis van Ebert en andere bibliographieën uitstekend te stade gekomen.” 

Frederik Muller (1817-1881), bibliograaf, boekhandelaar, antiquaar en uitgever, op latere leeftijd geportretteerd

Frederik Muller (1817-1881), bibliograaf, boekhandelaar, antiquaar en uitgever, op latere leeftijd geportretteerd

Gravure van het voormalig 'Bibliopolium' van de firma Johannes Muller aan het Rokin/de Kalverstraat te Amsterdam. Naar een tekening van J.D.Ebersbach. Frederik Muller (1817-1881) leerde het vak van antiquaar bij zijn oom Johannes Muller.

Gravure van het voormalig ‘Bibliopolium’ van de firma Johannes Muller aan het Rokin/de Kalverstraat te Amsterdam. Naar een tekening van J.D.Ebersbach. Frederik Muller (1817-1881) leerde het vak van antiquaar bij zijn oom Johannes Muller.

De roman “De Vrede van Maerland” van Marie van Zeggelen speelt zich af op en rond het landgoed Groenendaal en met het “oud wit huisje” in de roman, alwaar de bibliotheek van het landhuis is gevestigd, wordt vrijwel zeker de koepel aangeduid. Zoals andere professoren en geleerden uit de tijd van de Verlichting was d’ Orville een verzamelaar van kunst, handschriften, munten en boeken. Als een schat koesterde hij op Groenendaal bijvoorbeeld het tweede bekende handschrift van Vondel’s vertaling van Torquato Tasso. Alle door d’ Orville gecollationeerde manuscripten (afgeschreven op zijn reizen in Parijs, Rochelles, Nantes, Bordeaux, Turijn, Verona, Padua, Venetië en andere plaatsen) zijn na zijn overlijden in het bezit gekomen van de Bibliotheca Bodleiana te Oxford, welke beroemde instelling ook de verzameling van Franciscus Junius [1677 overleden) verwierf en een groot deel van de filologische boekerij van Nicolaas Heinsius. Eerst in 1806 verscheen een katalogus onder de titel: “Codices manuscripti et impressi cum notis manuscriptis olim Dorvilliani, qui in Bibliotheca Bodleiana apud Oxinisensis asservantur” (1)

J.Ph. d’ Orville was in 1730 gehuwd met Elizabeth Maria van Rijn, de dochter van een vendumeester in Amsterdam. Zij overleed op jonge leeftijd in 1737, na twee kinderen het leven geschonken te hebben. De jongste zoon stierf al op jeugdige leeftijd en de oudste, Johannes (vernoemd naar zijn grootvader), was in 1751 alumnus aan het Amsterdamse athenaeum. Als mens stond Jacobus Philippus d’ Orville onder zijn tijdgenoten hoog aangeschreven. Hij moet een beminnelijk, gedienstig, voorkomend en bezadigd man geweest zijn, het tegendeel van het “genus irritans et disputax”, dat onder de geleerden in de tijd van de Verlichting zo sterk vertegenwoordigd was. Van zijn hand bestaat slechts één verweerschrift, namelijk een scherpe satire tegen de arrogante Utrechtse advocaat en klassicus J.C. de Pauw. Vrij van financiële zorgen, dankzij het kapitaal dat zijn vader in de internationale handel had verdiend, spaarde d’ Orville geld noch moeite om de wetenschap te steunen. Op 13 (volgens een andere bron 4) september 1751 overleed hij in zijn woning op Groenendaal. Ruim een maand later hield zijn vriend en opvolger als hoogleraar in de welsprekendheid Pieter Burman de tweede met grote plechtigheid een lijkrede vanaf de preekstoel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. De erfgenamen verkochten op 22 september 1751 de bezittingen in Heemstede aan David van Lennep, 17 morgen en 350 roeden groot, alsmede 31 morgen en 190 roeden met de duinen en nog een huis, vanouds een boerenwoning, met een stuk land tegenover de hofstede gelegen, tenslotte een weiland, alles voor een bedrag van in totaal ƒ 22.000,-.

Waardering

De betekenis van J.Ph. d’ Orville ligt op de gebieden van filologie en oudheidkunde. Lucian Muller vatte de verdienste van d’ Orville voor de wetenschap in 1869 als volgt samen: “Alle Anerkennung gebührt d’ Orville’s regem Eifer für die Wissenschaften, der ihn, den begüterten, unabhangingen Mann auf mehrjahriqen Reisen und duren zahlreiche Verbindungen zo viel bisher weinig oder gar nicht bekanntes Material für Philologie und Archeologie sammeln liess”. Op zijn reizen bijeengebracht, veelal nauwelijks bekend materiaal, werd in Amsterdam en Heemstede bewerkt, zoals de erotische roman van Chariton: “de Amoribus Caeraeae et Callirhoës” (1750), maar in het commentaar miste hij de scherpzinnigheid van Hemsterhuis, Burman en Rijklof Michael van Goens. De geplande uitgave van een Anthologia Graeca en een uitgave van Theocritus (waarvoor hij 30 handschriften collationeerde) heeft hij niet tot stand kunnen brengen. In navolging van zijn leermeester Tiberius Hemsterhuis was d’ Orville meer graecus dan latinist. In deze school van vernieuwing kwamen de oudheidkunde en andere hulpwetenschappen, zoals numismatica, ruim aan bod. De Hemsterhusianen lazen de oude Grieken nog wel hoofdzakelijk om hun inhoud en sloegen nog niet de brug tussen literaire normen en esthetische vormen in de beeldende kunst, maar zij bereidden de “Altertumswissenschaft” van de 19e eeuwse Duitsers voor. Internationaal is de grote verdienste van d’ Orville geweest dat hij als eerste de oudheden van Sicilië uitgebreid heeft beschreven. Dit momumentale werk in twee folianten “Sicula…” of “lter Sicula…” is pas na zijn dood in 1762/1764 uitgegeven en persklaar gemaakt door Burman, die het werk aanvulde met een studie over de Sicilische munten en inscripties. Het boek gold lange tijd als een internationaal erkend standaardwerk waarin (bijna) alles wat toen over de oudheden van het eiland bekend was gevonden werd. J.Ph. d’ Orville is in 1741 in toga met een papier in de hand geportretteerd door J.M. Quinckhard. De bekende graveur J. Houbraken maakte van dit schilderij een kopergravure, in 1762 uitgegeven voor het boek over Sicilië, met een langademig latijns vers van Burman, waarin deze enkele Siciliaanse ruïmes en Griekse goden verwerkt heeft. D’ Orville zelf heeft ook neolatijnse gedichten geschreven, die als bijlage bij een gedichtenboek van zijn broer Pieter in 1740 verschenen. Later o.a. opgenomen in de destijds vermaarde uitgave “Delitiae poëtica” van L. van Santen. Ofschoon “Groenendaal” (in plaats van Heemstede) in buitenlandse vakliteratuur vaak genoemd wordt als sterfplaats van d’Orville raakte deze onsterfelijke sterveling in deze gemeente snel in vergetelheid. Burgemeester D.E. van Lennep schreef in 1913, in de traditie van zijn dichterlijk voorgeslacht, een ode bij gelegenheid van de feestelijke opening van het wandelbos “Groenendaal” (volgend jaar in 2013 een eeuw geleden  geleden). Tot 1913 het exclusieve privé-terrein van gezeten families, sedertdien een geliefde uitspanning voor duizenden mensen vooral op zon- en feestdagen, waar als het ware alle bomen gedemocratiseerd zijn. In bedoeld vers wijst de vroegere burgemeester er op dat het wakkere voorgeslacht uit Amsterdam door de handel welvaart bracht, in Amsterdam herenhulzen bouwde en o.a. in het groene Kennemerland buitens stichtte ter verpozing. Tot besluit enige regels uit dit vers, waarin ook het geslacht d’Orville met ere genoemd wordt:

” ( . . – ) Ik denk aan Hasselaar, aan Geelvinck en d’Orville,

Aan mijnen naamgenoot, de Hope’s niet het minst.

Door hen werd ’t bosch geplant; zij zaaiden en zij pootten;

Hen breng ik huld’ en dank; zij deden ’t niet om winst;

Maar liefde tot natuur deed hen het barre zand

Herscheppen in een wind, door hen in grootschen pracht

Als thans niet meer gezien. Geen planter ziet zijn boom

In vollen wasdom staan. Dat ziet het nageslacht. (…)”.

Opgave van voornaamste bronnen

– Damme, A. van. De buitenplaatsen te Heemstede, Berkenrode en Bennebroek 1628-1811 Haarlem, 1903.

– Groesbeek, J.W. De geschiedenis van Groenendaal. In: Groenendaal. Uitgave van V.O.H.B., 1978, blz. 40.

– Hulkenberg, A.M. De grote verkoop van tuinbeelden, groepen en vazen op Keukenhof in 1746. !n: Jaarboekje Leiden 1969, 61e deel, blz. 181-203.

– Molhuysen, P.C. (red.) lemma: Orville (Jacobus Phllippus d’) – door v. Dokkum. In: Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek. Deel 4, kolom 1043-1046.

– d’Orville: documentatiemap in  Heemstede; archiefcollectie in depot bij het Noord-Hollands Archief, Haarlem.

– Zwager, H.H. Nederland en de Verlichting. Haarlem, Fibula-van Dishoeck, 1980 (2e druk).

AANVULLINGEN d’ORVILLE EN GROENENDAAL

De heer J.Th. de Booij (2) uit Roosendaal (N.Br.) maakte mij er in 1987 op attent dat “Groenendaal” o.a. vermeld wordt in de autobiografie van de Duitse (klassieke) filoloog Johann Jacob Reiske, gepuliceerd in 1783. Laatstgenoemde verbleef in de jaren 1738 tot 1748 in Holland en is bij zijn studies, vooral in Leiden, in hoge mate – ook financieel – gesteund door d’Orville. We beperken ons tot een fragment in de oorspronkelijke taal: “(…) D’Orville liess mich auf seinen Buytenplatz, oder Landgut, Groenendal genannt, (das zwischen Leyden und Harlem, eine Weile von den letztern Orte) kommen. Da musste ich zu vier bis acht Wochen bey ihm aushalten. Unsere Einrichtung war so. Er war Witwer, hatte eine Haushalterin, die Witwe eines geringen Mannes, die bey ihm in Ansehn stund; einen kleinen Sohn, der um das Jahr 1737 gebohren war; einen Bedienten, Kutscher, Gartner, dessen Frau, und ein Paar Magde. Hierzu kam ich von Zeit zu Zeit, zuweilen auch ein Vetter von ihm, der zu Leyden studierte, und eine Nichte. Und das war nun unsere kleine Familie. Er reiste immer ab und zu, von Groenendaal nach Amsterdam, und von da wieder dort hin; und sein ganzes Leben, in den lestern Jahren, gieng hin, mit hin und herreisen, bauen und abbrechen. Ich aber blieb da, bis ich mein Stück Arbeit gethan hatte. Früh stund ich auf und arbeitete bis 8 Uhr. Dann assen wir Morgenbrod, und tranken Caffee (…)” (3). Regelmatige bezoekers van “Groenendaal” waren in die tijd ook de professoren Ruhnkenius, Wesseling en Burman (de 2e). Het bezoek aan d’Orville van de Fransman C.E. Jordan, weergegeven in “Histoire d’un voyage littéraire fait en 1733” beperkte zich voor zover bekend tot Amsterdam.

Aangevuld kan verder worden dat enkel de handschriften uit d’Orville’s bezit in Oxford zijn terecht gekomen, maar dat de boeken op 24 juli 1761, tien jaar na zijn dood, door d’Orville zijn verkocht via veilinghouder Schouten in Amsterdam (auctiecatalogus bleef bewaard in K.B. en U. B.-Amsterdam). In een schrift met “Aanteekeningen Heemstede”, afkomstig van de heer W.P.J. Overmeer (1871-1949) is onlangs door mij het verslag gevonden van een procesverbaal uit t747, door Overmeer overgeschreven uit het oude Heerlijkheidsarchief. Dit zeer opmerkelijk relaas willen wij hier niet onthouden. “Op 10 met 1749 verschenen voor schout en schepenen, mr. Jan Reeland (schout), Harmen Hagen en Simon Berkhout (schepenen) en heer mr. Jacob Philip d’Orville, eigenaar van de buitenplaats Groenendaal, de heer Christiaan Jacob Stechhovius, logeerende op gemelde buitenplaats, Willem Raats, werkman op die plaats, Sebilla Hessels, huisvrouw van Albert Walman, tuinman op die plaats en Jannetje van Maanen als dienstmaagd, die verklaarden, dat op 9 mei 1749 des middags circa drie uur aan het heerenhuis Groenendaal was gekomen een persoon in soldaten-monstering, en bij zich hebbende een snaphaan (- geweer). Na in het huis geloopen te zijn kwam hij in de keuken bij het personeel, waar hij zeide uit naam van den Prins te moeten aanzeggen voor 30 mei a.s. de eksternesten te royeeren, of dat hij dat zou doen. Daarop verliet de soldaat morrende het huis en zag op de laan van Groenendaal een bos-vullis, die hij voor een eksternest aanzag. De werkman Raats daar aanwezig kreeg opdragt van de soldaat dit eksternest uit den boom te verwijderen. Raats weigerde dat, zeggende, dat zulks tijd genoeg was, als zijn Heer hem zulks ordonneerde. De soldaat werd verstoord en viel Raats aan, zodat ze handgemeen kregen. De Heer van Groenendaal D’Orville kwam er met zijn bij zich hebbende familie en gezelschap op af en riepen ’t overige volk van de plaats om hulp. Volgens getuigenverklaringen had de soldaat zijn bajonet op de snaphaan geplaatst en 2 maal naar Willem Raats gestoken en later nog eens. De eigenaar van Groenendaal wist den soldaat de snaphaan te ontnemen en zag dat die geladen was. Hij liet den soldaat daarna met geweld van zijn buitenplaats “wegdrijven” na hem zijn naam te hebben gevraagd. De soldaat antwoordde te heeten Hendrik Vrijhoven en van wegen zijn Hoogheid op de jacht moest passen. De anderen morgen om 8 uur v.m. kwam zijn kameraad, die te Vogelenzang op de jacht paste, en vroeg namens zijn kameraad de snaphaan terug te geven wat geweigerd werd. De klacht werd doorgezonden aan Albert Nicolaas Baron van Aerssen Beijeren, Heer van Hogerheiden etc.. Hoogheemraad van Delfland, Luitenent Kolonel en Kapitein van het regiment Hollandsche Guardes Infanterie etc. etc. te ‘s-Gravenhage”. (4). Overmeer noteerde dat twee jaar later nog over deze zaak werd gecorrespondeerd en dus niet afgedaan. De soldaat bleef in Heemstede als jachtopziener in dienst. Na zijn overlijden op Groenendaal is het lichamelijk overschot van d’Orville overgebracht naar Amsterdam. Op 22 october 1751 hield professor P. Burman een plechtige lijkoratie in de Nieuwe Kerk “in bijwezen van een onnoemelijk getal toehoorderen”, zoals de regerende burgemeesters van de hoofdstad en talrijke hoogleraren uit Amsterdam, Leiden en Franeker.

IJskelder op Bosbeek-Groenendaal. Potlood en penseel in kleur, circa 1800 door Jurriaan Andriessen

Ten slotte nog een verbetering ten aanzien van de in 1982 ontdekte kelder. Deze lag nabij, doch niet exact op de plaats van de voormalige koepel. Naar informatie van de heer S.J. Fontein is deze koel kelder rond de eeuwwisseling nog gebruikt door de familie Van Merlen-Visser van Hazerswoude. Van de ijskelder is door de Amsterdamse kunstenaar Jurriaan Andriessen, die veel in de omgeving van Haarlem getekend heeft, omstreeks 1800 toen de familie Hope eigenaar was van Bosbeek/Groenendaal, een afbeelding gemaakt met potlood en penseel in kleur

Vanaf zijn emeritaat in 1742 tot zijn overlijden in 1751 verbleef  d’Orville, afgezien van reizen, nog vrijwel uitsluitend in zijn huis Groenendaal. In het gemeentearchief van Heemstede [in N.H.Archief] bevinden zich o.a. in de archiefdozen Groenendaal en Bosbeek talrijke authentieke acten en bijbehorende plattegronden van grondoverdrachten door J.Ph. d’Orville. Tevens is aanwezig een uittreksel van het testament kort voor zijn overlijden, “ziekelijk van lichaam” op 12 september 1751 opgemaakt door notaris Jolle Vermeer en met als getuigen Jacob Hendrik Troost en Hendrik Maas. Enige en universeel erfgenaam was zijn enige (minderjarige) kind Jan d’Orville en bij vooroverlijden zijn zuster Maria d’Orville. Eerstgenoemde verkocht de buitenplaats Groenendaal in 1752 aan mr. David van Lennep.

Een laatste herinnering aan d’Oville en Groenendaal in steen dankzij grenspalen

Met de afbraak van de koepel meer dan 40 jaar geleden kwam een definitief eind aan het door Jacobus Philippus d’Orville gebouwde herenhuis. Wat nu nog resteert zij enkele al of niet beschadigde hardstenen grenspalen waarmee hij zijn territoir ten opzichte van o.a. Meerenberg afbakende.

Grenspaal I P.O [=Jacob Philippe d’Orville) N=9 in Groenendaal [foto T.A.Out]

Noten

(1) Al in 1764 is door Petrus Schouten een catalogus vervaardigd van boeken en manuscripten uit de nalatenschap van ‘d’Orville onder de titel: ‘Bibliotheca d’Orvilliana, sive, Catalogus librorum instructissimae bibliothecae viri summi D.Jacobi Philippi d’Orvillii:…quorum publica fiet auctio in aedibus, vulgo het Zydewindhuys, op het Cingel naast het Westindisch-Huys, die Martis 24. Julii & et seqq diebus 1754’. Amstelodami: Ex officina Schouteriana, ubi catalogi distribuuntur [1764]. Om onbekende reden heeft de veiling geen doorgang gevonden. Zoon en erfgenaam Johan d’Orville behield de collectie en deze is overgebracht naar Londen en door diens zoon [kleinzoon van Jacob Philippe d’Orville] aan J.Cleaver Banks verkocht. Vervolgens is de collectie van Cleaver Banks aangekocht door de Bibliotheca Bodleiana in Oxford voor en bedrag van 1025 pond, een bedrag dat met enkele aanvullende items in 1804 is verhoogd tot 1.095 pond. In dat jaar was door Sotheby & Co. in Londen een Engelstalige catalogus gepubliceerd van de boeken: ‘Bibliotheca dÓrvillian. A catalogue of the reserved part of the printed books of the learned scholar and critic, James Philippe d’Orville’. Waar het de Bodleian Library om ging waren de 612 manuscripten in het oud-Grieks, Latijn, Nederlands [o.a. het tweede bekende handschrift van Vondel’s vertaling van Torquato Tasso], Duits, Frans en Engels. In 1806 verscheen daarvan een catalogus: ‘Codices manuscripti et impressi, cum notis manuscriptis…’.

Pagina uit manuscript d'Orville. 301, fol.113v. in Bodleian Library Oxford. Het oudste manuscript van Euclides' 'Elementen van de geografie'is een 4e eeuwse editie van Theon van Alexandrië. Het  overgeschreven handschrift dat in bezit was van de geleerde classicus J.Ph. d'Orville is via diens kleinzoon en vervolgens  J.Cleaver Banks door aankoop in 1804 eigendom geworden van de Bodleian bibliotheek

Pagina uit manuscript d’Orville. 301, fol.113v. in Bodleian Library Oxford. Het oudste manuscript van Euclides’ ‘Elementen van de geografie’is een 4e eeuwse editie van Theon van Alexandrië. Het overgeschreven handschrift dat in bezit was van de geleerde classicus J.Ph. d’Orville is via diens kleinzoon en vervolgens J.Cleaver Banks door aankoop in 1804 eigendom geworden van de Bodleian bibliotheek

(2) De heer De Booij ontdekte ook dat in de zomer van 1773 de Duitser Fransz Michael Leuchsenring, Hofraad van de Landgraaf van Hessen-Darmstadt (behorend tot het gevolg van de Erfprins Lodewijk, die in Leiden studeerde), het buiten Groenendaal bezocht en aldaar als gast van John Hope heeft gedineerd. In het Algemeen Rijksarchief bevindt zich een brief waarin Leuchsenring vraagt het antwoord te sturen naar “Grounendahl, campagne de mr. Hope pres de Haarlem, ou j’irai diner apres demain”.

(3) Geciteerd uit: “D. Johann Jacob Reiskens von ihm selbst aufgesetzte Lebensbeschreibung”, herausgegeben von Ernestine R. Leipzig, 1783, blz. 35.

(4) Na het overlijden van ambachtsheer Bejamin Pauw geboren Hoeufft (sedert 1713 schepen in de vroedschap van Haarlem) op 2 mei 1717, werd Heemstede op 15 juli 1748 door de Staten van Holland en West-Friesland beleend aan zijn neef Jan Diederik Pauw. Vanwege minderjarigheid was de Haagse advocaat Jacob van Zanen diens voogd. Dezelfde datum is door de Staten het vruchtgebruik toegekend aan de weduwe Agneta Sylvius. Eén jaar na de dood van haar echtgenoot hertrouwde zij met Aalbrecht Nicolaas, baron van Aerssen Beijeren, vrijheer van Hogerheide, Half-Ossendrecht, Meteren en de Triangel (in Noord-Brabant) en o.a. luitenant kolonel van een compagnie gardes te voet. Ook hij noemde zich vervolgens, evenals zijn oom Jan Diederik Pauw, Heer van Heemstede, Rietwijk en Rietwijkeroord, terwijl ook zijn echtgenote Agneta Sylvius als Vrouwe van Heemstede actief meebestuurde tot haar overlijden op 1 juni 1760.

Hans Krol