Tags

,

Heemsteedse volksvermaken in de 17de en 18de eeuw Een roomse preek contra de kermis uit 1741

Kopie van begin origineel handschrift kermispreek

Pastoor em. D.C.J. de Vries van de r.k kerk Sint Bavo was zo vriendelijk de historische vereniging te attenderen op een tweetal interessante documenten die zijn bewaard in het parochiearchief van Berkenrode. Opmerkelijk is een bundel ‘Mengeldichten uit het O. en N. Testament, door mij van tijd tot tijd opgesteld en verzameld’, ondertekend door J. Pauw. Het gaat hierbij vermoedelijk om een laat 18de of begin 19de eeuwse kopie van een authentiek manuscript. De auteur Jacob Pauw (1558-1620) was een oom van ridder dr. Adriaan Pauw en staat aan het hoofd van de zogeheten Delftse linie van het roemrijke geslacht Pauw. Geboren in Amsterdam als zoon van Adriaan Pauw en Anna van Persijn was Jacob Pauw aanvankelijk kerkmeester van de Oude Kerk Hij verhuisdenaar Delft waar hij in 1589 kerkmeester werd van de Nieuwe of St Ursula Kerk en sedert 1609 o.a. burgemeester. Jacob Pauw is begraven in de Hypolitus ofwel Oude Kerk aldaar onder een grafzerk met de geslachtswapens van Pauw en zijn echtgenote Van Heemskerk. De inhoud van de verzen (uiteraard op rijm) is gebaseerd op teksten uit de bijbel, met een verwijzing naar de exacte vindplaatsen.

Een tweede archiefstuk, waarop in deze bijdrage nader zal worden ingegaan, betreft een handgeschreven preek. Inclusief het titelblad bevat deze leerrede in totaal 10 bladzijden. Ofschoon anoniem is de tekst zonder enige twijfel van toenmalig pastoor J.F. Cramer. De preek is voor de eerste maal gehouden op de zestiende zondag naPinksteren september 1741 en gelet op de aantekeningen in uitgebreide vorm herhaald in 1744, 1746 en 1756. Bij de jaartallen 1741 en 1754 staat expliciet vermeld: “het was heden (Heemsteedsche) kermis”. Als motto is een spreuk uit de psalmen genomen: “Zoekt den Heer, en wordt versterkt zoekt zijn aanzigt altijd”.

Kermis in de Haarlemmerhout. Schilderij van Pieter Wouwerman (1640-1681) Frans Hals Museum Haarlem
Kermis in de Haarlemmerhout. Schilderij van Pieter Wouwerman (1640-1681) Frans Hals Museum Haarlem

Kermis en volksvermaak

Op kermissen in Holland was de gans trekken, kat of konijn knuppelen, papegaai schieten, het hanengevecht, ringsteken e.d. in bijna ieder dorp verspreid (1). Gelet op wat hierover in de archieven is terug te vinden heeft Heemstede kennelijk behoorde tot de typisch oudhollandse dorpen waar het met een overvloed aan herbergen soms vrolijk toeging. Volksvermaken zoals gans trekken en konijnknuppelen zijn vooral door kasteleins van de logementen en herbergen georganiseerd met de bedoeling klanten te trekken. De prijzen bestonden dan ook veelal uit flessen drank.

Schilderij verbeeldende het ganstrekken rond een herberg. Door Barend Gael (Haarlem circa 1636-1698)
Prent van het ganstrekken. Ook het palingtrekken was een populair tijdverdrijf tijdens de kermis, evenals het katknuppelen en konijnknuppelen
Prent van het ganstrekken. Ook het palingtrekken was een populair tijdverdrijf tijdens de kermis, evenals het katknuppelen en konijnknuppelen

Feestgevierd werd op Vastenavond in het voorjaar en tijdens de jaarlijkse kermis die sedert de late middeleeuwen in september plaatsvond in de Hout, toenmaals eigendom van de Heren van Heemstede. Vanaf de 17de eeuw is in de maand september tevens een kermis georganiseerd in het oude dorpscentrum en na de afscheiding kende ook Bennebroek een eigen kermis. Bovendien kon men desgewenst genieten van de Haarlemse Sint Janskermis die op 28/29 juni in de Hout werd gevierd. Met name de Haarlemmerhoutwas dan ook veelvuldig het middelpunt van dronkemanstonelen en vechtpartijen. Teneinde wangedrag enigszins te beteugelen werden door de Ambachtsheer boeten opgelegd aan messentrekkers en soortgelijke vechtersbazen. In de 17de eeuw varieerden de jaarlijkse inkomsten voor Heemstede van 18 stuivers tot 7 gulden en 15 stuivers. Oud-Hollandse volksvermaken, zoals het ruwe knuppelen, trekken en zelfs schieten van kleindieren, was feitelijk een verschrikkelijke dierenmishandeling, die in sommige gemeenten tot in de 19de eeuw plaatsvond, waarbij de mensen onder invloed van Bacchus alle menselijke waarden en normen verloren. Met name het volksvertier gaf voortdurend aanleiding tot strubbelingen tussen de ambachtsheer en schout van de heerlijkheid Heemstede enerzijds en de regering van Haarlem, alsmede de baljuw van Kennemerland (en zijn plaatsvervanger ‘de Stedehouder’ en hun dienaren) als tegenpartij. Voornaamste oorzaak van deze geschillen was de zucht om van de geldelijke voordelen te genieten die uit het geven van consenten voortsproten. In 1656 moest het Hof van Holland er aan te pas komen en dit rechtscollege verbood de baljuw van Kennemerland de plaatselijke vroedschap hinderlijk te zijn in het geven van vergunningen voor papegaaischieten, het zetten van kramen tijdens de kermis, comediespelen door rondreizende toneelgroepen e.d. (2). Vertier zochten velen in één van de talrijke herbergen, waar bier en brandewijn rijkelijk vloeiden en accijnzen moesten worden afgedragen aan de Ambachtsheer. Enkele gelegenheden, de zogeheten “jufferhuyzen”, gaven gelegenheid tot hoererij. Gezelschapsdames, veelal jonge ongehuwde moeders, kon men vinden in “De Ooievaar (hetBokje) en “De Blauwe Engel”. Een opschrift bij herberg “Rustenburgh”in de Hout luidde:

“’t Is gewis twee vrouwen billen

konnen meer lokken

als alle kloosters kloeken

laatse vrij luijen

datze haar moer bruijen”.

Kermis in de Hout. Tekening van Hermanus van Bussel  (1763-1815) uit omstreeks 1790 (Noord-Hollands Archief)
Kermis in de Hout. Tekening van Hermanus van Brussel (1763-1815) uit omstreeks 1790 (Noord-Hollands Archief)

Populaire buitenspelen waren kolven, beugelen en kegelen en als binnenspelletjes waren kaarten en dobbelen favoriet. Diverse herbergen beschikten over een eigen kolfbaan en “Het Nieuw Verbrand Huis” en “Emaus” in de 18de eeuw zelfs over een buiten- én overdekte binnenbaan. De volgende vormen van plaatselijk volksvertier zullen in deze bijdrage beknopt de revue passeren:

1) het schieten van de papegaai;

2) het rijden en trekken van gans, snoek of konijn;

3) het knuppelen van kat haas of konijn;

katknuppelen

           Dorpskermis en katknuppelen op een prent uit circa 1780

katknuppelen2

Uit Katknuppelen in Vijfhuizen tegen het zere been; door Klees Floor.  In Meer-Historie, september 2021, p. 19-21.Advertentie uit Het Weekblad voor Haarlemmermeer, 1876.

katknuppelen4

Vervolg artikel van Kees Floor over katknuppelen in Vijfhuizen, Haarlemmermeer.

katknuppelen3

Vervolg katknuppelen

4) harddraverijen en ringsteken;

5) koekhakken;

6) ijsfeesten en jaarmarkten/kermissen, inclusief loterij kram e n;

7) toneel op de kermis;

8) het jongspel (dans en muziek).

Tot de wrede volksvermaken waarbij dieren het lijdende voorwerp waren kan ook het papegaaischieten gerekend worden. Hoewel aangenomen mag worden dat dit vertier al in de 16e eeuw gepraktiseerd werd dateren in het gemeentearchief van Heemstede de oudste consenten uit 1626 door de Heer van Heemstede verleend “aen herbergen en andere lieden, tot het trekken van gansen, snoek en conijn en tot het schieten van Papegay en diergelijke” (manuscript Dólleman, blz. 117). In 1626 verleende Adriaan Pauw aan Jacob Pieterszoon, die een huis met neringrijke herberg “’t Molenwerf’ beheerde, om aan het eind van de oogsttijd een stang met papegaaien op te stellen “om bij eenige liefhebbers mette hantbusse ofte roer afgeschoten te worden”. De voorwaarden, prijzen e.d. dienden vooraf aan de schout te worden opgegeven. Later is dit vermaak voortgezet door zijn schoonzoon Philips C. de Moor. Papegaaischieten had ook plaats in “de Dorstige Kuyl”. Gesproken wordt over 3 levende vogels per evenement Voorts in herberg “het Dronckenhuijsje” (thans Eindenhout). In 1655 deed Maarten Corneliszoon in een schrijven aan ambachtsheer Gerard Pauw verslag van drie dubieuze voorvallen die hadden plaatsgevonden tijdens het papegaaischieten voor de uitspanning. Papegaai- of vogelschieten werd óók beoefend met hand- of voetbogen door schutters, waarbij men een papegaai – die van hout of leder was vervaardigd – op een hoge paal bevestigd, moest afschieten – te vergelijken met het huidige kleiduivenschieten.

Kermis op de Glip nabij de brug over de Princevaart en herberg het Schippershuis, getekend door Hermanus van Bussel (1763-1815).
Kermis op de Glip nabij de brug over de Princevaart en herberg het Schippershuis, getekend door Hermanus van Brussel (1763-1815). (NHA)

Het ganstrekken of gansrijden was in vroeger tijd een veelverbreid volksvermaak, óók in Heemstede, zowel in het Dorp tijdens de Vastenavond als in de Hout. In plaats van ganzen zijn soms ook hanen, snoeken of konijnen aangewend. Het gebeurde met paard en wagen of te paard dan wel te voet. De gans hing met de kop naar beneden aan een touw tussen twee bomen of palen vastgebonden. Men moest proberen de met zeep ingesmeerde kop van een aan zijn beide poten opgehangen gans er af te trekken of met een stok te raken. Winnaar was degene die er in slaagde de gans zo te raken dat deze op de grond viel. Niet enkel het gewone volk, maar ook aanzienlijke dames vermaakten er zich mee. Gansrijden had ook in het Spaarne plaats via een bootje en ’s winters al schaatsend op het ijs. Op het water werd de pret nog verhoogd als de deelnemer uit de boot in het water viel. In 1676 is aldus een Heemstedenaar jammerlijk omgekomen omdat hij blijkbaar niet kon zwemmen. Een vergunning tot het houden van “gans- en snoektrekken” e.d. was door ambachtsheer Adriaan Pauw. op Vastenavondtijden exclusief gegeven aan de kastelein van de herberg die in later tijd “Het Wapen van Heemstede” ging heten. Per missive van 18 februari 1638 heet Adriaan Pauw – Dólleman spreekt in dit verband over “de benauwdheid der tijden in de Heerlijkheid” – (tijdelijk) verboden daarbij zelfs assistentie verzocht van de baljuw van Kennemerland om het verbod te handhaven. Vijf jaar later, op 16 februari 1643 vroeg Hendrik de Goyer, rentmeester van het Huis te Heemstede, aan de Ambachtsheer of de kinderen van Pauw mochten ganstrekken, georganiseerd door Herman Heestius “herbergier in den dorpe”. De vader gunde zijn kroost graag dit pleziertje, zij het voor één dag. Minstens zo populair in die dagen was het knuppelen van haas of konijn, soms ook kat hond, gans of zelfs big. In Heemstede werd dit vermaak in het midden van de 17de eeuw georganiseerd door Cornelis Corneliszoon van Goors. Men plaatste, veelal op een plein voor een herberg, een levend dier in een ton die met lange touwen tussen twee palen werd opgehangen. De deelnemers dienden met een knuppel van een afstand de ton trachten stuk te werpen. Onder genot van drank en muziek genoot het toegestroomde publiek het meest van de doodsangsten van het dier in de heen en weer slingerende ton. Degene die het vat in duigen sloeg was de winnaar en deze werd onder luid gejuich gelukgewenst, kreeg de inleg uitgekeerd, maar diende daarvan de anderen op wijn of bier te tracteren. In dit verband zij opgemerkt dat de plaatselijke folklore van het – met vet ingesmeerde -biggenvangen voorzover bekend uit latere tijd dateerde. Tijdens de Bennebroekse kermis in september was katknuppelen in de 18de eeuw een geliefd vermaak. Harddraverijen op de korte baan met paarden hadden o.a. plaats bij de herbergen “De Dorstige Kuyl” in Heemstede en “De Geleerde Man” te Bennebroek. De winnaar van de prijs, een zilveren zweep, diende zijn mederijders 30 flessen wijn te offreren. Ringsteken of ringrijden is gedurende de 18de eeuw onder meer door de hospes van herberg “De Swarten Hondt” te Bennebroek gehouden. Een behendigheidsspel waarbij de deelnemers op een ongezadeld paard met een lans moesten proberen door de ring te steken, die aan een touw tussen twee bomen of palen was opgehangen. Het koekhakken was tijdens de kermis een algemeen voorkomend maar niet geheel ongevaarlijk volksvermaak. De koeken werden er speciaal voor gebakken: dunne, platte, kleverige en taaie stroopkoeken. Het was de kunst deze met een bijltje in drie slagen door te hakken. Door de koek vast te houden tijdens het hakken, omdat deze anders zou wegspringen, liep men de kans in het beste geval één vinger en in het slechtste geval een hele hand kwijt te raken. Ook is het een enkele maal voorgekomen dat de deelnemers onderling ruzie kregen en elkaar de bijl naar het hoofd wierpen. Zo sloeg in 1614 Aris Corneliszoon van het “Dronckenhuysje” de oude Kaman een gat in het hoofd in plaats van de koek te raken. In 1698 is door een beambte van de baljuw van Kennemerland in Bennebroek een grote hoeveelheid koekbijlen in beslag genomen nadat tijdens de kermis twee kinderen “malkanderen in de vingeren hadden gehakt”. Het plaatselijk gerecht gaf de bijlen echter weer aan de koekkramers terug. In later tijd is de niet ongevaarlijke bijl vervangen door een knuppel, in welk geval men sprak van koekslaan.

De anti-kermis-preek uit 1741

Ofschoon kermis een kerkelijke oorsprong heeft en dit woord een verbastering is van “kerkmis”, een plechtigheid die jaarlijks werd gehouden om de wijding van een kerkgebouw te herdenken, was dit vermaak niet in overeenstemming met de geldende zeden en godsdienstige opvattingen. Vooral van protestantse zijde is tegen de kermis van leer getrokken. De mensen mochten zich niet teveel aan eten, drank en bandeloosheid te buiten gaan. Ondanks het feit dat de geestelijkheid in vroeger dagen veel invloed had op het leven en handelen van de gelovigen gelukte het priesters en predikanten niet – op enkele uitzonderingen na – dit volksfeest bij uitstek uit te bannen. Een fraai voorbeeld is de vermaning van de toenmalige pastoor van Berkenrode uit 1741, intussen ruim 2,5 eeuw geleden, waarin deze gelardeerd met citaten uit bijbelboeken op de morele gevaren van het kermisvermaak wijst. Pastoor Cramer begint met de profeet David aan te halen dat de mens het kwaad aanlokt en de duivel “als een briezende leeuw rondloopt zoekende wie hij verslinden zal”. Juist tijdens de kermisdagen wordt het volk in verleiding gebracht te zondigen, omdat men verblind door het kwaad God en zijn tegenwoordigheid niet voor ogen heeft. Ook de heiligen Chrisostomus, Hiëronymus en Augustinus worden ten tonele gevoerd. Het probleem is dat men tijdens de kermis tot ’s avonds laat in de herberg zit, ja zelfs de gehele nacht om te “zuipen en te zwelgen”, waarbij men licht vervalt in onkuize woorden als “vloeken en zweren” of zich bezondigt aan overspel via “onzuivere en oneerlijke aanrakingen”. Het is het aanzien van God geweest waarmee voornoemde heiligen bekoringen van de duivel wisten te weerstaan. De pastoor vermeldt vervolgens het voorbeeld van de kuise Susanna uit het boek Daniël. Alleen in de boomgaard werd zij door twee boze boeven benaderd die haar oneerbare voorstellen deden. Liever dan haar eerbaarheid te verliezen verdedigde zij zich kloekmoedig en stelde daarmee het vege lijf in de waagschaal. Pastoor Cramer wijst zijn parochianen er op dat de ervaring heeft geleerd dat tijdens de kermis weer veel zonden en gruweldaden bedreven worden. Spraken de vrouwen maar de taal van Suzanna ende mannen van de heilige Josephvoegt hij hier aan toe. “O hoe menige zonde zou dan gelaten worden!”. Men zou dan ook niet zoveel wulpse jongeren los en ongebonden zien verkeren en dat dikwijls tot ’s nachts twee, drie, ja vier uur toe, “de ene herberg in, de andere kroeg uit”, gelijk een wild en barbaars volk zonder enig geloof, eer of schaamte. Het past eerlijke jongedochters niet zo laat te verkeren met jongemannen, die vaak dronken en ongebonden op straat lopen. “Is dat geen occasie verzoeken; is dat het gevaar niet beminnen?” Wil men eerbaar blijven moet men op klaarlichte dag over straat lopen, maar niet in het duister, laat staan midden in de nacht. Hij weet dat men zal tegenwerpen: ’s avonds begint het plezier, eerst dan wordt viool gespeeld enkan men dansen, hossen en zingen.

“O booze en bedorven jonkheid! Is

het ’s avonds den regten tijd om u

te vermaaken? Is het snagts den

regten tijd om zoo te loopen? ’t Is

waar, dan is het den regten tijd;

maar voor wie? Voor den duijvel,

die alsdan rondgaat als een brieschende

leeuw, om te zoeken wie

hij zal verslinden, en voor zijn

kinderen, voor de kinderen der

duysternissen, omdat zij voorhebben

werken der duysternissen te

pleegen, omdat zij dingen doen,

die het ligt niet mogen veelen”.

De pastoor meent dat de ouders het goede voorbeeld zouden moeten geven, maar konstateert met droefheid dat deze hun kleine en onschuldige kinderen naar de kermis meenemen en aldus dingen zien en horen die volstrekt “onbetamelijk zijn“. En dan klaagt men over de slechte tijden… Het ware christelijker thuis te blijven en het geld dat nu op de kermis wordt uitgegeven “in ijdelheid en onnuttigheid” te sparen of te spenderen aan het aflossen van gemaakte schulden. Beter ware het ook dit geld aan de armen te geven die naar een kleintje bier of stuk brood snakken. Als men tijd over heeft kan men die beter besteden aan bidden of het lezen van goede en vrome boeken. De priester vindt het een schande dat ziel en zaligheid ernstig in het gedrang komen. Men heeft immers wél tijd om in de herberg te zitten, te drinken en te spelen, maar verzuimt de dagelijkse mis of op zondag de vespers bij te wonen. Voorts vermaant hij de ouders dat het een plicht is hun kinderen in deugd en eerzaamheid op te voeden. Men moet hen leren dagelijks naar de kerk te gaan of katechismusles te volgen. Zij moeten gevrijwaard blijven van slecht gezelschap en van plaatsen, zoals herbergen en de kennis waar slechts ondeugd en ijdelheid heersen. Het is wreed en goddeloos met hun kroost op deze dagen op de kermis rond te hangen. Men meent hen een plezier te doen, doch in plaats daarvan wordt de schone kinderziel bedorven door het kwaad en ter verdoemenis gevormd. “O ouders! ouders! bedenkt dat gij daarover strenge rekenschap aan God zult moeten geeven en hoe dat God deeze zielen van uwe kinderen van uwe handen zal afwijschen”. In zijn “conclusio” schrijft pastoor Cramer dat het beoefenen van de godsvrucht het aanmerken van Gods tegenwoordigheid een krachtig middel is om de duivel die als een briezende leeuw rondwaart – in het bijzonder op deze kermisdagen met allerlei verleidingen zonden te begaan – het hoofd te bieden. Door de zonde te ontvluchten en de deugd te beoefenen kan men in het hiernamaals, in de hemel, de Heer van aangezicht tot aangezicht in alle eeuwigheid. Tot zover deze preek.

In de winter zijn ijsfeesten gevierd op het ijs van het Spaarne en het Meer. Tijdens vrieskou waren in de 17de eeuw schaatsen, kolven, ganstrekken en maskerades vormen van ijsvermaak. Op 20 januari 1656 gaf de Heer van Heemstede toestemming aan Jan Cornelisz. en Leendert Geroensz. een kraam op te richten op het ijs ter hoogte van het Meer “en van deeze laten afwaayen een vlagge in welke Tente sy besoeckers sullen mogen tappen bier, brandewijn (…)”. Voor het plaatsen van tenten of kramen met eetwaren, dranken of huishoudelijke artikelen, met name tijdens de kermis, was een consent of vergunning nodig. Al uit 1597 dateert een keur ofwel verordening op het stellen van “couck-, fruijtwafel- en rijfelkramen” in de Hout. Naast drank en kermiskoeken werden vaak ook schilderijen, boeken, zilverwerk e.d. aangeboden. Bij de rijfel- of loterijkramen werd gedobbeld en vonden drukbezochte loterijen plaats met soms een voor die tijd kapitale omzet. In het Gemeentearchief van Haarlem zijn niet minder dan 25.000 loterijrijmpjes bewaard gebleven. Koorddansers of potenmakers vormden een onderdeel van het programma. Men kon geld winnen, maar ook schilderijen, almanakken, spiegels en kleinodiën werden verloot. Velen beproefden hun geluk aan de rijfelkraam, zoals een dichter schreef:

“Daar veul prijzen op een rij

Zijn te verkrijgen, of te halen

Gouwe koppen, sulver schalen

Bekers, spiegels, moy verguit

Voorts wat oogh en lust vervuld”.

In 1628 werd een juridisch geschil uitgevochten tussen Pauw en de baljuw van Kennemerland over een door Rogier Laurensz. uit Amsterdam binnen Heemstede opgerichte loterij-kraam. In 1633 en 1644 deden zich hierover nieuwe problemen voor. Uit een verordening, uitgevaardigd op 28 april 1654 door schout en schepenen van Heemstede blijkt dat de Heemsteedse kermis omstreeks 11 september in het Oude dorpscentrum “onder de lindebomen” plaatsvond (3). A.J. van der Aa schreef in 1844 dat de kermis van Heemstede op de tweede zondag van september valt. Evenals op de kermis in de Hout richtten rondreizende kooplieden (kramers) hier hun kramen op met allerlei waar. Kwakzalvers deden goede zaken met hun wondermiddelen die tegen elke kwaal heetten te helpen. Koorddansers, waarzeggers, jongleurs, goochelaars, comedianten en rijfelaars vrolijkten de kermis op. Philips C de Moor, bekende herbergier in de 17de eeuw, had toestemming tijdens de Sint Janskermis in de Hout ten huize van Dirck Willems mismaakte personen te tonen, zoals een vrouw met aan beide handen vier vingers, die in staat was daarmee normaal handenarbeid te verrichten. De entree bedroeg een halve stuiver en voor het huis was een “conterfeitsel” tijdens de kermisdagen opgehangen om publiek te trekken. Voorts zijn o.a. dwergen en exotische dieren, zoals dromedarissen en olifanten, tentoon gesteld, evenals negers “die gelijcken op apen”. Op 26 juni 1676 gaf de Heer van Heemstede toestemming “een seer lang vrouwspersoon onder Heemstede te mogen laten zien”. Arij Gerrits Duyt had vergunning tijdens de kermis in herberg “Het Dronkenhuysje” een vrijersmarkt te houden en daarvoor een vlag uit te steken. Het toneel, opgevoerd door rondreizende gezelschappen, vierde tijdens de kermis hoogtij. Theaterstukken werden opgevoerd in een tent tussen de bomen van de Hout Op enige palen werd een houten vloer gelegd, op de achtergrond een gordijn en eventueel aan een hoge paal het blazoen der rederijkerskamer opgehangen. Geïmproviseerde toneelzaken waren voorts de schuur van de houtvester of de Haarlemse Stads-Stalling in de Hout, waar normaal koetsen, paarden en wagens stonden. De tonelisten waren voornamelijk afkomstig uit Amsterdam of Den Haag. Over toneel op de kermis in de banne van Heemstede en de problemen van de Amsterdamse comedianten omstreeks 1655 tussen Ambachtheer en schout aan de ene én de baljuw van Kennemerland aan de andere zijde wordt uitgebreid gewag gemaakt in het boek van Simon Koster, “Van schavot tot schouwburg” (4),

In dit kader dient nog het jongspel genoemd te worden, waarbij het ging om vergunningen tot dansen of het maken van muziek Op geen kermis ontbraken muzikanten, zoals liedjeszangers, vedelaars, lieremannen en doedelzakblazers. Talrijk zijn de liederenboekjes die uit de 17de eeuw stammen. Jan Jansen van Asten, een 17de eeuws Haarlems dichter van liedjes in de volkstoon schreef een kermislied gepubliceerd in liedboekjes als de “Haerlemsche Winterbloemjes” (1645 – 1651) – waarin o.a. de volgende kermisdreun, waarvan het eerste, tweede, vierde en zevende couplet luidt:

Vrolijke geesten die liever zijt

op kermisfeesten al in de strijd.

Is ’t uw behagen, rijdt vaardig uit

Treedt op de wagen of in de schuit

De vrienden van het Spaar, die

nemen u waar.

Weest wellekom gasten! Wel ben je

daar

Ziet wat men hier binnen de

kramer doet:

Om wat te winnen veilt hij zijn

goed!”

De wafel-kramer: “Ik ben (zeit hij)

de beste kamer, – gaat niet voorbij!”

Dus word je van d’een en d’ander

gebeên (= lastig gevallen),

omdat je zoudt jou geld besteên.

Leid dan dat meisje, daar gij mee

gaat,

naar duin een reisje, of zo – ze

praat,

haar zwakke leden niet toevertrouwt

zo veer te treden, – blijft dan in

’t Hout.

Of geeft ze haar stem na “Roomen”,

’t heeft klem,

in “Emmaus” of “Jerusalem”. (= namen van 3 herbergen).

D’een, zijnde wakker, geeuwt als

een koe;

d’ander, zijn makker, ziet wonder

toe:

“Hoe, duiker (= boemelaar), koom

ik dus op een bank?

Wat drommel, droom ik? ’t Is door

de drank!

Waar kwam ik dus krom? Ik wed,

dat ik om het jaar niet weer te

kermis kom!”.

Tijdens de predicatie (overigens tijdens de kermisdagen minimaal bezocht) waren volksspelen met dieren verboden. Cornelis Visser, hospes van “Het Verbande Huys” is door de schout van Heemstede bekeurd nadat hij op 5 october 1721 een kat had laten knuppelen en tijdens de predicatie had getapt zonder toestemming van de Heer van Heemstede. In 1642 verbood de Ambachtsheer het ganstrekken e.d. op zondagen. Dansen en prostitutie waren uiteraard op zondag verboden en een herbergier uit Heemstede die dit verbod op zondag 9 september 1714 overtrad is dan ook bekeurd. Vanwege uitspattingen als openbare dronkenschap, onzedelijk gedrag, vechtpartijen en vandalisme verbood burgemeester J.Ph. Dólleman in 1874 de kermis in Heemstede en introduceerde in plaats hiervan het biggenvangen als een eendaags volksfeest (5). Onder burgemeester Van Lennep is in het begin van deze eeuw dit lokale volksvermaak afgeschaft en de kermis in ere hersteld (6).

Pastoor J.F. Cramer

Tot besluit nog enige gegevens over de periode 1741-1754 alsmede met betrekking tot de auteur van deze predicatie. De jaren veertig van de achttiende eeuw waren een turbulente periode met onrust in Rotterdam, Amsterdam, Gouda en Haarlem (7). Er heerste grote ontevredenheid over de teruglopende economie, het conservatisme van de regenten en de uitzuiging van de belastingpachters, hetgeen leidde tot het pachtoproer in de Spaarnestad van 1748. Al in 1740 waren toneelvoorstellingen op de kermis verboden, het jaar daarop uitgebreid met een verbod op viool- of andere muziek in de herbergen en met een verbod op het uithangen van de vlag tijdens de kermis en op Hartjesdag (8). De Heer van Heemstede, Benjamin Pauw geboren Hoeufft, werd per missive verzocht “de goedheid te willen hebben zulks in de jurisdictie van Heemstede in den Hout te beletten”. De kermis zelf vond niettemin in dat jaar nog gewoon doorgang, zowel in Haarlem als Heemstede. In 1748 en volgende jaren werd nochtans de kermis door de plaatselijke regering van Haarlem afgelast, vermoedelijk evenzeer in Heemstede, waarna deze in 1754 wederom werd toegestaan, reden voor pastoor Cramer van de Berkenrode-statie zijn oorspronkelijke preek uit 1741 {uitgebreid in 1746) weer uit de kast te halen om het kerkvolk te vermanen. Over pastoor Jacobus Franciscus Cramer (ofwel Kramer) is maar weinig informatie te vinden in het gedenkboek van pastoor B.J. van Houten dat na de Bevrijding verscheen bij gelegenheid van het 250-jarig bestaan van de Sint Bavo ofwel Berkenrode-parochie/ 1694-1944). Evenals zijn voorganger de Dordtenaar J.S.H. Oem was Cramer eerst kapelaan bij de aartspriester J. van der Steen, die hem in 1739 naar Berkenrode zond, waar hij tot zijn overlijden op 15 december 1786 bleef. In een verslag van pauselijk nuntius Ghilini te Brussel wordt hij “verstandig, lang niet dom en van zeer hoge levenswandel” genoemd Aanvankelijk woonde zijn vader Hendrik Cramer bij hem in, welke in 1748 is overleden. De statie Berkénrode telde ten tijde van deze priester ruim 900 leden, welke voornamelijk afkomstig waren uit Heemstede. De parochianen in de 18de eeuw waren voor een groot deel eenvoudige blekersknechten en meiden, afkomstig uit het Zuiden, en ten dele uit het Oosten (Overijssel en Westfalen), van wie nog een aanzienlijk percentage analfabeet was. Zondagsarbeid (en dus Misverzuim)kwam vooral in het hoogseizoen veelvuldig voor. Niettemin was men ondanks de heersende armoede gehecht aan de kerk en vond daarom in 1746 een uitbreiding van het gebouw plaats. De kerk stond op grond van de Heer van Berkenrode welke in erfpacht was gegeven. De tweede r. k. kerk van Berkenrode is in 1817 gebouwd en in 1880 gesloopt, na inwijding van het huidige kerkgebouw, dat aan de overzijde van de oorspronkelijke kerk aan de Herenweg ligt. In de literatuur (o.a. in: “De Oude Tijd”, 1871 en dr. GA Wumkes: Kermis, z.j.) wordt veelal een beeld geschetst dat na de Middeleeuwen vooral de puriteinse Gereformeerde (=Hervormde) predikanten en kerkeraden in woord en geschrift zich tegen de kermis keerden. De in deze bijdrage beschreven vrome preek bewijst dat men zich ook in rooms-katholieke kring niet geheel onbetuigd heeft gelaten waar het om een veroordeling uit christelijk oogpunt van de kermis als volksvermaak betreft (9).

Hans Krol

(1) In Lams’ “Handvesten en Privilegiën van Kennemerlandt en Kennemergevolgh” (1644) wordt hierover op bladzijde 154 het volgende opgemerkt: “Maken oock keuren op hare Kermissen, ende ’t stellen ofte sotten van de Kramen; op het speelen van Druypen, Dreijen, Trecken, Steecken; ende dat oock niemandt mach komen met eenighe vreemde beesten, wanschapen schepselen, ende vreemde vertooningen; noch geen quacksalvers, meesters ofte meestressen, sonder verkreghen consent; noch oock opte voorgeschreven kermissen niet te moghen om den Haan singhen, noch geene Gans ofte andere Gevogelte te trecken ofte kneppelen; noch oock den Ring te steecken, te Paerde ofte andersins; den Papegaey te schieten, noch Reedenrijckers toe te laten, ten ware dat zij van den Regeerders daer toe hadden verkreghen consent als vooren, bestaende in veele ende verscheyden Poincten ende  Articulen.”

(2) Uitvoerige informatie hieromtrent is te vinden in het Heerlijkheidsarchief van de gemeente Heemstede (Van Doorninck; nrs. 143 en 152). Zie ook: “Haarlemmerhout 400 jaar” (1984), blz. 92-93 en mr. J.W. Groesbeek, Heemstede in de Historie (1972), blz. 11-13. Dólleman bericht in zijn geschiedenis over 1644 o.a.: “Daar is reeds verscheidene malen gewag gemaakt van ’t regt van De Heer van Heemstede omme te consenteeren of te weigeren het stellen van alle koek, fruyt, wafel en andre kramen, mitsgaders het speelen van eenige commedien en diergelijken onder Heemstede; ’t was wel eens gebeurd dat de Balluw van Kennemerland tot het stellen van kramen consent hadde gegeeven, dog de schout van Heemstede in der tijd had zig zulks gewaar wordende dadelijk met assistentie van eenige drost-dienaars derwaards begeeven, en als de personen die de kramen gesteld hadden, op zijn aanmaninge om die aftebreeken, door ’t ophitsen van des Balluws dienaars daar mede present sulcks weigerde had hij tot conservatie van zijne geregtigheid alle de goederen in die kramen wesende aan ieder een tot buyt verklaart, en de kraam zelfs om ver doen smijten, zonder dat daar op iets verders was gevolgt.” Ruim dertig jaar nadien, onder 1675, leze men verder: “Eenige personen versogten ten deesen tijd consent aen den Balluw van Kennemerland tot het stellen van hunne wafelkramen in de Haarlemmer Hout in de jurisdictie van Heemstede, ’t welk den schout van Heemstede ter ooren gekoomen zijnde, liet hij een van deselve, die reeds bijna was opgerigt afbreeken, dog op goede voorspraak en na versogt consent aen den Heer van Heemstede, werd dezelve weder opgerigt en hun gepermitteerd met hun neering voort te vaeren”. Uit deze voorbeelden blijkt dat de 17 de eeuwse bestuurders van Heemstede op hun strepen stonden waar zij meenden het recht aan hun kant te hebben en een geschil met de vroedschap van Haarlem of baljuw van Kennemerland niet uit de weg gingen, niettemin de nodige flexibiliteit toonden wanneer men – zoals in dit geval de kermiskramers – alsnog toestemming vroeg aan de Ambachtsheer,

(3) “Dat alle degene die eenige koeck, fruyt, rijfelkramen of andere diergelijcke nering ende koopmanschappen begeren te stellen tegen de kermisse deser jurisdictie van Heemstede, welke plagh van ouden herkomen geobserveert te worden, omtrent den 11 en september, en voortaen als dan gehouden sal worden, dat sy luijden hare kramer sullen stellen onder de lindebomen der selve dorpe en ook binnen al soodanige limiten als zij van den schout aldaer aangewesen en de geordonneert sullen werden, op de pene van een half Kennemerpont te verbeuren aan den voorsz schout, ende dat te verhalen aan de gereetste goederen die deselve schout als dan sal konnen bekomen: wel verstaende dat alle de kramers om de plaatsen sullen moeten looten” Bron: Lams’ Handvesten, blz. 808; zie ook: Binnewiertz, blz. 78.

(4) Uitgegeven in Haarlem door de Erven Bohn in 1970. Zie hoofdstuk 8: Heemsteeds intermezzo (blz. 99-112) en hoofdstuk 9: Toneel op de kermis (blz. 113-125).

(5) In het laatste kwart van de negentiende eeuw is de kermis in verschillende gemeenten afgeschaft, o.a. in Amsterdam, ‘s-Gravenhage en Haarlem, als zijnde een minderwaardig volksfeest. In sommige gemeenten – zoals Heemstede – werd deze om een opstand van de plaatselijke bevolking te voorkomen vervangen door “veredelde” volksvermaken – pogingen die over het algemeen niet zo schitterend geslaagd zijn en in de meeste gemeenten is na verloop van jaren de kermis weer teruggekeerd; tegenwoordig in een andere entourage vergeleken met de voorgaande eeuwen.

(6) Mr. J.W. Groesbeek wijdde een speciaal hoofdstuk aan vermakelijkheden als kermis, harddraverijen en ringsteken in zijn boek over de gemeente Bennebroek (1982; blz. 210-212).

(7) Zie o.a.: J.A.F. de Jongste. Onrust aan het Spaarne; Haarlem in de jaren 1747-1751. Uitg. De Bataafse Leeuw, 1984.

(8) Hartjesdag vond plaats op de derde maandag in augustus, vanouds gevierd in Amsterdam, maar ook in Haarlem, Bloemendaal en Heemstede. Van oorsprong een oogstfeest was het voor de gewone man een dag van allerlei meer of minder losbandig vermaak.

(9) Pastoor de Vries deelde desgevraagd mede dat in het parochiearchief naast deze leerrede vrijwel geen historische preekteksten voorkomen.

Bijlage:  Wat B.J.van Houten pr. over pastoor Cramer en diens periode publiceerde in: Gedenkboek bij gelegenheid van het twee honderds vijftig jarig bestaan van de St. Bavo parochie te 1694-1944 Heemstede (Berkenrode). 1946

Na pastoor Johannes Sim. Herm.Oem begon een periode van betrefkkelijke rust, getypeerd door het even lange als onopvallende pastoraat van pastoor Jacobus Franciscus Cramer. Ook hij was, evenals zijn voorganger Oem eerst kapelaan bij de aartspriester J.van den Steen en was pastoor [die hem in 1739 naar Berkenrode zond] van Berkenrode van 1739 tot zijn overlijden in 1786
Na pastoor Johannes Sim. Herm.Oem begon een periode van betrekkelijke rust, getypeerd door het even lange als onopvallende pastoraat van pastoor Jacobus Franciscus Cramer. Ook hij was, evenals zijn voorganger Oem eerst kapelaan bij de aartspriester J.van den Steen en was pastoor [die hem in 1739 naar Berkenrode zond] van Berkenrode van 1739 tot zijn overlijden in 1786

In de Heemstede-collectie van het Noord-Hollands Archief is het manuscrpt aanwezig van een anoniem vers (14 strofe), getiteld: PATOOR CRAMERs LINDE!!! dat onderstaand integraal is opgenomen.  De kapelaan die daarin wordt genoemd was Fl;orentius Facker, die 31 okober 1730, 25 jaar oud, de eed had afgelegd.

(1) Pastoor Cramers Linde!!!
(1) Pastoor Cramers Linde!!!
(2) Vervolg van anoniem vers: Pastoor Cramers Linde!!!
(2) Vervolg van anoniem vers: Pastoor Cramers Linde!!!
(3) Slot van vers: Pastiir Cramers Linde!!!
(3) Slot van vers: Pastiir Cramers Linde!!!
Tekening van kermis op de Dreef begin 19e eeuw door H.G.ten Cate. Op de achtergond staat een houten schouwburgtent waar toneelgezelschappen kermisvoorstellingen gaven (Noord-Hollands Archief).
Tekening van kermis op de Dreef begin 19e eeuw door H.G.ten Cate. Op de achtergrond staat een houten schouwburgtent waar toneelgezelschappen kermisvoorstellingen gaven (Noord-Hollands Archief).
koekslaan
Een volksvermaak dat al in de 17e eeuw veelvuldig voorkwam was het koekhakken met een bijl of koekknuppelen zoals het gansknuppelen. Omdat het hakken met de bijl nogal eens tot ongelukken leidde is men overgegaan tot uitsluitend knuppelen met een stok, zoals op bovenstaande foto uit omstreeks 1900 gemaakt tijdens de kermis op het Wilhelminaplein in Heemstede
kolfbaan.jpg
Jurriaan Andriessen: aquarel van een kolfbaan achter de Geleerde Man in Bennebroek (NHA)
biggenvangers
Eind 10e eeuw is het vangen van met vet ingesmeerde biggen een populair volksvermaak geweest in Heemstede
biggenvangen
Biggen- ofwel jonge varkens vangen, uit de Echo, 1899
biggenvangen1
Heemstede, in: Schimpnamen van Noord-Holland; door Dirk van der Heide en illustraties van Jan Woldring. (Profiel uitgeverij, 2002)