De eerste Schouten van Heemstede (14e-15e eeuw)

In 1903 publiceerde de heer W. Overmeer een beknopte lijst van schouten in Heemstede, beginnende in 1494. Door Joh. Ruys is deze lijst, eveneens van schepenen vanaf 1616, aanzienlijk uitgebreid. Het is de verdienste van Ruys geweest vele honderden namen te verzamelen uit authentieke bronnen, zoals het Heerlijkheidsarchief. Diens lijst van “schouten van den dorpe en de Heerlijkheid van Heemstede” vangt aan in 1435 met Jan Boudijnszoon, in 1450 gevolgd door Willem van den Bosch. In deze bijdrage volgen enkele aanvullingen en kunnen allerlei nieuwe gegevens worden verstrekt als resultaat van recent onderzoek, waarbij vooropgesteld moet worden dat verschillende lacunes resteren. Meest opmerkelijke vondst is dat schout Willem van den Bosch via historische familierelaties verbonden was aan de adellijke geslachten van Heemstede en IJsselstein.

Vóór 1245, toen Haarlem stadsrechten ontving met een aantal privileges voor haar burgers, was Haarlem als dorp het centrum van een gebied aangeduid met “Haarlemmerambacht”. Nadat Haarlem stedelijke autonomie ontving viel het omliggende territoir uiteen in een aantal ambachten of heerlijkheden, zoals Heemstede (door graaf Floris V aan Reinier van Heemstede beleend), Aelbrechtsberg (Bloemendaal), Tetterode (Overveen), Zandvoort, Schoten, Spaamdam en Haarlemmerliede. Deze ambachten bleven kerkelijk tot de St. Bavoparochie behoren, ook na de stichting van een kapel gewijd aan de H. Maria te Heemstede in 1347, De Heemstedenaren hielden zich in deze periode bezig met vrachtvervoer voor de graaf, het steken van turf voor brandstof, landbouw en veeteelt (het houden van paarden, koeien en varkens op relatief schaarse weidegrond). Uit de “Grafelijke Rekeningen” van 1342/143 is bekend dat in Heemstede 60 personen voor grashuur in totaal 5 ponden moesten afdragen. In Haarlem was de schout aanvankelijk een grafelijke ambtenaar die zijn medewerking verleende bij de wetgevende taken van het stadsbestuur. De schouten waren veelal leden uit aanzienlijke families, hetgeen evenzeer voor Heemstede van toepassing is. De schepenen kwamen voort uit de plaatselijke gemeenschap. Samen met de schout verzorgden zij het dagelijks bestuurvan het dorp. Jaarlijks in de maand mei diende de schout 14 ingezetenen te nomineren voor het schepenambt, waaruit de ambachtsheer een keuze deed. Schout en schepenen werden door de Heer beëdigd. In 1494 telde Heemstede naast een schout in totaal 5 buyrleden ofwel raadsleden op ongeveer 250 tot 300 inwoners; in 1514 een schout, twee schepenen en twee buyrleden. Een eeuw later is tot de Franse Tijd steeds sprake geweest van 7 schepenen in Heemstede. De schout, zoals elke andere gemeenteambtenaar, betaalde voor zijn ambt aan de Heer van Heemstede recognitie en werd zelf gesalarieerd uit de lokale belastingen en accijnzen, alsmede uit op te leggen boetes aan o.a. wetsovertreders, messentrekkers en soortgelijke vechtersbazen. Hij vertegenwoordigde en stond onder toezicht en tucht.van de ambachtsheer, bemiddelde in geschillen, was met de schepenen belast met de lagere rechtspraak, vaardigde keuren en ordonnanties uit en was betrokken bij de jaarlijkse schouw van wegen, duinen en wateren. De keuren en ordonnanties, ondertekend door schout en schepenen, zijn in Heemstede eerst sedert het midden der 16e eeuw goeddeels bewaard. Sedert 1568 is het ambt van secretaris, klerk en bode in vele gevallen tevens door de schout vervuld. Ofschoon de aanstellingsakte verloren ging staat vrijwel met zekerheid vast dat heer Gerrit (overleden in 1375) het schoutambt in Heemstede instelde. De eerste in Heemstede van 1356 en in Bloemendaal uit 1409.

Arend Floriszoon (1356-1376)

Arend Floriszoon wordt evenals zijn broer Hugo van Keggenrode vermeld in akten uit 1356 en 1376 en expliciet “schout tot Heemstede” genoemd. Hij stamde in mannelijke lijn uit het roemrijke geslacht der heren van Teylingen, namelijk blijkens een door mr. J.W. Groesbeek samengestelde fragmentgenealogie van Floris, bastaard van Teylingen, die een broer was van Simon van Teylingen (2e helft 13e eeuw). De grootvader van schout Arend Floriszoon was ene Hugo uter Bottelrie wiens edelmanswoning of hofstede was gelegen ter hoogte van het latere “Duin en Dorp” en “Valkenburg” (tussen Wilhelminaplein en Valkenburgerplein). Deze Hugo of Hughelijn was een broer van Jan van Haarlem ver Alijdenszone, de stamvader der Berkenrode’s. Schout Arend Floriszoon was met zijn broer op “Keggenrode” gevestigd, omstreeks 1343 bewoond door zijn vader Floris Hugenszone (getrouwd met ene Clara), welk grondgebied in die .tijd nog toebehoorde aan de graaf van Holland Willem IV.

Claes Kibbe (1420)

Wie het schoutambt vervulde(n) tussen 1377 en 1420 is (nog) onbekend. Claes Kibbe stamde vermoedelijk af van Thomas Kybben, die in 1286 grondgebied in de heerlijkheid Langeveld in leen ontving van de heren van Teylingen. Dankzij een regest die is overgeleverd in het archiefdepöt van het bisdom van Haarlem is bekend dat Claes Kibbe, schout van Heemstede, op 28 september “up Sente Mychielsavent” door Hughe van der Wael in Heemstede een stuk grond heeft overgedragen aan de priester Jan Louwenjszoon. Vier jaar later heeft de Haarlemse geestelijke dezelfde grond overgedragen aan het klooster der Carmelieten in de Spaarnestad. Beoorkonders van deze schenking waren toen de schepenen der stad Haarlem (1).

Boudijn Jan Boudijnszoon (1435-1450)

Boudijn Jan Boudijnszoon was de zoon van Jan Boudijnszoon en Beatrijs, dochter van Jan van Adrichem uit een gegoed Haarlems geslacht. Zijn vader komen we voor het eerst tegen in een transportakte, gedateerd 11 augustus 1368, waarin hertog Aelbrecht een erfdeel van 5 morgen land in de ban Heemstede bij Bennebroek verlijdt. Het ging hem kennelijk voor de wind, immers in 1387 kwamen twee percelen rondom de kapel of kerk in zijn bezit te weten het land waar de Maria-kerk stond en voorts een huis met boomgaard aan de Voorweg, strekkende tot Haastgens “moeders” boomgaard en laan, dat door heer Jan van Heemstede in leen gehouden werd van de graaf. Dit eigendom is op 23 februari 1394 overgegaan op zoon Boudijn Jan Boudijnszoon, die eerst in 1435 als schout van Heemstede staat vermeld. Hij is in 1450 overleden en opgevolgd door Willem van den Bosch.

Fragmentgenealogie

1. Jan Boudijnszoon x Beatrijs, Jansdr. van Adrichem (genoemd in akten van 1368, 1387 en 1390)

2. Boudijn Jan Boudijnszoon (schout) (1393, 1394, 1430, 1435) Overleden in 1450.

3. Jan Boudijnszoon Janszoon (1449,1450) Kinderloos overleden in 1480. (Het bezit rondom de Kerk ging over op zijn neef Jan Boudijnszoon, die in 1486 overleed en in dat jaar op Nicolaas Jan Boudijnszoon, gestorven in 1493).

Willem van den Bosch (1450 -….)

Telgen uit het adellijk geslacht van Heemstede zijn vermaagschapt geweest met leden uit de in de middeleeuwse prominente families van edellieden, zoals Van Duivenbode, Van Hodenpijl, Van Amstel/IJsselstein, Cuser, Van Polanen, Dever, Blois van Treslong, Van Borselen en Van Alkemade. De betrekkingen van het Huis te Heemstede met het ridderlijke geslacht van IJsselstein/van Amstel hebben bijna een eeuw geduurd en beslaan globaal de tweede helft van de 14e en eerste helft van de 15e eeuw. Ridder Gerrit van Heemstede verkeerde als lid van de Grafelijke Raad veelvuldig in hofkringen en was gehuwd met Maria van Polanen. Uit hun huwelijk sproten ridder Jan en twee dochters, Machteld die met Dirk van Hodenpijl trouwde en Johanna die na 1360 in het huwelijk trad met Gijsbrecht van Usselstein, zich ook noemende Gijsbrecht van den Bosch. Gelegen aan de Utrechtse Vecht ter hoogte van Weesperkarspel stond het in 1672 definief verwoeste “Huys ten Bosch”. Deze ridderhofstad is vermoedelijk omstreeks 1250 gesticht door ridder Egbertus van den Bosch, oorspronkelijk als een leen van het Sticht. Amstelland heeft onder de Heren van Amstel gestaan, die op hun beurt leenroerig waren aan de bisschoppen van Utrecht. De graven van Holland hebben zich echter in hun strijd met de Stichtenaren van Amstelland meester gemaakten sedertdien is het aan Holland gebleven. In het begin van de 14e eeuw trouwde Herbaren (Herbert) van IJsselstein, zoon van Arend van Amstel (broer van de bekende Gijsbrecht) met de erfdochter Elisabeth van den Bosch. In 1333 is hij door tegenstanders doodgeslagen. Hun enige zoon Gijsbrecht van IJsselstein is vier jaar later met het Huis ten Bosch beleend en hij huwde voor 1363 met Johanna, een dochter van ridder Gerrit van Heemstede. Als bezitter van het Huis ten Bosch, een erfgoed van zijn vader, noemde ook deze Gijsbrecht zich soms Van den Bosch. Op 10 juli 1363 is het echtpaar Gijsbrecht en Johanna door hun (schoon)vader beleend met twee kampen in het ambacht Heemstede, genaamd Rouwmade of Roumade. In 1390 nogmaals met ledige hand. In 1397 is Gijsbrecht overleden en drie jaar nadien zijn echtgenote. Gijsbrecht van Amstel van IJsselstein en Johanna van Heemstede lieten zes zonen na (Herbaren en verder Jan, Walraven, Gijsbrecht Vrank en Gerrit van IJsselstein) en één dochter Henrica van Ijsselstein. – Ridder Herbaren volgde als stamhouder in 1397 zijn vader op en is na de dood van zijn moeder door hertog Aelbrecht beleend met de tienden in Hazerswoude en twee kampen, de Roumade, in de ban van Heemstede op zondag na Sint Jan 1400, hernieuwd in 1405. Op 5 april 1410 ontving hij ten eigen ƒ 500,- rijns op dit laatste leen, te lossen met ƒ 8000,-. Hij was gehuwd met Johanna van Haamstede uit Zeeland en is door zijn keuze voor gravin Jacoba die het onderspit delfde om zijn verzet tegen de hertog van Bourgondië in 1426 van zijn goederen verbeurd verklaard. Gedesillusieerd is Herbaren ten slotte vóór 1432 gestorven. Zijn jongere broer Jan is in 1416 schout van IJsselstein geworden en de jongste broer was ridder Walraven van IJsselstein. Aanvankelijk bevelhebber te Staveren kocht deze laatste in 1407 een huis in Haarlem en is hij één jaar later benoemd tot schout te Hoorn. Walraven is in 1412 officieel kinderloos overleden en twee jaar later ontving zijn weduwe Elisabeth van Woestdijk een bewijs van hertog Willem VI. Walraven had nochtans drie bastaardkinderen nagelaten, één dochter Johanna geheten en twee zonen Jacob en Willem van den Bosch. Bij de dood van hun vader ontvingen zij in 1412 een consent van de hertog dat hun ooms Herbaren en Jan toestond zoveel van het erfgoed aan de kennelijk minderjarige kinderen toe te kennen als nodig was om in hun levensonderhoud te voorzien. De oudste zoon van Herbaren, ridder Gijsbrecht van IJsselstein, is in 1442 door Willem van Egmond (1412 – 1483), heer van Egmond en IJsselstein, beleend met de lenen van IJsselstein. Gijsbrecht onderhield goede kontakten met ridder Jan, heer van Heemstede, tevens van Benthuizen, een erfgoed nabij Hazerswoude en was bijvoorbeeld op 15 februari 1450 aanwezig bij de plechtigheid toen Jan Willem Gerritszoon van Schoten werd beleend met de poel met aangewassen en zwanendrift tussen de vrijheid van Haarlem en het Spaarnewouder veer (2). Na het overlijden van schout Boudijn Jan Boudijnszoon is Willem van den Bosch, zonder enige twijfel mede op grond van zijn familierelaties, door Jan (III) van Heemstede beëdigd tot schout van Heemstede. Van den Bosch moet de 50-jarige leeftijd reeds gepasseerd zijn toen hij in deze funktie is benoemd en zijn materiële “nalatenschap” in het gemeentearchief gaat niet verder dan één charter (3), gedateerd 6 januari 1450. In keurig handschrift vangt deze akte als volgt aan: “Ic Willem van den Bosch, schout tot Heemstede doen condt allen luden….”. Merijtgen Gelbrechtszoendochter verkoopt aan Jan van Heemstede, baljuw van Kennemerland en Friesland, een stuk land groot ongeveer 3,5 hont op de Grote Geest te Heemstede. Helaas is het aanhangende zegel van schout Van den Bosch ernstig beschadigd en aldus het wapen niet meer te traceren. De overdracht had plaats in aanwezigheid van twéé getuigen en Aetseet als zegsman. Laatstgenoemde was vermoedelijk een buitenechtelijk kind van Jan van Heemstede (4).

Voorgeslacht van Willem van den Bosch

1. Arent van Amstel en IJsselstein, overleden in 1298, nalatende 4 kinderen onder wie:

2. Herbaren van IJsselstein (overl. in 1333) x Elisabeth van den Bosch, nalatende:

3. Gijsbrecht van Amstel van IJsselstein, Heer van den Bossche (overl. in 1397) x Johanna van Heemstede (overl. in 1400), nalatende acht kinderen, onder wie:

4. Herbaren van IJsselstein (overl vóór 1432) x Johanna van Haamstede en Walraven van IJsselstein (overl. in 1412)x Elisabeth van Woestwijk; eerstgenoemde liet drie buitenechtelijke kinderen na, onder wie:

5. Willem van den Bosch (1450 schout van Heemstede, vóór 1458 overleden).

Jacob van Assendelft (1458) en Dirck Janssoon (1494)

Het Bernardieten ofwel Cistercienserklooster “Porta Coelie” (Hemelpoort) is tussen 1455 en 1458 gesticht door twee Haarlemse priesters, Johannes Claeszoon, vicaris in de parochiekerk, en Hugo van Assendelft (5). Op St. Antoniusdag 1458 is met de bouw begonnen op de voormalige hofstede “Willigenhoorn” (thans Hageveld). Hugo van Assendelft schonk het land (achter het Huis te Heemstede) dat een halve eeuw eerder zonder toestemming van de graaf door Jan van Heemstede als eigen was verkocht. In 1458 is door de schout van Heemstede Jacob van Assendelft 8 morgen land, vrij van tienden, aan de Bernardietenorde geschonken, welke gunst is bevestigd door toenmalig schildknaap Jan van Heemstede. In charters uit o.a. 1456 wordt ene Jacob van Assendelft als woonachtig in Haarlem genoemd, vermoedelijk dezelfde persoon. Ofschoon hij niet voorkomt in de genealogie van het edele geslacht Van Assendelft in de “Batavia Illustrata” is zeer waarschijnlijk dat hij – mogelijk als bastaard – in familierelatie stond tot o.a. Barthout en Hugo van Assendelft. Evenmin kon op heden achterhaald worden wanneer hij is overleden en als schout afgetreden. De eerstvolgende burgemeester met naam bekend is Dirrick Jan(szoon), geboren in 1426, die in 1494 als schout fungeerde tijdens de “Informacie” (6) ten behoeve van de belasting-inning, toen Heemstede 65 haardsteden telde, waarvan zeven onbewoond, evenveel als tijdens de belasting-vaststelling bij de dood van hertog Karel de Stoute in 1477. Dirck Janssoon is vóór 1500 overleden en als schout opgevolgd van 1915 gepubliceerde lijst van door Jacob Dirkszoon van Ilpendam, waarna zoon Dirck Jacobszoon van Ilpendam het schoutambt in Heemstede tot 1455 vervulde (7). Ten slotte: ala anvulling op de door J.Ruys in “De Wapenheraut” van 1915gepubliceerde lijst van schouten/burgemeesters in Heemstede dient te worden genoemd: Cornelis de Jongh in de periode 1727-1747 als zoon van schout Tamis de Jongh.

NOTEN:

(1) Bron: Archief Bisdom Haarlem, K.K.S. reg. 82 en 91. Zie ook: P.A. Henderikx, De oudste bedelordekloosters in het graafschap Holland en Zeeland. Dordrecht, 1977, blz. 204.

(2) Van Doorninck (zie lit. opgave), nr. 129, blz. 51-52.

(3) Van Doorninck (zie lit opgave), nr 10, blz. 3-4.

(4) Bastaardij binnen het ridderlijke geslacht van Heemstede is nog een onontgonnen terrein van onderzoek, met uitzondering van een studie door Maarten van Bourgondiën Bekend is o.a. een bastaarddochter van heer Jan (1) van Heemstede, Liesbeth, die huwde met Jan de Grebber.

(5) Hugo van Asseldelft was in 1435 reeds stichter van het Sint Barbara Gasthuis in de Jansstraat. Uitgebreide informatie over het klooster “Porta Coeli” in archief collectie Heemstede  en het boek van F.R.Hazenberg: Landgoed Hageveld Heemstede; 5000 jaar bewoningsgeschiedenis. 2011.

(6) Over “Informacie” en “Enqueste” zie mijn bijdrage: “Heemstede in 1494 en1514” i

(7) Vergelijkbaar met Christoffel van IJsselstein die óók het Verbond der Edelen ondertekende tegen de Spaanse overheersing heeft dr. Te Water gesuggereerd dat Jacob van Ilpendam, geboortig uit Heemstede en in 1568 ter dood veroordeeld, als gevolg van bastaardij afstamde uit het Huis van Egmond en zich naar het dorp Ilpendam vernoemde dat aan het Huis van Egmond toebehoorde. Zijn veronderstelde grootvader was schout Jacob Dirkszoon van Ilpendam, omstreeks 1454 geboren, die zich vermoedelijk omstreeks 1480 in Heemstede vestigde en was gehuwd met een vrouwelijke telg uit het geslacht Boudijn, gehuisvest op de Geest nabij het Spaarne.

Kaart van het centrum van ambacht Heemstede met o.a. kerk en schoutenhuis. Tekening door Balthazar Floriszoon van Berkenrode, 1627

LITERATUUROPGAVE

– Doorninck, P.N. van, Inventaris van het archief van de Heerlijkheid Heemstede, met kaarten en zegel-afbeelding. Haarlem, 1911.

– Groesbeek, J.W., Middeleeuwse kloosters van Noord-Holland; hun bewoners en bewogen geschiedenis. Rijswijk, 1981 (blz. 47-49 over Keggenrode; blz. 249-252 over Huis ten Bosch).

– Kort, J.C., Repertorium op de lenen van de hofstad te Heemstede. In: Ons Voorgeslacht, maart 1984, blz. 109-114,

– Krol, J.J.F., De geschiedenis van Nederhorst denBerg. Alphen aan den Rijn, 1949 (hoofdstuk XIV: De ridderhofstad “’t Huys ten Bosch”, blz. 202-204).

– Overmeer, W.J.P.. Regeeringspersonen, geestelijken enz. te Heemstede. In: Nederlands Familie Blad, 16, 1903, blz. 372, 385-386.

– Ruys, J., Heemstede; de leden der regeering van 1795-1852. In: De Wapenheraut, 19, 1915, blz. 521-525.

– Spaen, W.A. van., Historie der Heeren van Amstel, van Ysselstein en van Mijnden tot opheldering van Wagenaar. Den Haag, 1807.

– Temminck, J.J., De ontwikkeling van de autonomie van de stad Haarlem in de middeleeuwen. In: Holland (stedennummer), 1e jaargang, nr. 4-5, blz. 116-130.

Hans Krol