Tags

, , , ,

“Nichts übt den Geist mehr, als das Bemühen Rätselhaftes zu ergründen” (J.W.von Goethe, 1820)

LEO TEPE VAN HEEMSTEDE (1842-1928)

“Heute noch in voller Pracht  Blüht die Rose. Über Nacht  Kommt der Schnitter Tod, der rasche, Schönheit ist nur Staub und Asche”  (Leo van Heemstede)

Letterkundige was promotor van het katholiek-literair reveil in Duitsland

Op 24 juli 2012 was het precies 170 jaar geleden dat Leo Tepe in Heemstede het licht aanschouwde. Hij woonde het grootste deel van zijn leven in Duitsland, maar sleet de laatste jaren van zijn leven wederom in Zuid-Kennemerland, Kleine Houtweg 127 in Haarlem. Leo Tepe schreef onder het pseudoniem Leo van Heemstede als dichter, toneelschrijver, redacteur, journalist, biograaf en vertaler. Wie was deze man, die met uitzondering van zijn journalistiek werk en één operatekst uitsluitend in de Duitse taal publiceerde en meer dan enig ander onder de vorige eeuwwisseling de katholieke letteren in Duitsland nieuw leven gaf? Over wie in Duitsland steevast wordt gesproken als de in het “Holländische Dörfchen [of Städtchen] Heemstede geborenen Dichter”.

Leo Tepe op latere leeftijd in zijn Haarlemse woning aan de Kleine Houtweg, tussen al zijn papieren en met een portret van koningin Wilhelmina aan de wand (1).

(1) Naar aanleiding van bovenstaande van Jan Bomans, die in zijn jeugd enige tijd naast Leo Tepe woonde, ontvangen afbeelding schreef deze: “‘Unter derjeningen, die nach Kräften die katholische Literatur in Deutschland gefördert haben, gebührt dem in holländischen Dörfchen Heemstede geborene Dichter LEO TEPE eine erste Stelle’, zo lazen we op school in de Duitse bloemlezing van ze Duitse leraar A.M.Julianus [die woonde op het adres Johannes Vermeerstraat 20, Heemstede].We zien hier de dichter voor het open raam dat op Boshof uitkeek. Het is vreemd zo’n kamer waar je als kind wat aanrommelde in de les weer terug te zien zoals het Godfried later nog vreemder moet zijn voorgekoen dat zijn eigen boeken als ‘leerstof’ in de beide Nederlanden op school gelezen werden. Waarom vanuit het omgebouwde theekoepeltje in het nederig dorpje Heemstede de Duitse katholiek nieuwe impulsen moest ontvangen, hoe de familie Tepe daar terecht kwam, zal wel altijd een gesloten boek blijven. Het bewijst in ieder geval de reikwijdte van het geschreven woord. Interessant dat deze cultuur-mens de beeltenis van koningin Wilhelmina heeft opgehangen en niet die van de keizer, laat staan van Bismarck!”

Duitse afkomst

De moeder van Leo Tepe (1), Maria Anna Sterneberg, was afkomstig uit Westfalen, zijn vader, Friedrich Anton Tepe, kwam uit Hannover. Zoals zovele Duitse kooplieden trokken zij naar Nederland om hun geluk te beproeven, waarbij Heemstede gekozen werd als vestigingsplaats voor een manufactuurwinkel. In 1840 is Alfred Tepe in Amsterdam geboren, die na P.J.H.Cuypers zou uitgroeien tot de belangrijkste architect in de neogotiek (vooral kerkgebouwen) in ons land. Op 24 juli 1842 volgde de geboorte van zoon Leo, die van huisuit voorbestemd werd voor een loopbaan in het bedrijfsleven. Zijn ouders verhuisden naar Amsterdam en amper 11 jaar oud begon hij zijn opleiding aan het Jezuïeten- Sint Willibrordus-gymnasium in Katwijk (1853-1859), welke jaren van beslissende invloed op zijn levensovertuiging zijn geweest. Vervolgens stuurde de vader zijn zoon naar Osnabrück om de handelsschool te doorlopen. Leo bracht zijn leerjaren door in boekhandels in Berlijn en Leipzig en vestigde zich ten slotte als medefirmant van uitgeverij Jacobi in Aken, maar al spoedig volgde hij de roeping van zijn hart. Tepe zou zijn verdere leven aan de letteren wijdde. Van 1873 tot 1886 was hij woonachtig in Utrecht en als journalist werkzaam, o.a. redacteur van het Duitse familieblad ‘Die Katholische Welt’.

(1) Voluit met alle doopnamen geheten: Leo, Wilhelm, August, Robert Willrich Maria Tepe.

Tepe
Leo Tepe op jeugdige leeftijd (Hans G.Kuhn)

Literaire ambities

Zijn in 1872 in het Duits vertaalde brochure van een Nederlandse bekeerling H.A. des Amorie van der Hoeven: ‘Bismarck tegen Christus’ stuitte op tegenstand van de staat en moest op aandringen van de Duitse regering uit de handel worden genomen. Andere teleurstellingen volgden. In correspondentie beklaagt hij zich erover dat aan zaken als sport en luchtvaart kapitalen worden uitgegeven, terwijl bijna geen uitgeverij het aandurft goede poëzie op de markt te brengen.

1886: verhuizing naar Oberlahnstein

De Lahneckstrasse in Oberlahnstein op een oude ansichtkaart

Leo Tepe, die intussen de schrijversnaam Leo van Heemstede (1) heeft aangenomen, vestigde zich met zijn vrouw en dochters in het overwegend door katholieken bewoonde plaatsje Oberlahnstein in de deelstaat Rijnland-Pfalz (Lahneckstrasse) en er volgde een periode van literair succes, die ruim een kwart eeuw zal duren. Financieel kon hij zijn gezin voornamelijk onderhouden dankzij journalistiek werk als correspondent in Duitsland voor Nederlandse r.k. dagbladen en tijdschriften, zoals ‘de Tijd’, ‘de Maasbode’, ‘Stemmen onzer Eeuw, algemeen katholiek weekblad’ e.d.  Wekelijks publiceerde hij vanuit Lahnstein in de krant ‘het Centrum’  zijn destijds populaire ‘Brieven van den Rijn’. Op dertigjarige leeftijd was zijn dichtbundel ‘Lauretanische Litanei’, een sonnettenkrans van 8 verzen, verschenen. In 1902 volgde een bloemlezing van zijn sonnetten en terzinen onder de titel ‘Höhenluft’. Tepes dichtkunst wordt gerekend tot de neoromantiek: schoonheid zich uitend in vorm en inhoud. Zijn poëzie is de openbaring van een diep doorvoelde natuur en is doordrongen van het streven naar het hogere en kan als zodanig het best worden getypeerd al Godslyriek. Van de toneelstukken had vooral ‘Mathusala’ in 1910, opgevoerd in Berlijn, enig succes. Ook het libretto van de Belg Edgar Tinels opera ‘Katharina van Alexandrië’ (1908) is van zijn hand. Voorts verzorgde Leo Tepe van Heemstede vertalingen in het Duits van o.a. Vondel, Herman Schaepman en Melati van Java’s romans en is hij de auteur van biografieën over Paul Alberdingk Thijm (1827-104; begaafde jongste broer van de bekendere Joseph Alberdingk Thijm) en dr. Herman Schaepman.

(1) Een eerbetoon aan zijn geboorteplaats, zoals hij later verklaarde. In ‘’ Het literair pseudoniemen boek, samengesteld door Wim Hazeu, komt de naam van Heemstede als schuilnaam 2 x voor: 1) Leo van Heemstede = Leo Tepe, en 2) Christien van Heemstede = K.van der Heide (dichteres).

                                   Ohne Zucht ist jede Tugend eitel  (Leo Tepe van Heemstede)

Katholieke letteren

Blijvende betekenis heeft Leo van Heemstede zich verworven als stuwende kracht van een hele generatie Duitse katholieke dichters en prozaschrijvers, o.a. Friedrich Wilhelm Weber, Martin Greif, Karl Domanig, Richard von Kralik, L.Rafael, Ferdinande von Brakel, Dreves, Franz Eichert, August Lieber etc., enigszins vergelijkbaar met de latere rol van Pieter van der Meer de Walcheren in ons land. Geïnspireerd door Vondel en andere bekeerlingen trachtte hij de katholieke literatuur op een hoger plan te brengen. Met dit ideaal voor ogen stichtte en redigeerde Leo van Heemstede, eenmaal terug in zijn tweede vaderland het letterkundig tijdschrift ‘Sionsharfe’ dat van 1856 tot 1913 verscheen onder de titel ‘Dichterstimmen der Gegenwart’. Tientallen dichters kregen een kans te debuteren in dit blad; het orgaan bij uitstek van katholieke schrijvers in Duitsland. Op 70-jarige leeftijd (1912) werd Leo van Heemstede uitvoerig geëerd met aan hem opgedragen verzen van M.Herbert, Paul Keller en anderen. Leo Tepe van Heemstede is 19 juni 1901 benoemd tot buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde.

Terug naar Nederland

Tijdens de eerste wereldoorlog keerden Tepe en echtgenote teleurgesteld in 1917 naar Nederland terug en vestigden zij zich aanvankelijk vlakbij de grens in Nijmegen, in enigermate in kommervolle omstandigheden. In een brief aan A.Glitz berichtte Tepe: “Het gaat mij op mijn oude dag niet veel beter, vergeleken met andere bejaarden. Het grote geld is zeldzaam geworden en het kleine is door mijn vingers geglipt, sneller dan ik voor mogelijk had gehouden. Wanneer de ‘Dichterstimmen’ slechts een beetje rendabel geweest was en ik voor mijn toneelwerk een bescheiden honorarium had ontvangen, dan zou ik de komende tijd niet met gefronst voorhoofd tegemoet hoeven te zien. Zo heeft ieder zijn kruis te dragen en als men dit zonder morgen doet, wordt dat als een verdienste aangerekend door de hoogste drager van het kruis.” Zijn laatste wens was terug te keren naar zijn geboortestreek in of nabij de plaats waar hij zijn jeugdjaren doorbracht. Die wens ging in vervulling toen hem de tot woning omgebouwde theekoepel van Bellevue aan de Kleine Houtweg in Haarlem op nauwelijks honderd meter van Heemstede werd aangeboden. Met boeken, brieven, documenten en veel herinneringen betrok hij zijn bescheiden woning naast de riante villa ‘Boshof’, waar zich in 1913 de familie Bomans had gevestigd. De kinderen Bomans, o.a. Godfried, werden af en toe door Tepe ontvangen, toen nog niet beseffend dat zij naast een dichter woonden. Tepe stond vroeg op, maakte wandelingen in de Haarlemmerhout of Groenendaal, las veel en correspondeerde met literaire tijdsgenoten. Verder vertaalde hij in het Duits de psalmen van David die in 1922 in Münster zijn uitgeven. Eén jaar voor zijn dood zijn in 1927 nog 2 romans en 1 novellebundel van Melati van Java (Marie Sloot) bij een Duitse uitgeverij in Regenburg gepubliceerd. Ten gevolge van een beroerte raakte hij rechtzijdig verlamd, maar kon nog in 1927 met vrienden en familieleden in Overveen zijn 85ste verjaardag vieren. Leo Tepe van Heemstede overleed ten slotte op 19 februari 1928 in ziekenhuis Joannes de Deo. De stadsredactie van de Oprechte Haarlemsche Courant bracht het bericht op de voorpagina, evenals verschillende landelijke en Duitse kranten. Enkele bladen van onze oosterburen wijdden een uitgebreide levensbeschrijving aan deze schrijver en journalist, die terecht als promotor van het katholiek-literair reveil kan worden bestempeld. In tegenstelling tot wat overigens in de Duitse pers bericht werd Leo Tepe niet in op het kerkhof van Heemstede begraven, maar op de begraafplaats van Sint Barbara aan de Schoterweg ter aarde besteld. In het jaar van zijn overlijden annexeerde Haarlem een aanzienlijk deel van Heemstede van de Crayenestervaart tot het Hofje van Heythuijzen.

Leo Tepe 80 jaar. Uit: Haarlem's Dagblad van 24 juli 1922
Leo Tepe 80 jaar. Uit: Haarlem’s Dagblad van 24 juli 1922
Ook 85ste verjaardag van Leo Tepe van Heemstede werd in de pers herdacht. Uit: Tilburgsche Courant van 27-7-1927
Ook 85ste verjaardag van Leo Tepe van Heemstede werd in de pers herdacht. Uit: Tilburgsche Courant van 27-7-1927
Rouwbericht uit De Tijd van 21-2-1928

Dagblad De Tijd berichtte op 25 februari 1928: “In allen eenvoud, zooals zijn verlangen was, is het stoffelijk overschot van den bekenden katholieken schrijver Leo Tepe te Haarlem ter aarde besteld. Om 9 uur werd in de kapel van St. Joannes de Deo, waar hij zijn laatste jaren heeft doorgebracht, een gezongen Requiemmis opgedragen door den weleerw. Rector P.W.de Wolf. Vele familieleden en inwonenden van St. Joannes de Deo woonden de H.Mis bij. Ongeveer 12 uur had de begrafenis plaats op “St. Barbara”. Na de beaarding, welke werd verricht door den Hoogeerw. Heer plebaan L.A.A.M.Westerwoudt, werd door de aanwezigen gezamenlijk aan het open graf gebeden.”

Voorzijde bidprentje Leo Tepe
Bidprentje Leo Tepe

De feitelijke gegevens voor bovenstaande bijdrage zijn ontleend aan enkele biografische boeken, aan de bloemlezing van Duitse dichtkunst verzorgd door A.M.Julianus (in leven docent aan het Triniteitslyceum), ‘Quickborn’ (1926), evenals aan een artikel in de literaire bijdrage van de Augsburger Postzeitung van 4 april 1928. Een halve meter archiefmateriaal van en over Leo van Heemstede is uiteindelijk overgedragen aan het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. Opmerkelijk is dat de Stadsbibliotheek Haarlem over geen enkel boek beschikt, geschreven door Leo Tepe van Heemstede. Voor de bewaarcollectie van de Heemsteedse bibliotheek (overgebracht naar het Noord-Hollands Archief) is Het boek ‘Lebensbild’ over Paul Alberdingk Thijm (1827-1904), uitgegeven door Herder te Freiburg im Bresgau (1909), in 1982 geschonken door een inwoner uit Lahnstein. Na vrijwel alle werken van Leo van Heemstede gelezen te hebben maakte hij op vakantie in Harderwijk van de gelegenheid gebruik een uitstapje naar Heemstede te ondernemen. Het verbaasde hem dat men de herinnering aan Leo Tepe van Heemstede in deze regio niet levendig heeft gehouden. Bij zijn 140ste geboortedag verscheen op 22 juli 1982 een herdenkingsartikel in de Heemsteedse Courant. Zijn publicaties zijn tegenwoordig nog vrijwel uitsluitend via universiteitsbibliotheken en antiquariaten (o.a. veilingsite Booklooker) verkrijgbaar. Postuum is weinig meer herdrukt. In 1970 gaf een Nederlandse uitgever een partituur uit met een Duitse vertaling van Leo van Heemstede: Geboorte des Heeren: Stad van David roemvol oord = Die Geburt des Herrn [voor 4stemmig gemengd koor met begeleiding].

Leo van Heemstede stelde aan het eind van de 19e en begin 20e eeuw, in een periode van maatschappelijk pessimisme en toenemend materialisme, zijn dichterlijk talent in volle overgave ten dienste van het christelijk geloof en gaf in talrijke geschriften, in het bijzonder als uitgever van bijna 30 jaargangen ‘Dichterstimmen der Gegenwart’, nieuwe impulsen aan de katholieke literatuur in Duitsland.

Tepe1
Het huis (voorste deel), Lahneckerstrasse 3 in Oberlahnstein, waar Leo Tepe von Heemstede met zijn gezin woonde van 1186 tot 1917 (Hans G.Kuhn)

Hans Krol

Bijlage 1: echtgenote en nageslacht Leo Tepe

Voorzijde bidprentje van Pauline, Jeanette Habets
Tekst bidprentje Pauline Jeanette Habets, weduwe van Leo Tepe.
Tekst bidprentje Pauline Jeanette Habets, weduwe van Leo Tepe.

Leo Tepe was gehuwd met Pauline Jeanette Habets, geboren op 26 juni 1850 te Aken en overleden te Haarlem 1 oktober 1932. Op 4 oktober is zij, zoals in 1924 eerder haar man, begraven op het r.k.kerkhof  Sinte Barbara te Haarlem. Uit hun huwelijk zijn vier dochters geboren: 1) Amalia die religieuze werd, 2) Else, getrouwd geweest met E.Heckhausen (1 dochter), 3) Sophie, getrouwd met S.Lion (2 kinderen), 4) Tony, geboren in 1883 te Utrecht, getrouwd met (kunstschilder) Albert Arens (3 zonen en 1 dochter), in 1947 overleden in Haarlem, waar zij de laatste 15 jaar van haar leven heeft gewoond. Tony Arens-Tepe maakte enige naam als kunstfotografe.

Uit: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden ein woord en beeld (193).
Leo

‘Psallite Sapienter!’ Alle 150 psalmen zijn in 1922 in de Nederlandse taal metrisch vertaald door Leo van Heemstede in Haarlem uitgegeven en hetzelfde jaar ook in een Duitse vertaling in Münster.

Bijlage 2: selectieve bibliografie Leo van Heemstede (ps. van Leo Tepe) 1842-1928

Poëzie: Die Lauretanische Litanei: 48 Sonette (1872); Höhenluft (1892/1902).

Toneelwerk: Mathusala (1884; 3e druk 1910); Arnold von Brescia (1889);

                                                     Arnold von Brescia von L.van Heemstede

Boleslaus (1895); Lepanto (1911); Simon von Montford (1907; 2e druk 1910); Catharina von Siena (1908; 2e druk 1910); ‘Rozenkranztrilogie’, bestaande uit: Simon von Montfort, Lepanto en Katharina von Siena (2e dr. 1910). Nimrod: Drama in 5 Aufzügen (1913/1922).

Libretto: Katharina van Alexandrië (1908, op muziek van Edgar Tinel) [in het Nederlands overgebracht door Eugeen de Lepeleer; adaption française de Florimont van Duyse].

Titelblad van 'Sainte Catherine d'Alexandrie' door Leo van Heemstede; muziek van Edgar Tinel
Titelblad van ‘Sainte Catherine d’Alexandrie’ door Leo van Heemstede; muziek van Edgar Tinel
Bidprentje van de Belgische componist Edgar Tinel uit 1912 met wie Leo Tepe in 1908 samenwerkte.

Levensbeschrijvingen: Paul Alberdingk Thijm 1827-1904. Ein Lebensbild. (1909); dr. Schaepman (1909); Friedrich Wilhelm Helle: Biographisch-litterarische Skizze mit einigen nicht streng zur Sache gehörigen, aber keineswegs überflüssigen Glossen (1897).

Overig werk: Festgruss zur vierzigsten 40. Generalsammlung der Katholiken Deutschlands in Würzburg (1893); Kriegsgrüssen (1915).

Eindredacteur van o.a. ‘ Die Katholische Welt’ (1867-1869); Katholische Unterhaltungsbibliothek (1872- ); ‘Neue Sionsharfe’ (1881-1885), vervolgens getiteld: ‘Dichterstimmen der Gegenwart (1887-1913)

Voorbeeld van 'Dichterstimmen der Gegenwart - poetisches Organ für das katholische Deutschland' uit 1905; van 1887 tot 1913 verschenen onder redactie van Leo van Heemstede
Voorbeeld van ‘Dichterstimmen der Gegenwart – poetisches Organ für das katholische Deutschland’ uit 1905; van 1887 tot 1913 verschenen onder redactie van Leo Tepe van Heemstede

Uitgever van: ‘Für Rom’ – Streit- und Weiheklänge deutscher Dichter. (1874); Von des Lebens Pilgerfahrt: Gedichte aus dem Nachlasse von Dr. Wilhelm Sterneberg (1905).

Titelblad van Die katholische Welt; friedliche Blätter für Unterhaltung, Belehrung und öffentliches Leben mit Bildern’. Redigiert von Leo van Heemstede. 2. Jahrgang. Aachen, 1867.
Portretgravure van Martin Gerbert (1720-1793) Abt bij de Benedictijnen van St. Blasien. In 1744 tot priester gewijd en in 1755 door vorst Meinrad Troger benoemd tot bibliothecaris en vervolgens professor in de filosofie en theologie. (in tweede jaargang van ‘Die katholische Welt’, pagina 352.

Vertalingen uit het Nederlands en Frans o.a.: H.A. des Amorie van der Hoeven:‘Bismarck wider Christus’; J.van den Vondel: Peter und Paul; van dr.H.Schaepman:’Die Zeit und Ihr König’ (1877) en ‘Leo XIII’(1893); verder de meeste novellen en romans van Melati van Java (pseudoniem van Marie Sloot);

Portret van de Indo-Europesche en katholieke schrijfster Melati van Java (ps. van N.M.C.Sloot) van wie Leo Tepe van Heemstede ongeveer 20 romans in het Duits vertaalde. Overigens zonder dat zij hiervan op de hoogte was.

‘Der Dorfpfarrer’ van August Snieders (1871); ‘der selige Johannes Berchmans’ van F.Deynoodt; het boek ‘de Pausen van prof. Vincentius de Groot [Die Päpste: eine historische Studie (1872), werk van H.J.A.M.Schaepman en de Psalmen van David onder de titel ‘Psallite Sapienter!’. Van A.Banning: ‘Von drei Jahrhunderten: Passionsblumen im ‘Kennemerland’ gepflückt . Naar J.J.Cremer ‘Das Pfauenfederchen: eine holländische Dorfgeschichte. Van Alois Baumard: ‘Das Leben des Generals de Sonis’ (1898); van Edouard Descamps: ‘Afrika. Drama in fünf Aufzügen (1894).

Titelpagina van het drama ‘Afrika’ door Eduard Descamps, vertaald uit het Frans door L. van Heemstede. Boek uit de schoolbibliotheek St.Ignatius, tegenwoordig aanwezig in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam
Leo

Vooromslag ‘Katharina’ van Edgar Tinel; vertaald door Leo van Heemstede

Verder werk van Conscience en verschillende stukken van de ‘Camera Obscura’ van Hildebrand. [In het Duits vertaalde verzen van Vondel zijn in 2006 door de Universiteitsbibliotheek Freiburg op microfilm gezet].

‘Psallite Sapienter!’: de psalmen van David vertaald door Leo van Heemstede (1922)

Secondaire literatuur: N.N.B.W., deel 2; R.K., wie is dat?; Katholieke Encyclopedie; A.Glitz: necrologie in ‘Literarische Beilage der Augsburger Postzeitung’, 21 februari 1928; anonieme necrologie in: ‘katholische Volkszeitung’, 21 februari 1928; H.Jonker: Leo Tepe van Heemstede – zu seinem 70. Geburtstag. In: Die Bücherwelt, jrg. 9, nr.9/10, 1912, p. 164-172; A.M.Julianus. Quickborn; eine Blütenlese deutscher Poesie für die oberen Klassen höherer Lehreranstalten. Herzogenbusch/Antwerpen, Malmberg, 1926 [Leo Tepe van Heemstede, blz. 534-543 (1)]; H.Wiesmann: Zwanzig Jahre Dichterstimmen. Stimmen aus Maria Laach, 1906. Gabriël Verborcht: Duitsche modernen. In: Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1907 (2).

Voor informatie in het Duitse taalgebied, zie ook:  www.lahnsteier-altertumsverein.de Onder: Autoren: Leo van Heemstede.

(1) Quickborn bevat de volgdende zes verzen van Leo van Heemstede: ‘Verlorene Seele’, ‘Die Birke’, ‘Fragen ohne Antwort’, ‘Der Eine’, ‘Die Schwestern’, ‘Das alte Lied’.

(2) Citaat: “Leo Tepe van Heemstede is de nestor der katholieke modernen en ik zou gewetenswroeging voelen indien ik hier over hem zweeg. (…) Tepe is een onvermoeibare werker, een bos suetos aratro. Zonder iemands hulp regelt hij steeds water in ieder nummer van zijn maandblad zal verschijnen, hij leest en keurt alle bijdragen, die hem toegezonden worden – en er komen er te Oberlahnstein met heele karrevrachten toe – hij beantwoordt elke maand in de ‘Briefkasten’ of rechtstreeks alle stukjes, hij leest en bespreekt de nieuw-verschenen Duitsche boeken, hij vertaalt Nederlandsch proza, maakt drama’s, geeft verzen uit, zit vergaderingen voor, houdt voordrachten, is de alpha en omega van alles. Onzeggelijk veel heeft hij gewerkt voor zijn ‘Dichterstimmen’ en voor de ontluiking en den bloei der jongere letteren. Zijn vertrouwend woord en zijn wijzen raad hebben velen benuttigd; stoere volharding, echte kunstopvatting en verdiende vermaardheid wijten velen aan zijn bemiddeling. Hij is een van de weinigen die met hun dienstvaardigheid te ver drijven; onder veel ware, flinke verzen hinken naar Oberlahnstein ook veel sukkeldingjes, en toch wordt dat alles onderzocht en beoordeeld (…)”.    

Bericht uit de Katholieke Ilustratie van 1912

Bijlage 3: poëzie

‘Der Dichter’ door Leo van Heemstede uit het blad ‘ Die Katholische Welt’

Transcriptie: Rätselhaftes: Was soll ich tun, was soll ich lassen? / Das fragst du noch? / Das weisst du nicht? / Halb steht schon fertig das Gedicht / Wie’s zuging, niemand kann es fassen. / Ist es ein Zauber, der hier waltet / Der diese Reime lässt entstehen, / Dies, weiss der Himmel wie’s geschehen, / Zur Blüte sich so rasch entfaltet? / Das Dichten steckt in meinem Namen; / Erraten’s nur der Franzmann kann, / Und sonst vielleicht ein kluger Mann / Damit sag ich für heut euch: Amen!”   (1)

===========================================================

(1) Met dank aan de Navorsers: Jaap Engelsman, Leo van Maris, Lauran Toorians, Jan van den Berg, René Kurpershoek, Niels Bokhove, Anja Damm, Ileen Montijn, Gert Haverkate, Sanne van den Eijnde, Anja Damm meent “dat de eerste twee strofen kunnnen worden samengevat als ‘het ondoorgrondelijke scheppingsproces’. De derde strofe geeft dan een soort conclusie: Het dichten zit bij hem ingebakken, alleen een Fransman zou dit kunnen raden. (…)”. Ed Schilders ‘ontdekte’ in dit verband dat in de naam Leo Tepe een anagram te vinden is van “le poète”.

————————————————————

Prentbriefkaart uit 1912gewijd aan de R.K. Duitse politicus Thomas Windthorst met op achterzijde woorden van Leo van Heemstede
Prentbriefkaart uit 1912gewijd aan de R.K. Duitse politicus Thomas Windthorst (1812-1891) met op de achterzijde woorden van Leo van Heemstede
scannen0080

————————————————————–

Slechts bij hoge uitzondering dichtte Tepe in de Nederlandse taal. Letterkundige professor Gerard Brom noteerde naar aanleiding van het (Bernulphus)Gilde  en de Franse architect Viollet-le-Duc het volgende: “Het getuigenis van Viollet-le-Duc kon op het Gilde weing indruk maken, omdat de Franse beweging aan de Utrechtse, die op het Rijnland was gericht, immers vrijwel voorbij ging. Ter ere van de Gildedeken rijmde Leo van Heemstede trouw in zijn geest:

‘Moet ik ’t geloof der vaadren melden,

Dat Neerlands trouwe zonen hecht

Aan d’eedlen van Westfalens velden

En met den Rijn hen samenvlecht?'”

===========================================================

Bijage 4: Necrologieën

Overlijdensartikel uit Opr. Haarlemsche Courant

Necrologie uit: Kölnische Volkszeitung und Handelsblatt, Dienstag 21. Februari 1928.

Anlage 5:  LEO TEPE/LEO VAN HEEMSTEDE: aus: ‘Geschichte der Stadt Lahnstein’ von Fritz Michel; weitergefürt von Peter Bucher. Lahnstein, 1982. [empfangen von: Städtische Bücherei Lahnstein]:

” (…) Zugleich mit diesen Malern lebte hier der Dichter Leo Tepe, der sich als Schriftsteller Leo van Heemstede nannte. Geboren am 24.7.1842 in Heemstede (Holland), wurde er 1861 Buchhändler. Von 1866-69 gab er die ‘Katholische Welt’, 1871-72 die ‘Kath. Unterhaltungsbibliothek’ und seit 1887 die Monatsschrift ‘Dichterstimmen der Gegenwart’ aus. Schon 1884 erschien sein grossangelegtes biblisches Drama ‘Mathusala’. 1886 liess er sich in Oberlahnstein (Lahneckstrasse 9) nieder, und hier entstand alsdann der grösste Teil seiner eigenen Dichtungen: die historische Dramen ‘Arnold von Brescia’ (1889), ‘Boleslaus’ (1895), ‘Simon von Montford’ (1907), ‘Catharina von Siena’ (1908), ‘Lepanto’, ‘Nimrod’ u.a., daneben ein Band religiöser und lyrischer Gedichte (Höhenluft, 1902), von denen einige auch vertont wurden. Bei den Kölner Blumenspielen 1900 und 1901 wurden zwei seiner Gedichte preisgekrönt; dabei erhielt er eine goldene Rose, gestifter von der Spanischen Königin, bzw. eine silberne Lilie, gestiftet von Königin Elisabeth von Rumänien (der Dichterin ‘Carmen Sylva’), 1917 verzog er wegen der kritischen Lage Deutschlands wieder nach Holland, wo er am 19.2.1929 zu Haarlem starb. Zu seinem 80. Geburtstag hatte ihm der Dichter Paul Keller die Verse gewidmet:

‘Und reichst du beim letzten Kerzenschein

dem Herrgott deine Lieder ein,

dann wirst du die frohe Botschaft bekommen:

“Ich habe alle angenommen’.” 

Citaat van Leo Tepe von Heemstede
Citaat van Leo Tepe von Heemstede

=======================================================

De koepel van de voormalige buitenplaats Bellevue aan de Kleine Houtweg 119 (vroeger 127)in Haarlem, waar Leo Tepe van Heemstede (met zijn echtgenote) de laatste acht jaar van zijn leven woonde en werkte. Anno 2012 staat het lege pand (een rijksmonument) er onderkomen bij.
Bijna een jaar later is de bouwkundige staat van de legstaande koepel Bellevue alleen maar verslechterd. Bericht uit het Haarlems Dagblad van 31 augustus 2013
Bijna een jaar later is de bouwkundige staat van de leegstaande koepel Bellevue en het daarnaast gelegen pad Vredenburgh alleen maar verslechterd. Bericht uit het Haarlems Dagblad van 31 augustus 2013
Oproep Bond Heemschut: Red theekoepel Bellevue. Uit: Haarlems Dagblad 11-9-2014
Oproep Bond Heemschut: Red theekoepel Bellevue. Uit: Haarlems Dagblad 11-9-2014
Vervolg van: Red theekoepel Bellevue
Vervolg van: Red theekoepel Bellevue
Bericht over herstel van de panden Vredenburgh en Bellevue uit het Haarlems Dagblad van 15 oktober 2015.
Bericht over herstel van de panden Vredenburgh en Bellevue uit het Haarlems Dagblad van 15 oktober 2015.
In 2017-2018 wordt de koepel van Vredenburg gerestaureerd
Historische schilderingen ontdekt in theekoepel Bellevue. (Haarlems Dagblad, 15 oktober 2005)
Vervolg van Historische schilderingen ontdekt (Haarlems Dagblad, 15 oktober 2005).
Na restauratie staan anno 2018 het pand Vredenburg (Kleine Houtweg 113) en de daarnaast gelegen Koepel Bellevue (Kleine Houtweg 115) als kantoorruimtes te huur
Bellevue2
Bellevue, getekend door Sak van den Boom, in: Haarlem moet je zien. De Buitenstad; door Sak van den Boom, 2018
Bellevue3
toelichting bij tekening van Sak van den Boom
Koepel Bellevue genomineerd voor Lieven de Key penning (Haarlems Dagblad, 8 oktober 2022, foto Chris Hoefsmit. Jarenlang stond de Koepel van Bellevue leeg – of bijna erger nog – deed hij dienst als opslagruimte van schilders en werklieden van nabije bouwprojecten. Maar toen werd er in 2019 ineens een geschikte huurder gevonden. Reden om het historische interieur van Abraham van der Hart eindelijk eens de welverdiende aandacht te geven en in ere te herstellen, zoals niet lang daarvoor de koepel zelf ook al bouwkundig hersteld was.
Vers “Habsburgs Mauern” door Leo von Heemstede. Alue und Neue Welt, 1882
Leo von Heemstede ‘Habsburgs Mauern’
Citaat van Leo Tepe van Heemstede
Citaat van Leo Tepe van Heemstede

=====================================================================

INFORMATION VON HANS G.KUHN, VORSITZENDER LAHNSTEINER ALTERTUMSVEREIN 1880 E.V.:

Tep1

           Vers van Leo Tepe van Heemstede: ‘Schneelandschaft’ (Bild, 28-12-1981)

Tepe2

Woonhuis aan de Lahneckstrasse in Oberlahnstein waar Leo Tepe van Heemstede heeft gewoond.

Tepe3

De dochter van Leo Tepe: Friederike Henriette Maria is met de zoon van wijnhandelaar Georg Blasius Böhm getrouwd. De Böhms stamden uit Fulda. De bevolking van Oberlahnstein was destijds voor 95% rooms-katholiek. [Quelle: Avers: Stadtarchiv Lahnstein, Bestand Oberlahnstein. Heiratsregister 1893-029A – Revers: Stadtarchiv Lahnstein, Bestand Oberlahnstein. Heiratsregister 1893-029R]

Tepe4
Tepe5

Overlijdensakte van Friederike Henriette Maria Böhm geboren Tepe, 22-1-1960 gestorven. [Quelle: Stadtarchiv, Lahnstein, Bestand Oberlahnstein. Sterberegister 1691-009]

Tepe6

Overlijdensbericht Leo Tepe van Heemstede uit Lahnsteiner Tageblatt, 23 juli 1912

Tepe7

Vers van Leo Tepe van Heemstede, geschreven voor zijn vrienden van de kegelbaan voor het feest voor hem georganiseerd bij zijn 70ste verjaardag, dat werd gevierd in het casino van Oberlahnstein.

Bericht  uit 1909 naar aanleiding van  verschijning opera door Edgar Tinel; ‘Heilige Katharina’ met libretto van Leo Tepe van Heemstede:

Tepe8SEHE AUCH:  http://www.lahnsteiner-altertumsverein.de/leo-van-heemstede-html  

Empfangen von Hans G.Kuhn aus Lahnstein:

Preise bei den Kölner Blumenspielen 1900[1]

Nach der Vorlesung der inzwischen eingelaufenen Begrüßungstelegramme von Ihrer Königlichen Hoheit der Frau Prinzessin Adolf zu Schauburg-Lippe, die auch ein besonderes, ebenfalls vorgelesenes Telegramm an ihre Stellvertreterin gesandt hatte, sowie der Glückwunschdepeschen von Karl Alexander, Großherzog von Sachsen-Weimar, und von Excellenz Nasse nahm Freiherr Karl von Perfall als Herold des Preisgerichtes das Wort zur Verkündigung der Titel der preisgekrönten Dichtungen und der Namen ihrer Dichter, sowie der Mitteilung der ihnen verliehenen Preise. Das Ergebnis war folgendes:

Liebeslieder.

„In der Stille“ von Emil Kaiser, Köln: Ehrenschleife und goldene Lotosblume.

„Tote Liebe“ von Hedwig Dransfeld, Werl in Westfalen: Silbernes Tintenfass.

„Wann?“ von Alfred  Sassen, Leipzig: Silberner      Briefbeschwerer

Ferner erhielt eine ehrenvolle Erwähnung:

„Ich weiß eine Blume“ von Dr. Rudolf Presber, Berlin.

Religiöse Dichtungen.

„Weihnachten“  von Stephanie von Gosslar, Düsseldorf: Goldenes Veilchen.

„Dem Unbekannten“ von Dr. Rudolf Presber, Berlin: Pietá

„Dein bin ich, Herr“ von Leo Tepe van Heemstede, Oberlahnstein: Goldene Heckenrose.

Ehrenvolle Erwähnung erhielten:

„Des Zweiflers Traum“ von Hedwig Dransfeld, Werl in Westfalen.

„Heliand“ von Clemens Wagener, Mülheim am Rhein.

Seite 23ff:

Dein bin ich, Herr!

(Religiöses Gedicht, außerordentlicher Peis [Goldene Heckenrose] von Ihrer Majestät der Königin Elisabeth von Rumänien)

Dein bin ich, Herr! Du gabst den Lebensfunken

Mir in das Herz, das rastlos klopft und bange,

Bis einst es ruht, an Deine Brust gesunken.

Gleichwie in nie gestilltem Wissensdrange

Die Forscher zu des Niles Quellen zogen,

So schweif ich hin vom Auf- zum Niedergange.

Dich sucht mein Aug’, wenn an dem hohen Bogen

Des Firmaments die Brunnen sich erschließen,

Daraus das Licht entströmt in breiten Wogen,

Und auf der Alltagshöh’, im Vollgenießen

Der Lebenslust, gedenk’ ich deiner Güte;

Dich preis’ ich, wenn die Sternenblumen sprießen.

Mir hat mit ihrem Duft des Feldes Blüte

Des Schöpfers Liebe tausendfach verkündet,

Des blühet mir ein Garten im Gemüte.

Und an der Lerche hellem Klang entzündet,

Schlägt meines Liedes Flamme dem entgegen,

Der mich erschuf, der alles hehr gegründet.

O Welt, o Menschenkind, auf allen Wegen

Bist von des Schöpfers Willen du umflossen,

Umspannt von seiner Hand, die trieft von Segen.

Von süßer Wehmut Schauern übergossen

Pocht mir das Herz, seh’ ich ein schuldlos Wesen

Von Gottes Vaterarmen mild umschlossen.

Zur Kindschaft hat er jeglichen erlesen!

Auch wer, verirrt, ins Elend ward verschlagen,

Darf, frei von Schuld, an seiner Brust genesen.

Wohl braust durch Meer und Wald ein Sturm von Klagen,

Doch aller Schmerz mit seinen herbsten Wunden,

Ein Engel ist’s, das Herz empor zu tragen’.

Und scheint das Leben dir in schweren Stunden

Dem Bergsee gleich, von Felsen starr umhangen,

Des Himmels Abbild wird darin gefunden.

Ein heller Blick begegnet deinem bangen;

Aus unergründlich tiefen, dunkeln Fluten

Strahlt Hoffen neu dem zagenden Verlangen.

Und herrlich flammen in des Abends Gluten

Der Firnen Hörner, wie im Opferbrande

Vorm Thron des Höchsten selig zu verbluten.

O Herr! den im erhabenen Gewande

Der Majestät die Wolkenschleier hüllen,

Dein Licht zu bergen sind sie nicht imstande.

Mag mähnenschüttelnd auch ihr Donner brüllen,

Von des Gerechten Grimm ein warnend Zeichen,

Fruchtbringend ist das Werk, das sie erfüllen.

Zerflatternd muss Vergängliches entweichen,

Der Unvergängliche thront hoch im Lichte,

Vor dem die Schattenheere jach erbleichen.

Sie sind in des Gewaltigen Angesichte

Die Brauen nur, die sich zusammenziehen,

Wenn ihn Titanen fordern zum Gerichte.

Wenn störend in des Weltalls Harmonieen

Ein Frevler greift mit zügellosem Triebe,

Dann braust Sein Grimm, vor dem die Völker fliehen.

Dann fahren nieder Seiner Geißel Hiebe,

Die, was da lebt, mit Untergang bedrohen –

Doch Gott ist nicht der Zorn, Gott ist die Liebe!

Im heißen Brande Seine Flammen lohen,

Das All mit Seinen Gluten zu durchdringen,

Das Nied’re zu vermählen mit dem Hohen.

Zum Sklaven, zum Geringsten der Geringen

Gab Er Sich hin, in Schmach und Qual zu sterben,

Zur Liebe die Halsstarrigen zu zwingen.

Dein bin ich, Herr! Ach, solcher Liebe Werben

Wer kann, der nicht von Stein ist, widerstehen?!

Du kauftest mich mit deinem Tod, dem herben.

Dein bin ich, Herr, was immer mag geschehen!

Du gabst dem Sünder hin dein göttlich Leben

Und ließest ihn die höchsten Wunder sehen.

Du weilst in Brotsgestalt, im Saft der Reben

Auf Erden stets, die Schmachtenden zu laben,

Der armen Menschheit ganz dich hinzugeben.

O Wunder, herrlicher als alle Gaben,

Womit ein Fürst der Erde kann belohnen:

Herr, du in mir und ich in dir begraben!

In meines Herzens Tempel sollst du wohnen,

Du Göttlicher, bis sich im Adlerfluge

Die Seele schwingt zu deines Lichtes Thronen –

Dein bin ich bis zum letzten Atemzuge!

Oberlahnstein.                             LEO TEPE

(geb. zu Heemstede am 24. Juli 1842).

——–

Preise bei den Kölner Blumenspielen 1901[1]

Dann trat Freiherr Karl von Perfall vor, um als Herold der Blumenspiele die Titel der preisgekrönten Dichtungen und die verliehenen Preise, und nachdem jene, insofern eine allzu große Länge solches nicht ausschloss, vorgelesen worden, die Namen ihrer Verfasser allem Volke zu verkünden.

Die zum Vortragen berufenen Künstler waren für die Dichtungen in hochdeutscher Sprache die Herren Dr. Oskar Kaiser und Ludwig Zimmermann vom Kölner Stadttheater, für die Dichtungen in Kölnischer Mundart Professor Dr. phil. Hermann Rumpen, die alle drei ihrer Aufgabe in gleichmäßig ausgezeichneter Weise gerecht wurden. Die Verkündigung ergab, dass, wie in den beiden Vorjahren, auch heuer der Preis für eine humoristische Dichtung in hochdeutscher Sprache nicht verliehen werden konnte; die dafür ursprünglich bestimmte goldene Nelke wurde deshalb wieder einer Dichtung anderer Gattung zuerkannt.          Dagegen konnte eine größere Anzahl von Dichtungen mit ehrenvollen Erwähnungen bedacht werden. Im ganzen war das Ergebnis folgendes:

  1. Liebeslieder.
  2. Stiftungspreis (Ehrenschleife) und außerordentlicher Preis (goldener Lorbeerzweig) von Ihrer Kgl. Hoheit der Infantin Doña Paz „Ihr Fürsten, Könige und Kaiser“ von Humbert von Heltersberg, geb. in Bayern, wohnhaft in Berlin.
  3. Lobende Erwähnungen: Anna Behnisch-Kappstein, Berlin; Wilhelm Uhlmann-Bixterheide, Iserlohn; Hedwig Collier, Burg bei Magdeburg; Else Becker, Wien.
  4. Religiöse Gedichte.
  5. Stiftungspreis (goldenes Veilchen): „Trost in Nacht“ von Maria Freifrau von Malapert, Dresden.
  6. Lobende Erwähnungen: Emil Kaiser, Köln; Stephanie von Goslar, Düsseldorf; T. Resa, Köln; Emy von Briesen, Düsseldorf; Theodor Curti, St. Gallen; Leo van Heemstede, Oberlahnstein.
  7. Vaterlandsgedichte.
  8. Novelletten.
  9. Humoreske.
  10. Naturgedichte.
  11. Rheinische Geschichte und Sage.
  12. Balladen.
  13. Außerordentlicher Preis Ihrer Majestät der Königin-Regentin von Spanien (silberne Lilie): „Der Verbannte“ von Leo Tepe van Heemstede, Oberlahnstein.
  14. 37 ff.

In Gottes Hand

( Religiöses Gedicht, lobende Erwähnung )

In Deine Hand befehl‘ ich meinen Geist,

Du Ew‘ger, dessen Hauch die Quellen speist,

Daraus die Wesen Licht und Leben trinken.

In Deinen Händen trägst die Sonnen Du

Und jeden Stern, der um die Sonnen kreist;

Wer Dir gehört, teilt Deine hehre Ruh’

Und kann im nächt‘gen Wirbel nicht versinken.

Wohl lagert sich der Schatten düstres Heer

Auf die der Heimat Fernen tief und schwer,

Mit starrem Winterzwang und Todesbangen;

Wohl brandet mit gewalt‘gem Wogenprall

Abgründ‘ger Bosheit ruheloses Meer,

Und züngelnd recken aus dem finstern Schwall

Ihr giftgeschwollenes Haupt die grünen Schlangen –

Du aber, Strahlender von Angesicht,

Kennst Finsternis und Nacht und Schatten nicht;

Hoch überm Wunderbau der Sterne thronend

Vernimmst Du immerdar im Sphärenkreis

Des Jubels nie verhallendes Gedicht,

Das Lied der Geister, die im Lichte wohnend

Dir ruheselig singen Dank und Preis.

Wenn sich zum Schlummer neigt die müde Welt,

Wenn hoch und hehr am wolkenlosen Zelt

Der Himmelslichter Myriaden funkeln,

Wenn jeder Lärm verhallt und Widerstreit,

Der wirr und trüb den Sinn umfangen hält,

Dann weicht die Nacht zurück und aus dem Dunkeln

Tritt voll und ganz des Lichtes Herrlichkeit.

In gold‘nen Hieroglyphen, groß und klar,

Wird dann des Ew‘gen Schönheit offenbar

Dem Geiste, der sich nährt am Glaubensbronnen;

Er liest im aufgeschlag‘nen Weltenbuch

Und strebt auf lichten Pfaden wie ein Aar

Den höchsten Wundern zu mit breitem Flug,

Empor, empor, zum Urquell aller Sonnen.

Die Nacht erblasst — es braust der Ozean

Im tiefsten Grund erschauernd auf beim Nah‘n

Des jüngsten Morgens, den die Welten grüßen;

Aus off‘nen Himmelsthoren strömt das Licht,

Das Alles überflutende, heran,

Und bringt den Tag, von dem der Seher spricht,

Dem sich vernichtet legt die Nacht zu Füssen.

Herr! schau’ auf uns, die wir im Dämmern steh‘n,

Und Deinen Sternenmantel wallen sehn

Hoch über allen Gipfeln, die da ragen!

Du, Licht vom Licht, das alle Sonnen speist,

Du lässest auch die Stäubchen nicht vergehen,

Die liebend Du gelehrt hast „Vater“ sagen . . .

In Deine Hand befehl‘ ich meinen Geist!

Oberlahnstein.                             LEO TEPE

(geb. zu Heemstede am 24. Juli 1842).

  1. 93 ff.

Der Verbannte

(Zu einer Composition „Romanze“ von Tschaikowsky

Außerordentlicher Preis Ihrer Majestät der

Königin-Regentin von Spanien)

Komm mit Deinen weichen Händen

Mir die heiße Stirn zu kühlen,

Lass, o lass mich Deiner Nähe

Süßen Odem wieder fühlen!

Von den Helden, von den tapfern,

Singe mir die alten Lieder,

Ach Ananja, Vielgeliebte,

Kehre wieder, kehre wieder!

Ha! wie Deine zarten Wangen

In der Rose Purpur glühten!

Ha! wie Deine dunklen Augen

Helle Feuerfunken sprühten,

Wenn der heldenmüt‘ge König

Sobieski, hoch zu Rosse,

In die Türkenreihen sprengte,

In die Wolken der Geschosse!

Wenn bei der Mazurka Klängen

Ich in meinem Arm Dich wiegte,

War auch ich Dein Held und König,

Der in vielen Schlachten siegte.

Für den Czaren hat der Pole

Seinen Degen kühn geschwungen

Und zum Lohn die schönste Fürstin

Sich als holdes Weib errungen.

Lass, o lass mich Deiner Nähe

Süßen Odem wieder fühlen,

Komm, mit Deinen weichen Händen

Meine heiße Stirn zu kühlen!

Ach Ananja, Vielgeliebte,

Kehre wieder, kehre wieder,

Einmal, einmal noch zu singen

Mir die alten Heldenlieder!

Trommelwirbel und der Zinken

Helles, lustiges Geschmetter!

Fort mit fliegenden Kolonnen

In den Feind wie Sturmeswetter!

Bei dem Donner der Kanonen

Nach dem Knattern der Gewehre

Vorwärts um den Preis der Schönheit,

Vorwärts um den Kranz der Ehre!

Für den Czaren hat der Pole

Seinen Degen kühn geschwungen

Und zum Lohn die schönste Fürstin

Sich als holdes Weib errungen . . .

Ach Ananja, Neid und Mißgunst

Mischten Gift in unser Lieben,

Und das Brandmal des Verrates

Ward auf meine Stirn geschrieben.

Grimmer Feinde Hass und Bosheit

Riss den Ehrenkranz zu Schanden,

Ungehört ward ich verwiesen

Zu des Jammers finstern Landen

Weiter ging es, immer weiter

In die Nacht der öden Steppe.

An den wunden Füßen klirrte

Schrill des Sträflings Eisenschleppe.

Doch die holdeste der Frauen

Gab mir liebend das Geleite,

Auf dem schweren Marterpfade

Blieb sie treu an meiner Seite

In der Nacht des tiefsten Elends,

In der Hütte, dumpf und nieder,

Strahlte sie wie Junger Morgen,

Klangen ihre süßen Lieder.

Ach! die Lieder sind verklungen,

Und im Schnee der Steppe haben

Sie mir meines Lebens Sonne,

Weib und Kind mir längst begraben . . .

Nimmer wird‘ ich ihrer Nähe

Süßen Odem wieder fühlen,

Nimmer wird mit weichen Händen

Sie die heiße Stirn mir kühlen!

Horch! die Wache kommt geschritten

Schon mit dumpfem Trommelschlage,

In das Bergwerk mich zu führen

Zu des neuen Tages Plage  . .      .

Steppe, die du grausam endlos

Vor mir liegst in öder Weite,

Gönne, gönne mir ein Plätzchen

An des teuren Weibes Seite!

Oberlahnstein am Rhein               LEO TEPE VAN HEEMSTEDE

(geb. zu Heemstede am 24. Juli 1842)

  1. 203f.                                     Dichterdank

(S. Majestad la Reina-Regente Dona Maria Cristina, Madrid)

Vom sanften Strom der Rythmen leicht geschaukelt

Ließ ich mein Schifflein wie im Schlummer gleiten,

Von luft‘gen Träumen wunderhold umgaukelt.

Es schwebten um mich her von allen Seiten

Der Blumengeister liebliche Gestalten,

Kredenzend ihre süßen Kostbarkeiten.

Von ihren Lippen meine Lieder schallten,

Und Oberon, vom Elfenthrone steigend,

Ließ huldvoll mich sein Lilienscepter halten. –

Der Traum entschwand, als ich, zum Dank mich neigend,

Die Silberlilie fand in meinen Händen,

Und lange blieb ich stumm, vor Staunen schweigend.

Fest halt‘ ich sie, die duftigste der Spenden;

Mein schmerzensreiches Lied hat sie ersungen,

Kein kecker Minstrel kann sie mir entwenden.

Mein Lied, zum Preis der treuen Lieb‘ erklungen,

Die Blüten treibt, wenn alle längst entschwanden,

Ist zu der besten Fürstin Thron gedrungen.

Dem Sohn mit heil‘ger Mutterliebe Banden

Aufs innigste verbunden und ergeben,

Wie strahlt sie hell im Kreis der edlen Granden!

Um ihre königliche Stirne weben

Anmut und Reinheit einen Silberschleier,

Der Lilie gleich darf sie das Haupt erheben.

Und wo sie herrscht, da tönen Laut‘ und Leier

In reinster Harmonie seit alten Tagen,

Als Calderón sang zur Fronleichnamsfeier

Darf Spanien noch der Dichtkunst Krone tragen?

Zorrilla, Verdaguer, der Sänger viele

Antworten stolzen Hauptes solchem fragen!

Und sinnig wird im bunten Blumenspiele

Der edlen Sangeskunst ein Pfad erschlossen,

Der sie beharrlich führt zu hohem Ziele.

Preis, Spanien, Dir, dass Du zu Spielgenossen

Die deutschen Sänger freundlich hast geladen

Ein neuer Lenz ist liederreich entsprossen!

Dank Dir, o Königin, von deren Gnaden

Die Blume stammt, Symbol der hehren Tugend,

Die ewig leuchten soll den Dichterpfaden.

Dem Himmel fern nach falschen Sternen lugend,

Die überm Sumpf in wirrem Tanze schwirren,

Folgt böser Lockung gar zu gern die Jugend.

Hoch auf dem Mast bei der Sirenen Girren

Soll einer Sonne gleich die Lilie glänzen,

Dass sich die Fahrer nicht im Sturm verirren.

Und naht mein Schiff den heimatlichen Grenzen,

So will ich, wenn ans Land ich bin gestiegen,

Mariä Bildnis mit der Lilie kränzen,

Dass sie im letzten Streit mir helfe siegen!

Oberlahnstein, 14. Mai 1901   LEO TEPE VAN HEEMSTEDE

[1] Drittes Jahrbuch der Kölner Blumenspiele 1901(1902)

APPENDIX: BRIEVEN V VAN LEO TEPE AAN CARL Smrckza, ZIJN VRIEND IN AKEN  (ontvangen via Hans G.Kuhn uit Oberlahnstein, die deze ontving van de heer Sonnleiter uit Oostenrijk)

brief1

Brieven Leo Tepe (1)

brief2

Brieven  Leo Tepe (2)

brief3

Brieven Leo Tepe (3)

brief4

Brieven Leo Tepe (4)

brief5

Brieven Leo Tepe (5)

brief6Brieven Leo Tepe 6 (slot)

Leo von Heemstede:Für Rom; Streit- und Weiheklänge Deutscher Dichter. Herdruk 2018

=========

HET KOEPELTJE VAN DE ONDERGRONDSE. In 1940 maakte de Haarlemse Alie Voetelink een foto van het Hofje van Heijthuizen. Zij kon op dat moment niet bevroeden dat haar schoonzus Ans eind 1944 honderd meter verderop in het koepeltje van de Mariastichting ondergedoken zou zitten (Haarlemse Hofjeskrant, nummer 37 voorjaar 2019, pagina 6)

Het koepeltje van de ondergrondse tijdens de Tweede Wereldoorlog (Haarlemse Hofjeskrant, nummer 37, 2019) Correctie: na een botsing van zijn auto met chauffeur in Haarlem met een Weermachtwagen  is Mussert op 25 april 1945 uit de auto geslingerd en korte tijd in de Mariastichting opgenomen, maar al op 27 april naar een ziekenhuis in Utrecht vervoerd. Begin mei is hij nog korte tijd verpleegd in het Bronovo ziekenhuis te ‘s-Gravenhage.
Vervolg van: Het koepeltje van de ondergrondse tijdens WO II, door Alie Voetelink (Haarlemse Hofjeskrant, nummer 37, 2019, pagina 6)

Hans Krol (met dank voor informatie van Jan A. Bomans)