Tags
LIZZY SARA MAY: tien gelukkige jaren in Heemstede (1927-1937)
Op zondag 13 november 1989 overleed op 70-jarige leeftijd, de Nederlandse dichteres en prozaschrijfster, oorspronkelijk balletdanseres en mimekunstenares, Lizzy Sara My (eigenlijk Lissy Sara Maij). Zij werd geboren op 28 januari 1918 in Sloten, een gemeente die twee jaar later bij Amsterdam is gevoegd. Vanaf haar negende woonde ze bijna tien jaar in Heemstede, in haar publicistisch werk aangeduid met “het buitenleven”. In een gesprek dat ik enkele maanden voor haar overlijden met haar had benadrukte zij nog eens de gelukkige jeugdjaren in Heemstede doorgebracht, vooral de eerste periode toen zij aan de Meerweg woonde en sprak daarbij de wens uit in de nabije toerkomst de school van jaar kinderjaren aan de Voorweg te bezoeken. Haar voortijdige dood heeft dat voornemen doorkruist.
Leerlinge van Voorweg-, Dreef- en Bronsteeschool
Na de Voorweg- en Dreedschool, vervolgens ULO-opleiding aan de Bronsteeschool kreeg ze een balletopleiding, onderbroken door de oorlogsjaren. In een aantal van haar boeken speelt de balletwereld een rol. Vervolgens legde zij zich toe op de pantomime, waarin ook haar schrijversfantasie kon worden uitgeleefd en hele voorstellingen zijn ontworpen. Als auteur debuteerde Lizzy Sara May pas na 1955 met een bloemlezing verhalen, spoedig gevolgd door een dichtbundel. In haar proza, dat sterk autobiografisch is, geeft ze in een sobere taal een indringend beeld van het (Amsterdamse) joodse milieu. Het gevoel voor humor, een lichte ironie, worden de situaties getekend. Haar romanfiguren, gebaseerd op echte personen uit haar omgeving, zijn steeds op reis. Hier en daar krijgen de verhalen soms surrealistische trekken. De relatie tot haar ouders, de oorlog en het jood-zijn vormen centrale thema’s. Gewaardeerd door talrijke critici, wat blijkt uit legio lovende – soms ook kritische – recensies, heeft zij nimmer bekendheid gekregen bij een groot publiek. Haar nagelaten oeuvre omvat een dertigtal boeken, evenals twee voor televisie geschreven toneelspelen, waarvoor zij in 1967 werd bekroond met de mr.H.H.van der Vriesprijs voor toneel. Haar gedichten – nog in haar stervensjaar verscheen een bundel – worden gekenmerkt door een opvallende zuiverheid van beeld en sfeerschepping en vertonen stilistische verwantschap met die van de Vijftigers.
Familie- en schoolleven
Haar vader, zoon van een Amsterdamse diamantbewerker Jozef Maij, geboren op de Nieuwe Achtergracht en getogen op het Waterlooplein. Boven hem waren twee broers Soesman (komt voor in een boektitel van Lizzy en David; onder hem twee zusters en een broer: Rebecca, Eva en Benjamin. Lizzy’s vader heette Abraham en wordt Bram(metje) genoemd; moeder Sara houdt de zaak bij elkaar ook in tijden van grote nood. Hij trouwde met haar 1917 een Duits meisje geboren in Halle, Sophie Bruno Rechnitz, uit Berlijn van gegoede familie. Tot deze echtverbintenis werd een jaar later Lizzy Sara May geboren en twee jaar daarna zoon Kurt. [door Lizzy Jos genoemd]. Samen vormden ze in Amsterdam en Heemstede een gelukkig gezin. De vader, een zakenman, fabrikant kunstlederwaren van familie Rechnitz in Amsterdam [gefailleerd in 1927], waarna hij verder ging als handelsreiziger, met artistieke ambities, eigenlijk aan artistieke grootheidswaan leed – hij vervaardigde simpele linoleumsneden – en vol zelfverwijten zat en de moeder een levenslustige en muzikale vrouw, wier hart uitging naar de grote stad.
Haar jeugdjaren heeft Lizzy na ongeveer een halve eeuw beschreven in de joodse familiekroniek ‘Vader en dochter”(1977), de periode 1917-1939 omvattende. Over de voorgeschiedenis van haar grootouders schrijft ze: ‘(…) In 1909 komt Gregor met het bericht thuis dat zijn vader onmiddellijk het land moet verlaten; hij wordt gezocht wegens een zedendelict met een minderjarige jongen. Het warenhuis wordt overgedragen aan Gregor en Hermann. Mijn grootouders gaan met mijn moeder [Sophie Rechnitz] eerst naar Brussel en in 1910 naar Amsterdam. Alwaar mijn grootvader een lederwarenfabriek begint. Zoals hijzelf zegt: “Met drie schoorstenen”; die van de keuken, de achter- en voorkamer. De fabriek bevindt zich in het slaapvertrek van mijn grootouders. Elke morgen komen er twee meisjes om in de fabriek driehoeksportemonnees te produceren. Maar voordat daartoe kan worden overgegaan, moet mijn grootvader het bed uit. Elke ochtend een half uur gebons op de slaapkamerdeur. Terwijl Grossmutti allengs vertwijfelder roep: “Bruno, Bruno! Komm doch raus!” Uiteindelijk staat de directeur op. De meisjes kunnen naar binnen. Ze moeten zelf maar zien wat ze klaarkrijgen; de ondernemer is dagelijks te vinden op het Waterlooplein. Desondanks: de fabriek bestaat, hoewel hoofdzakelijk uit een briefhoofd:
In 1910 is mijn moeder negentien jaar. Ze wilde niet zoals haar zusters op een pensionaat. Ze is de enige die met haar ouders is meegegaan. (…) Omdat Grossvati zich in Brussel niet thuisvoelde zijn ze naar Amsterdam verhuisd. Mijn moeder helpt een beetje in het huishouden; met twee linkerhanden. Ze is meer in musea en op concerten te vinden. Thuis studeert ze piano, leest en schrijft brieven naar “huis”. Ze ontmoet een Duitse tandtechnicus met wie ze verlooft raakt. Maar de verloving duurt slechts enkele maanden. De liefde is niet tegen de vele ruzies bestand. Inmiddels kunnen ze wel weer terug naar Duitsland. De zaak tegen mijn grootvader is geseponeerd. Nu echter is de wereldoorlog uitgebroken. Gregor en ook Herman zijn onder de wapenen. Het is beter met teruggaan te wachten totdat de oorlog voorbij is. In 1916 verschijnt mijn vader ten tonele. (…)’
Haar vader is in 1939, pas 46 jaar oud in Haarlem, overleden. Het vervolg ‘De blauwe plek’(1979) geeft een beeld van de oorlogsjaren en handelt meer over de moeder die in een Duits concentratiekamp is omgebracht [op 22 mei 1944 in Auschwitz], zoals zoveel van haar familieleden. ‘Het besef dat je joods was drong pas in de oorlog tot je door. Door het Antisemitisme (…) Dat verdriet raak je nooit meer kwijt. Maar ik kan best nog gelukkig zijn. Misschien waardeer je geluk meer dan vroeger’ (De Tijd, 4-1-1980). Naast haar thuis heeft de lagere en middelbare school een essentiële rol gespeeld in de vorming van de leergierige Lizzy. De openbare lagere scholensituatie was omstreeks 1930 in Heemstede als volgt. In het annexatiejaar 1927 werd de onder architectuur van H.Korringa gebouwde Bronsteeschool geopend met een nieuwe lagere school, een afscheiding van de met zo’n 200 leerlingen overbevolkte Voorwegschool. De afdeling ULO, in 1920 gestart, is van de Voorweg overgebracht naar Bronstee en ook de bekende bovenmeester J.de Jong, sinds 1915 aan de Voorwegschool verbonden, verhuisde mee als hoofd van beide afdelingen. Een tweede afsplitsing betrof de Dreefschool, in 1929 tijdelijk gehuisvest in een leegstaande kapitale villa ‘Djokjakarta’ en het daarop volgende jaar in het monumentale schoolgebouw aan de Heemsteedse Dreef, op 25 augustus 1930 officieel in gebruik genomen.
De heer D.Kikkert, van 1927-1929 hoofd van de Voorwegschool stapte over naar de nieuwe Dreefschool. In april 1927 is de familie Maij vanuit de Kramatweg in Amsterdam verhuisd naar een groot pand op de hoek van de Meerweg en de Javalaan. Mevrouw E.Broekhuis-Hartsuijker die het grootste deel van haar leven woonde op het adres Meerweg 51 berichtte me in 1988 dat zij Lizzy heeft gekend. ‘De ouders van Lizzy kwamen vooral bij de familie Voorn over de vloer en Lizzy was een vriendin van hun dochter Anneke. De familie Maij woonde aan de oostzijde van de Javlaan. Daarachter waren de weilanden en slootjes van het Oude Slot, nu ook al weer bebouwd. Ze woonde in het laatste huis tegenover de Meerweg en dat huis had inderdaad een leuk torentje. Ik was er zelf altijd wèg van. In het laatste oorlogsjaar is dat rijtje huizen gesloopt, naar men zegt terwille van de Westwal, waarom heeft niemand ooit begrepen. Er zijn na de bevrijding duplexwoningen gebouwd. Aan de overkant heeft wijlen de heer J.Spaargaren een winkelpand (slagerij0 laten bouwen, gelijk met naastpandige huizen en een bovenwoning’.
De negenjarige Lizzy kwam terecht in de vierde klas van de Voorwegschool. In de vijfde klas kreeg zij met o.a. Han Bakker en Wim Verspoor, les van meester De Bie, die tijdelijk de vertrokken J.van der Mei verving. In het schooljaar 1929-1030 verhuisde zij met de andere klasgenoten naar de nieuwe Dreefschool, tot de zomer van 1930 gevestigd in een leegstand pand aan de Kerklaan, vroeger gelegen op de plek van de firma A.P.Zwart interieurverzorging. Het was de residentie geweest van J.Mullemeister, oud-resident van Djokjakarta en oud-lid van de Raad van Nederlands-Indië. Een ruim huis met een open galerij en hoge kamers, omringd door beukenbomen. Het huis is bezocht door de latere sultan Hamengo Boewono VIII, wiens zoon de laatste sultan van Djokjakarta, Hamengo Boewono IX op 2 oktober 1989 op 76-jarige leeftijd in Washington is overleden en van wie een medeleerling van de voormalige HBS aan de Zijlvest in Haarlem, Heemstedenaar Jan Goossens zich herinnerde dat deze ‘een lollige jongen was, die ook enkele jaren bij de Koninklijke HFC voetbalde in een van de lagere elftallen.’ Vroegere klasgenoten van de Dreefschool, zoals Wim van Groningen, Han Bakker (werkte bij bloembollenfirma Piet Nelis en stuwende kracht achter HPC) en Wim Verspoor (oud-directeur van ‘Militex’) herinnerden zich de jonge Lizzy al een spontaan en intelligent, maar niet zeer opvallend kind. De jongens hielden zich trouwens in die tijd niet of nauwelijks op met de meisjes; zoals evenzeer een afstand bestond tussen kinderen van de openbare en bijzondere school. De enige klasgenoot van wie men na zestig jaar nog veel wist te vertellen betrof Oele Hartz, zoon van de joodse kunstenaar Louis Hartz, die in de Amaryllislaan woonde. Hij kwam met rolschaatsen naar school, wat zeer ongebruikelijk was en wist eens een sabel van een politieman te ontfutselen, welk vergrijp het dorpse Heemstede van toen in rep en roer bracht. Oele Hartz is op latere leeftijd naar Siam verhuisd, daar fortuin makende met Amerikanen en in 1940 door de Jappen geïnterneerd. Terug in het vaderland is hij 48 jaar jong aan een hartinfarct gestorven en te Heemstede begraven. De heer Kikkert had in zijn kielzog de betere leerlingen meegenomen naar de nieuwe school, zeer tot verdriet van de nieuwe bovenmeester der Voorwegschool, de heer A.C.Thürkow, die de oudste school van Heemstede tot 1954 heeft gediend. Velen herinneren zich de heer Kikkert (die woonachtig aan de Wagnerkade tevens als ijsmeester fungeerde) als een boeiend verteller en populair schaakmeester. De ‘Voorweg’ kreeg in de volksmond de bijnaam van ‘klompenschool’. Om van dit negatieve imago ad te komen verzocht de heer Thürkow de ouders van zijn leerlingen hun kinderen met schoenen naar school te sturen.
Op twaalfjarige leeftijd is Lizzy Sara May begonnen met het schrijven van brieven en dagboeknotities. De zesde klas in ‘Djokjkarta’ bleef in har herinnering als een bijzonder leuke klas met een wat strenge maar rechtvaardige bovenmeester. Achter het pand waren afgravingen aan de gang voor bloembollenteelt. Intussen werd het monumentale schoolgebouw aan de Dreef, hoek Julianaplein gebouwd en volgens Han Bakker sprak de heer Kikkert meer dan eens in de lessen over de twee belangrijkste bouwwerken in worden van ons land: de Afsluitdijk (aangelegd tussen 1923 en 1933) en de nieuwe Dreefschool. Aan de heer Kikkert (1893-1972) is in 1958 voor de bijna 31-jarige periode dat hij was belast met de leiding van een openbare school (eerst de Voorwegschool, vervolgens de Dreefschool) de zilveren erepenning van de gemeente Heemstede aangeboden. Na de lagere school te hebben voltooid kwam Lizzy Sara May op de ULO-school aan de Bronsteeweg te recht (tot 1934). ‘Toen ik van school kwam stond ik in dubio. Ik was altijd van plan geweest danseres te worden maar ik wilde ook schrijven. Ik heb in die tijd, ik was toen zeventien, nog een half boek geschreven. Maar ik heb toch gekozen voor het ballet, totdat ik tot de conclusie kwam dat ik daar niet goed genoeg voor was’(De Tijd). Eerder, namelijk in 1931 had de familie Maij een kleiner huis in Heemstede betrokken aan het Rhododendronplein nummer 4.
Zes jaar later vestigde het gezin zich in Haarlem. Zij volgde een balletopleiding in Amsterdam en Parijs en huwde met een student in de rechten M.D.Proper, een overtuigd communist, beschreven in het tweede deel van ‘Vader en dochter’.
Uit dit huwelijk kwamen drie kinderen voort (onder wie Rogier Proper, bekend geworden als redacteur van ‘Propria Cures’ en als VPRO-medewerker en een dochter zou trouwen met Louis Ferron). Woonachtig op de Kleverlaan overleeft ze, halfjoods zijnde, de oorlogsjaren met valse papieren maar haar huwelijk loopt op de klippen en wordt ontbonden. Het begin van de jaren vijftig waren voor haar als gescheiden vrouw en ten gevolge van de oorlog een onderbroken en mislukte balletcarrière tamelijk ongelukkig, met drie kinderen wonende in een uitgeleefde etage boven een kroeg. Daarover zei ze later in een gesprek met Ischa Meijer: ‘Ik heb eigenlijk vreselijk veel pech gehad. Tegenslagen Dat bestaat (…) Praktisch alle mannen en vrouwen zagen me aan voor een hoertje. Ik was zo alleen dat ik bijna zelfmoord heb gepleegd. De buitenwereld accepteerde niet dat ik werkte en een goede moeder kon zijn.’ (Vrij Nederland, 12-1-1985). Ze werd een regelmatig bezoeker van de sociëteit ‘Teisterbant’, waar ze onder andere haar vroegere klasgenoot Wim Verspoor weer ontmoette. ‘Dat gekonkel in de Haarlemse artiestensociëteit – daar stond ik buiten – ‘vertelde ze aan Ischa. Op 37-jarige leeftijd kwam Lizzy met de veel jongere in 1931 te Heerlen geboren auteur Oscar Timmers (ook schrijvend onder pseudoniem J.Ritzerfeld) met wie zij is getrouwd en tot haar overlijden in Oosthuizen (Hoorn) woonde. Ze hield op met ballet en pantomime en begon te schrijven.
Herinneringen aan huis aan de Meerweg
Ofschoon nergens expliciet genoemd komt Heemstede wel voor in autobiografische verhalen gepubliceerd in de bundels ‘Oom Soes heeft gehuild’(1962), in ‘Oom Bennetje raaskalt’: een jeugd tussen twee wereldoorlogen’(1985) en uiteraard in het relaas ‘Vader en dochter’ (1977), waarin de Heemsteedse periode, gelijkgesteld met ‘Het buitenleven’, de bladzijden 90-113 beslaat. Op de pagina’s 90 en 91 wordt uitvoerig het grote huis aan de Meerweg 49 beschreven. ‘We verhuizen in 1927 (…) De acht kamers worden ingericht met meubels uit vier. Mijn vader koopt een nieuw vloerkleed en gordijnen. Het vloekleed lijkt zo ontvreemd bij Tuschinksi. Zeer artistiek, zegt mijn vader trots. Josje en ik krijgen eindelijk een eigen kamertje en mijn vader een atelier in de “torenkamer”. Tegenover de luxe van het vloerkleed en de acht kamers staat de leegte door het gebrek aan meubilair. De eetkamer gaat nog wel; vier stoelen, tafel, buffet. Maar de salon…het vloerkleed springt er tenminste goed in het oog: piano langs de muur; divan langs de andere muur; eerst de tuintafel, daarna een opvouwbaar antiek speeltafeltje in de erker, geflankeerd door de twee resterende huiskamerstoelen. Bovendien bezitten we maar één kachel. Die staat in de eetkamer. ’s Winters huizen we alleen daar. Een badkamer hebben we in aanleg. We wassen ons weer als vanouds in de keuken. Het wachten is op het geld van Grossvati, die mijn moeder een bruidsschat van 2.500 Mark beloofde. En op het twaalfenhalfjarig huwelijksfeest van mijn ouders. Maar dat duurt nog drie jaar. Mij kan het allemaal niet schelen. Ik ben voornamelijk in de tuin bezig. Enkele huizen verder woont een politieagent met wie ik vriendschap heb gesloten en die alles weet van tuinieren. Hij en zijn vrouw lenen me ook boeken. Een boek over de Boerenoorlog in Zuid-Afrika maakt grote indruk; ik begrijp er niets van.’ Met de politieman moet volgens oud-wethouder G.J.Willemse zonder twijfel Hein Bakker bedoeld zijn (de vader van Evert Bakker die destijds furore maakte bij de Heemsteedse Reddingsbrigade) die in een vrijstaand huis op nummer 41 woonde. Haar vader toonde zich duidelijk tevreden met de nieuwe situatie, maar haar moeder miste het stadsleven en werpt zich op pianostudie, begint lessen te geven en is plotseling genezen van haar hernia. Vader Abraham Maij was een zondagsschilder en beeldhouwer ‘En elke bezoeker of bezoekster wordt meegetroond naar de torenkamer om zijn creaties te bewonderen. De drieënhalf jaar dat we in dit huis wonen, behoren waarschijnlijk tot de gelukkigste van zijn leven. Van het mijne trouwens ook.’ En in een ander verband zei ze: ‘Ik heb zo’n uniek ouderlijk huis gehad. Er werd daar zo ontzettend veel gepraat over alles; niets was taboe. En altijd lachen. Dat heb ik nooit meer teruggevonden.’ Ook de zondagse wandelingen met ouders en grootouders naar Groenendaal en het verversingshuis komen in ‘Vader en dochter’ aan de orde. Op de voorzijde van dit boek staat trouwens een foto van beiden afgebeeld, die gemaakt is in het wandelbos. Na enkele jaren verhuisde de familie na het faillissement van haar vader (die handelsreiziger werd) naar een kleinere woning aan het Rhododendronplein in de Bloemenbuurt, niet ver van het station Heemstede—Aerdenhout, en alwaar voor de huizenbouw vanaf 1920 bloembollenvelden lagen. Lizzy May schrijft er in ‘Vader en dochter’ over: ‘Tot mijn bittere verdriet verhuizen we naar een ander gedeelte van het dorp. Een kleiner huis, dicht bij het station. We krijgen nog een nieuwe Frieda (Duits dienstmeisje), maar die blijft uit louter heimwee een maand. Het eerste dat mijn vader doet in het nieuwe huis is failliet gaan. En mijn moeder krijgt twee achtereenvolgende jaren een miskraam.’ Bijna een halve eeuw later, terugdenkend aan de tijd dat ze impulsief en spontaan was en op de Bronstee-ULO zat, zei ze: ‘Op de middelbare school voelde ik me ridicuul; ik werd altijd in de maling genomen, ik was het meisje dat alles zei; ik was me er niet van bewust dat anderen het tegen me zouden gebruiken – dat heb ik langzamerhand moeten leren.’ (Vrij Nederland). Voorts, terugdenkende aan het fascisme: Ik zie ze nog langs marcheren, ik was toen een jaar of vijftien. W.A.marcheert. Op school zaten kinderen met een NSB-speldje op, die liet je links liggen. Maar op die leeftijd zijn er dingen waarmee je intenser bezig bent. Je was verliefd, je was een opgroeiend meisje, ik stelde me iets prachtigs voor van een toekomst als ballerina. Het leven ligt voor je.’
Lizzy Sara May was in de periode dat zij in Haarlem woonde lid van de Haarlemse kunstenaarssociëteit ‘Teisterbant’. Godfried Bomans noemt haar eenmaal in zijn dagboek 7 april 1957: ‘Met Mari [Andriessen] naar Zandvoort.’s Avonds met Pietsie naar een diner van 36 leden van Teisterbant onder de gewelven. Incident: toen Van Bruggen om half 1 wilde spreken, stond ik op en opperde bezwaar hiertegen, omdat hij zich tegen Lizzy May en Ton Heyboer misdragen had. Allen stonden op van tafel en begonnen zich luidkeels voor en tegen uit te spreken. Dit was, naar ik meen, de eerste keer dat ik in Teisterbant een geschil veroorzaakte, in plaats van het bij te leggen.’
Familieverhoudingen
Vader Maij die de oorlog overleefde is in 1946 plotseling overleden.Hij had het gezin eerder verlaten nadat hij de liefde buitenshuis zocht, een verdriet voor Lizzy zoals dat eerder had gegolden voor hert ontslag van het geliefde dienstmeisje Frieda, omdat haar moeder altijd ruzie met haar had. Lizzy’s moeder zat tijdens WOII ondergedoken, maar werd verraden en is via Westerbork naar vernietigingskamp Auschwitz overgebracht en daar vermoord.Het is niet voor niets dat na alle beleefde ellende Lizzy’s laatste dichtbundel heet ‘Depressionisme’ (1988) Broer Kurt (Jos in de boeken van Lizzy) (1920-1997) zat ondergedoken, zat in het verzet en heeft zich na in 1952 als huisarts in Amsterdam gevestigd, Ook heeft hij de regering geadviseerd over hulpverlening aan oorlogsslachtoffers. Ook Lizzy en haar man overleefden de oorlog
Lizzy Sara May was in 1939 in Amsterdam getrouwd met de jurist Michael Dirk (Miek)Proper (1915-1973), een niet-joodse communist, met wie ze kort tevoren zwanger was geraakt Uit dit huwelijk zijn 2 dochters en 1 zoon geboren, in 1943 Rogier Proper, journalist die onder andere voor de VPRO-radio werkte. Het huwelijk is in 1950 ontbonden. 15 maart 1958 is zij hertrouwd met de schrijver – onder eigen naam en pseudoniem J.Ritzerfeld – Oscar Anthonius Gerardus Maria Timmers (geboren in 1931), uit welke echtverbintenis een jong overleden zoon is geboren. Op 13 november 1988 in de gemeente Hoorn overleden is zij zin Oosthuizen begraven, later verplaatst naar Zorgvlied in Amsterdam nabij haar jong overleden zoontje Miliaan Timmers (1958-1962) waaraan een gedenksteen herinnert.
Waardering
Na de bevrijding is Lizzy van het klassieke ballet overgestapt op de pantomime en richtte zij in 1952 met Rob van Reijn en Jan Bronk de Nederlandse Pantomime Stichting op. In dat jaar jaar liep haar relatie met stuk en bleef zij achter met drie kleine kinderen. Die ervaringen zou zij later verwerken in het boek ‘Het lokaliseren van pijn’(1970). In 1955 ontmoette ze haar tweede echtgenoot en dat jaar valt ook samen met haar debuut als schrijfster in een bundel verhalen samengesteld met Jaap Romijn.
Lizzy Sara May gebruikte deze schrijversnaam omdat ze Maij te Duits vond klinken. Zij is niet godsdienstig opgevoed en heeft ook eenmaal volwassen joodse maar ook christelijke riten en symbolen als ‘zonde van de tijd’ verworpen. Verscheidene van haar roman zijn in het Duits vertaald, waar ‘Vater und Tochter’ met meer dan 60.000 verkochte exemplaren een groter publiek bereikte dn de Nederlandse uitgave die pas in 1985 een tweede druk verscheen. Overigens in 1987 ook verschenen in de Grote Letter Bibliotheek. De bekende criticus Wam de Moor karakteriseerde ‘Vader en dochter’ als ‘Een van de mooiste boeken uit har toch niet geringe schrijversloopbaan. Veel kritischer liet zich Hans Warren uit, die zelfs twijfelde aan de authenticiteit van de daarin opgenomen brieven en andere documenten. ‘Wat is er nu waar, wat is onopzettelijk onjuist (omdat het geheugen faalt of vervormt) en wat is er zuiver gefantaseerd om het relaas en vooral de familie interessanter te maken? Haar laatste werk, gepubliceerd in 1088, ‘Het depressionisme: gedichten’, is over het algemeen zeer gunstig onthaald. Vaak vergeleken met de stijl van Marga Minco bleef ze niettemin haar mindere, omdat de schrijfster van ‘Het bittere kruid’(dat zich aan het eind ten dele aan in haar schuilplaats aan de Blekersvaart afspeelt) haar materiaal professioneler selecteerde en de zinnen elkaar betekenisvoller op volgen. Het mijns inziens beste vraaggesprek met Lizzy Sara May is gepubliceerd in Vrij Nederland op 12 januari 1985 van de hand van Ischa Meijer, die als weinig anderen, dankzij zijn onnavolgbare techniek suggestieve uitspraken wist te ontlokken. Artikelen over haar werk verschenen onder andere in de tijdschriften ‘Raam’(1973), ‘Kultuurleven’(1980), ‘Argus’(1982) en Dietsche Warande en Belfort’(1979 en 1982).
Lizzy Sara May, die zich als schrijfster zo noemde omdat zij Lissie Sara Maij teveel Duits vond klinken, is pas in 1955 gedebuteerd. Zij schreef uiteindelijk behalve romans ook verzen, novellen, korte verhalen, een kinderboek en twee televisiespelen. Het schrijven heeft zij later als haar redding omschreven, omdat ze hierin haar wanhoop over het verlies van haar ouders, vooral van haar moeder in de oorlog, als van har schuldgevoel tegenover haar kinderen kwijt kon. Ze was weliswaar joods maar vertelde in een vraaggesprek met Ingrid Baal in ‘Surplus’, dat ze nauwelijks binding had met de joodse cultuur. Tevens had zij veel moeite had met de opstelling van Israël tegenover de Palestijnen en in deze kwestie de kant van de Palestijnen koos. Toch had het Joods-zijn als gevolg van de Tweede Wereldoorlog een onuitwisbaar stempel op haar leven gedrukt’, zei ze in 1988.
Voor de bewaarcollectie van de openbare bibliotheek Heemstede, tegenwoordig in het Noord-Hollands Archief verzamelde ik de meeste van May’s boeken, van de in Heemstede ‘geschoolde’ letterkundige. Een randfiguur in de Nederlandse schrijverswereld, zoals ze zelf meende, maar evenzeer zoals het Parool 21 pril 1980 opmerkte: ‘met een lange en eervolle staat van dienst’ die via haar gedichten, verhalen en roman een niet altijd blijmoedig maar wel evenwichtig en harmonieus oeuvre heeft nagelaten, waarvan de betekenis niet in evenredigheid is met haar populariteit. Hans Krol
Selectieve bibliografie Lizzy Sara May (1918-1988) in chronologische volgorde van verschijning
Welterusten. Een bundel verhalen (met Jaap Romijn), 1955
Blues voor voetstappen – poëzie, 1956 [opgedragen aan haar overleden ouders]
Zedigheid vaarwel. Een bloemlezing van lichtzinnige literatuur (met Jaap Romijn), 1957
Weerzien op een plastic huid, 1957
De parels van het parlement, 1960
Zingend als een zinkend schip – poëzie, 1960
Oom Soes heeft gehuild, 1962
Tijd voor magnetisch vuur – poëzie, 1963
Interview tussen nul en zero – poëzie, 1964
Dansende op het koord en andere verhalen, 1965
Het dubbelspoor, 1966
De jaargetijden, 1967
De haaien, 1969
Grim – poëzie, 1969
Het lokaliseren van pijn, 1970
De tennisspelers of de som der mogelijkheden, 1972
Mimicri, 1973
De belegering, 1975
Vader en dochter, 1977
Gebruikspoëzie, 1977
De blauwe plek, 1979
Bewogen foto’s; verhalen, 1980
Beminnen met verstand (…), 1981
Waarom loopt de klok rond, 1983
Binnenkort in dit theater – poëzie, 1984
Wacht u voor de hond, 1986
Oom Bennetje raaskalt, 1987
Het depressionisme – poëzie, 1988.
Zie ook: Het verdriet van Lizzy Sara May; door Laura Reedijk-Boersma, in: Boekenpost nummer 79, september/oktober 2005, p. 14-15.
Laura Reedijk-Boersma: Het verdriet van Lizzy Sara May.
VOLGENDE BIJDRAGE: OPKOMST EN ONDERGANG VAN EEN FAMILIEBEDRIJF: VROOM EN DREESMANN MET NADRUK OP HAARLEM: de dynastieën Rosenmöller en Vehmeijer
annelies gezegd:
Mooi artikel over Lizzy! Dank je wel!!
R.S. Jansen gezegd:
Zeer uitgebreid en interessant artikel, de foto met het onderschrift ‘Lizzy Sara May op latere leeftijd gefotografeerd door Chris van Houts’ is alleen Lissie niet, dat is Cynthia McCleod.
Hans Krol gezegd:
Met dank voor informatie en heden gecorrigeerd. Hans Krol
Rob Vanderwildt gezegd:
De oudste dochter heette Mischa en was getrouwd met de schrijver Louis Ferron. Dochter Gaby was enkele jaren getrouwd met de bekende cameraman Albert van der Wildt.