Tags
A.J.Schneiders, A.M.Meurs, Alison Korthals Altes, Betty Giltay Straatmans, Bomans en de Rode Jeugd, Carol Voges, Co Breman, exlibris Bomans, Exlibris Godfried Bomans, Geza Frid, Hans Lichtenstein, Karel Wijsmuller, L.J.P.N.A.Bouwman, Lizzy Breman, Mies Bouwman, Monte Oliveto, Nini Boesman, Pa Pinkelman en Tante Pollewop, pater Vlaar, Rode Jeugd, Ruth deRuijg-Zobel, School van Reith, School van Roodnat, Triniteitslyceum, Van Waveren
HERINNERINGEN VAN GODFRIED BOMANS EN VAN ZIJN VRIENDEN/BEKENDEN AAN BOMANS (gevarieerd met tegeltjes en wandbordjes met teksten van Bomans)
Breaking news OP 25 JUNI 2021 zal de heer Harry Broshuis promoveren aan de Radboud universiteit in Nijmegen op een proefschrift, getiteld: ‘Godfried Bomans en het katholicisme. Een cultuurhistorisch onderzoek naar Bomans als representant van het katholiek schrijverstype’. Als promotors fungeren professor Peter Nissen (o.a.kerkhistoricus) en professor Rik Torfs (schrijver, wijsgeer, politicus, voormalig rector van de Katholieke Universiteit Leuven).
=======
In het boek ‘Herinneringen aan Godfried Bomans’ onder redactie van Michel van der Plas Elsevier, 1972, zijn behalve bijdragen van Arnold Bomans, Jan Bomans, Rex Bomans en Willy Bomans, artikelen opgenomen van Mari Andriessen, Willem Brandt, J.Brants, Simon Carmiggelt, Lode Craeybeckx, Lodewijk van Deyssel, Anton van Duinkerken, Kees Fens, John Greaves, Jan van Hillo, Herman Hofhuizen, Wil Huygens, Karel Jonckheere, Theo Lefèvre, Jan Lokin, J.M.Lücker, H.A.Lunshof, Harry Mulisch, Joep Nicolas, Guus Oster, Wouter Paap, W.A.M.Peters, Michel van der Plas, H.L.Prenen, Harry G.M.Prick, Adriaan .Roland Holst, Ruth de Ruijg-Zobel, Herman van Run, P.H.Schröder, mr.E.Spanjaard, Kees Verwey, Victor E,van Vriesland en Piet Wesseling.
Zelf heb ik Godfried Bomans nooit persoonlijk gesproken en slechts eenmaal meegemaakt bij een symposium in Utrecht. Toen ik eind jaren zestig in Nijmegen psychologie studeerde bij o.a. de hoogleraren Rutten (oud minister van onderwijs 1948-1952) en J.. (Sjeng) Kremers (later gouverneur van de Koningin in de provincie Limburg) is me bijgebleven, dat bij het eerste college van professor F.J.Th.Rutten (1). hij ons vertelde dat liefst zes van zijn oud-studenten het hadden gebracht tot hoogleraar, onder wie parapsycholoog professor W.Tenhaeff. Om daaraan onmiddellijk aan toe te voegen dat hij de student Godfried Bomans na een tentamen had geadviseerd om sprookjesschrijver te worden, en daar was hij best trots over. [De in zijn tijd tijd bekende professor F.J.J.Buitendijk uit Utrecht gaf een keer een gastcollege in Nijmegen. Hij begon met intussen de legendarische woorden. ‘De mens is zichtbaar, tastbaar en kwetsbaar, om vervolgens als gevolg van een verkeerde beweging prompt van het katheder te vallen]. Terug naar Bomans. In de Jaarbeurshal was die gevraagd voor een symposium over opvoeding bedoeld voor psychologen en pedagogen on een epiloog te houden. Daar waren veel menen uit het onderwijs aanwezig. Na een paar wetenschappelijke lezingen door geleerden van naam zoals de professoren J.J.Gielen en Th.Strasser kwam Godfried Bomans aan het woord. Die hield een verhaal dat vooral anekdotisch was bedoeld, maar door een aantal aanwezigen als serieus werd opgevat. Hij kreeg daarop vragen van onderwijzers waarin men zijn kennis ten aanzien van opvoedkundige zaken in twijfel trok. Bomans, meestal niet om een antwoord verlegen, deed het enige wat op dat moment juist leek, namelijk zwijgen. Tegen mensen die het allemaal beter wisten zou in dit geval elk antwoord verkeerd zijn geweest. H.K.
(1) In de biografie ‘Het leven van de jonge Godfried’ schrijft Michel van der Plas: (..) “zijn vader denkt aan Nijmegen. Nijmegen heeft neer aantrekkelijkheden dan een jong Psychologich Instituut, waar hij welkom zou zijn bij prof. Th. Rutten: in een katholiek milieu is hij beter op zijn plaats: daar is oude nestwarmte. (…) Vader Bomans verkent vooraf het terrein aan de Waal en legt het contact met de hoogleraar Rutten, die niet vo0r niets Godfrieds vertrouwen in Nijmegen zal bezitten. Bomans junior wordt er verwacht’. (p. 212-213).
INHOUDSOPGAVE blog herinneringen van en aan Godfried Bomans, deel 1: Proefschrift Harry Broshuis: Godfried Bomans en het katholicisme. Universiteit Nijmegen, 2021 Voorts: 1. Geza Frid; intermezzo: foto’s van opening tentoonstelling Godfried Bomans in openbare bibliotheek Heemstede; 2. Godfried Bomans en Mies Bouwman – gedeputeerde Bouwman; 3. Bomans en Van Waveren als buren in de Zonnelaan; 4. Onderduikers bij Bomans in de Zonnelaan 1944 (Hans Lichtenstein en Jan ter Gouw) zie ook nummer 13; 5. Landing in de zee met ballonvaarder Nini Boesman – Jan Boesman; 6. Godfried Bomans en zijn ‘Larense’ jaren bij kunstenares en mystica Lizzy Breman-Schouten (1887-1967) – Co Breman – Elsebee – Sonnewyck – de Italiaanse reis naar klooster Monte Oliveto van Godfried; 7.Alison Korthals Altes en Godfried Bomans – Aleid Slingerland; 8. Verzen en uitspraken over en herinneringen aan G.B.; 9. Toespraak van wethouder Cees Sprangers bij de opening van de Bomans-tentoonstelling in de bibliotheek Heemstede 6 april 1977; 10. Pater Nico (laas) Theodorus Vlaar E.E.S.A. – Triniteits Lyceum – ‘Bloed en Liefde’; 11 de Rijnlandsche Academie; 12. drs. A.J.Scheiders (1894-1984) leraar, neerlandicus en publicist; –– dr. Jan Sanders 13. Hans Lichtenstein en Godfried Bomans (zie ook nummer 4); 14. Ex libris en postzegel Godfried Bomans; 15. Graf van Bomans beschadigd, of toch niet; 16. Reacties op Pa Pinkelman en Tante Pollewop van Godfried Bomans en Carol Voges; 17. Herinneringen van Harry Prenen; 18. Pim Fortuyn, oud-Trinitariër over G.B. en H.P.; 19. Wim Kan; 20. De lagere school van Roodnat en Reith – Aletta Smit; 21. Kopstukken; 22. Column van mr. D.J.H.van Dijk; 23 Een musical gebaseerd op ‘Bloed en Liefde’ vanuit Epen in Heemstede opgevoerd; 24. Wim Vogel, Godfried Bomans en Rottumerpaat; 25. Betty (Giltay) Straatmans (1914-1954) en liefdesbrieven van de jonge Godfried; 26, G.B. en God, het geloof en de dood; 27. mr.J.C.Debrot, herinnering aan G.B. (1976), 1993; 29. Een anekdotische herinnering van Wil van Kesteren; 30. L.H.Wiener;31.artikkel van Gert jan van Setten gewijd aan Godfried Bomans in Bloemendaal; 32. Andries de Wolf, ‘Godfried Bomans, een volksfilosoof’ – pater Borromeus de Greeve; 33. Godfried Bomans varia; Het woord is aan… (De Volkskrant / Haarlems Dagblad) etc’; 34 G.B. en het voetbal, als voetballer, scheidsrechter en schrijver; 35. Vervolg selectie citaten van Godfried Bomans; 36. Uitgever Herman Pijfers (AMBO) en zijn herinneringen aan G.B.; 37. Fake bloemstilleven ‘Godfried’ op internet-veilingsite; 38. G.B. over de Zeeweg van Bloemendaal naar Zandvoort; 39. Vlaamse universitaire licentiaatsverhandelingen; 40. Nieuwe bloemlezing foor Joost Prinsen samengesteld; 41. Gaston Durnez; 42. Pieter Leuven als compagnon van Jan Michiel Bomans bij oprichting van Haarlems Dagblad in 1883; 43. Bomans en zijn adept Ted van Turnhout; 44. Nieuw portret van G.B. door Saskia Minoli; 45. Schaakpartijen van Godfried Bomans; 46. Ruth de Ruig-Zobel, vertaalster van Bomans in het Duitse taalgebied (Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland); 47. Tegelgedichtjes; 48 Vlaamse Bomansiaan Emile Bruggemans uit Mechelen op 31 mei 206 overleden; 49. Jeroen Brouwers; 50. KDC Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen; 52.Bomans door Jos Wienen, burgemeester van Haarlem; 53. Godfried Bomans over zijn vader; 54. Twee brieven van Bomans aan Fernand Bonneure (1923-2017); 55. Inschrijfformulier G.B. r.k. universiteit Nijmegen; 56. artikel Bomans humor en ellende door Patricia van der Zalm; 57. G.B. drie Harten pas; 58. Vierhand en Bomans; door Ko van Leeuwen; 60. Godfried Bomans. eerste stand-up comedian; documentatie Bomans geschonken aan het NHA door Richard Kruyswijk uit Bloemendaal; 62. brief Godfried Bomans aan Toon Athmer; 63. Sprookje ‘de rijke bramenplukker'(Bert Rebergen); 64. columns Peter Buwalda; 65. verhaal van Bomans in een Russische vertaling; 66. Vers ‘Mist in de nevel‘ door George Moormann, gewijd Godfried Bomans (‘Godje’) en diens boezemviend Harry Prenen (‘Hakkie’) in glossy HRLM, nummer 90, 2024, pagina 37; 67 Column van viroloog Marc van Ranst in ‘De Morgen’ over o.a. Bomans en de Rode Jeugd in 1966 – boek A.M.Meurs: Mijn liefde is scharlakenrood’ – boekhandel Schimmelpenninck Amsterdam; 68. Abdij Zundert blokkeert boek pater Arnold Bomans (Nederlands Dagblad, 3 juli 2006); 69. Schrijven Godfried Bomans aan mr.F.Beliën in Tilburg, 24 maart 1948; 70. Gé Vaartjes. ‘Bomans in de ban’. Uit: ‘Wat mij het oog doet glinsteren; een liber amicorum voor Dick Welsink’. (Den Haag, Literatuurmuseum, 2019).
Bijdragen zijn gelardeerd met o.a. citaten en tegeltjeswijsheden van Godfried Bomans
1.GEZA FRID
Géza Frid (1904-1989) is geboren in de Hongaarse plaats Máramarossiget, tegenwoordig deel uitmakend van Roemenië. Hij stierf 13 september 1989 in Beverwijk en was behalve een excellent pianist ook componist, muziekpedagoog en dirigent. Dankzij zijn muzikale moeder kwam hij al vroeg met muziek in aanraking en al op achtjarige leeftijd verhuisde hij naar Budapest om een opleiding te volgen aan de Franz Liszt Muziekacademie. Bela Bartók was zijn leermeester voor de piano en compositie kreeg hij onderwezen van de componist Zoltán Kodály. In 1929 emigreerde hij naar Amsterdam, waar hij in 1937 trouwde met de zangeres en pianiste Ella van Hall. Zijn levensbeschrijving is in boekvorm samengevat onder de titel ‘In tachtig jaar de wereld rond’ (…). Verder publiceerde hij in 1976 een boekje ‘Oog in oog met’ met zijn ontmoetingen met 3 schrijvers (Tolstoj, Thomas Mann en Godfried Bomans, 1 politicus (Mussolini) de dirigent Mengelberg en de componisten Bartók en Ravel. Bomans leerde hij niet slechts kennen vanwege diens belangstelling voor muziek maar ook als schaker. In een column, gepubliceerd in de Volkskrant van 21 januari 1967 noteerde Bomans onder de titel ‘Notities in Beverwijk’ met betrekking tot het Hoogoven schaaktoernooi: ‘Ik vind het elk jaar weer leuk om mee te doen in Beverwijk. Het is vooral een gezellig toernooi en je hoeft helemaal niet goed te zijn om er bij aan te schuiven. Ze vinden daar altijd wel een paar jongens die er nog minder van kunnen, zodat je na afloop met een worst naar huis gaat, want dat is de prijs. Dit jaar moest ik haar delen met Géza Frid die haar niet in tweeën sneed, maar haar op zijn rechterknie doormidden brak, wat een Hongaarse gewoonte is. In Hongarije schijnen de worsten zich voor dit gebruik te lenen, hier in Beverwijk moest hij onmiddellijk naar de stomerij , die echter gesloten was, zodat hij aan de feestmaaltijd in een padvindersbroek verschijnen moest (…)’.
Citaten uit Géza Frid in tachtig jaar de wereld rond
Pagina 15: ‘Mijn vriend Godfried Bomans zei vaak, als we over de verschillende rassen en volkeren spraken, dat er tussen twee individuen meer verschil bestaat dan tussen twee volkeren’
Pagina 154: ‘In het jaar 1959 boekte ik op een totaal ander terrein, namelijk met schaken, andere succesjes. Tijdens het Hoogoven-schaaktoernooi in Beverwijk, waar ik met mijn trouwe schaakvriend Godfried Bomans in een tienkamp meedeed, won ik enkele keren van gerenommeerde schakers, onder meer van de kampioen van Friesland, Waling Dijkstra. Later maakten Godfried en ik samen deel uit van de ‘kunstenaarsgroep’, die zowat tien jaar lang aan de vierkampen heeft deelgenomen. Sinds de vroegtijdige dood van Bomans heb ik geen zin meer in wedstrijdschaken en thans beperk ik me tot het toekijken bij het spel van schaakmeesters en het naspelen van hun partijen.’
Pagina 170 naar aanleiding van het waarnemen van een aan Bartók gewijde straat in Heemskerk. ‘Godfried Bomans en ik hadden in het begin van het jaar tijdens het Hoogoven-schaaktoernooi te Beverwijk enkele moeilijke partijen te spelen. Eens zaten we in een afgelegen café de afgebroken partijen te analyseren. Op de terugweg zag ik in een voor mij onbekende buurt het bordje Bartókstraat, Ik was aangenaam verrast en ben spoedig daarna naar de burgemeester toegestapt om hem uit naam van Bartók mijn dank baarheid te getuigen. Dit vormde enkele malen later de aanleiding tot het concert Bartók in [het nabijgelegen] Beverwijk’.
Pagina 181 Op 25 januari 1964 vierde Géza Frid zijn zestigste verjaardag. ‘ Godfried Bomans hield daarbij een rede, waarbij dhij e procedure van het heiligverklaren op zijn eigen onnavolgbare manier uiteenzette. ”Om heilig te worden verklaard”, zei hij met zijn bekende, ernstige stem “moet aan vier voorwaarden worden voldaan; de kandidaat moet eerbiedwaardig en een dienaar Gods zijn; hij moet wonderen kunnen verrichten…en hij moet dood zijn. Maar wat de paus niet kan”, zo vervolgde Godfried, “dat kan Philips wel. U ziet het resultaat.”
Pagina 194: over televisieprogramma op 16 december 1966 in Haarlem: ‘Mozart con variazoni. Hierbij dirigeerde Jacques Moolenijzer het “Trazomkoor”, solistische medewerking werd gegeven door Vera Beths (viool) en mijzelf op de Mozartvleugel. Godfried Bomans hield een uitstekende lezing over Mozart. Weliswaar was het programma iets te rommelig en een beetje lang – er kwam onder andere een schaakpartij tussen Godfried en mij aan te pas – maar toch was ik erg blij, dat mijn herinneringen uit Sighet een beetje op de achtergrond werden gedrongen’.
Pagina 212: n.a.v. 1969: ‘(…) ook wat betreft de financiële zekerheid – concerten en lessen aan het Utrechts Conservatorium – behoorde deze tijd tot de meest gelukkige perioden van mijn loopbaan. In deze maanden (zomer 1969) vonden ook de reizen naar de maan plaats; een gebeurtenis die ik samen met vriend Bomans zeer intens beleefde. Urenlang zaten we aan de televisie gekluisterd, ons terdege bewust van het feit getuige te mogen zijn van een van de belangrijkste evenementen van deze eeuw.’
Op pagina 257 schrijft Frid ten slotte over een reis naar Hongarije-Roemenië, vanuit Sighet naar Oradea, waarbij hij het boek van Jules Romains “Amitiés et Rencontres” had meegenomen om onderweg te lezen. ‘Dit vormde de aanleiding om mijn ontmoetingen met zeven beroemde mensen – Tolstoj, Thomas Mann, Bomans, Mussolini, Mengelberg, Bartók en Ravel – te beschrijven en in boekvorm te publiceren. Binnen enkele weken was ik met de tekst klaar, en was uitgever Heuff al met de voorbereidingen tot publicatie begonnen. Aan het eind van dat jaar is het boekje “Oog in oog met….” verschenen, voorzien van een voorwoord door Theo Olof’.
In ‘Met de complimenten van Bomans’ schrijft Arthur Frid, zoon van Géza Frid: ‘Op zijn 60e verjaardag, in 1964, gaf mijn vader een huisconcert voor zijn vrienden, onder wie Bomans. Daar werd o.a. ten doop gehouden Frids’ nieuwste compositie. “Esquisses Autobiographiques voor manus en piano, opgedragen aan de enige bespeler van manus, Arthur Frid”. ) Een serieus ogend werkje, consciëntieus opgetekend in twee gedetailleerde partituren, doortrokken van authentieke Hongaarse, Franse en Nederlandse reminiscenties, van “misterioso” en inclusief een complete “cadenza ad lib” voor het solo-instrument, de manus Frid sr. met veel bravoure achter de vleugel, Frid jr. handenwringend achter de microfoon. Kortom, een volstrekt absurd werkje, dat vader en zoon de jaren daarna bij passende gelegenheden nog diverse malen ten gehore zouden brengen, o.a. tijdens het zogenaamde Kolderconcert in het Concertgebouw en voor de tv).
Dit nu ter verklaring van de prachtige doch anders wel heel cryptische brief, die ik in 1965 van Bomans mocht ontvangen ter gelegenheid van mijn voorgenomen huwelijk’
(Met dank aan Frank van der Voordt, secretaris van het Godfried Bomans Genootschap)
=====================================================
Intermezzo: enkele foto’s van de opening van een Godfried Bomans-tentoonstelling in de gemeentelijke openbare bibliotheek Heemstede in 1977
==============
- GODFRIED BOMANS EN MIES BOUWMAN
In de werken van Bomans komt de naam van Mies Bouwman slechts twee maal voor, (1) in een column in De Volkskrant van 5 oktober 1963 ‘Bij Carmiggelt thuis’ en (2) op 21 december 1963 in ‘Het is bepaald niet zo’.
Ad 1. ‘(…) Ik ben visueel gesproken het volstrekte tegendeel van Mies Bouwman, die ik beschouw als de meest fotogenieke vrouw van het westelijk halfrond. Als ze van de Westertoren tuimelde en iemand maakte een kiekje, dan zou ze er nóg leuk opstaan. Ik daarentegen ben onfotografeerbaar. Als ik op een foto lach zie ik eruit als een ziek nijlpaard. Lach ik niet, dan vertoon ik de gelaatsuitdrukking van iemand, die aan de groeve staat van zijn beste vriend. Ik moet gewoon niet gefotografeerd worden. Maar collegialiteit brengt me er telkens weer toe om in de meest potsierlijke houding te poseren.’ (deel IV, pagina 495)
Ad 2. ‘(…) “Fantastisch” wordt eveneens veel gebruikt. “Nou, Ko van Dijk vond ik fantastisch hoor, maar de anderen waren ook fantastisch, ik bedoel, alles was fantastisch en zo, mijns inziens”. Het woord “fantastisch” beleefde een hausse vlak na “Het Dorp’, waar Mies Bouwman het introduceerde, en is nu weer aan het afnemen. Betekenen doet het weinig, omdat de eigenlijke mening aan de fantasie van de luisteraar wordt overgelaten. Het is evenals “fijn”, een lege zak, waar u vriendelijk verzocht wordt wat in te gooien, als u er ten minste nog wat uit wilt halen (…)’ (deel IV, pagina 507).
Mies Bouwman noemt in haar met J.van den Berg geschreven boekuitgave ‘Mies 25,5 jaar tv; omzien in verbazing’ (Wageningen, Veen, 177) diverse malen Godfried Bomans en zijn familie. Ze woonde voor de oorlog aan de Heemstede Dreef in Heemstede, tot de familie in 1941 naar Noord-Brabant verhuisde waar haar vader, de latere gedeputeerde Uit haar Heemsteedse periode herinnert ze zich dat ze ooit ’s avonds met een mandje en schaar naar buiten ging om witte rozen te jatten uit het perk van de Heemsteedse Dreef. Vader L.P.N.A.Bouwman kreeg een directiefunctie bij de Batafabrieken (in Batadorp, gemeente Best) en Mies werd naar een door nonnen geleide meisjespensionaat Regina Coeli in Vught gestuurd. Ze schrijft: ‘Midden in de oorlog (eind april 1943) moesten we uit Best weg, er waren stakingen en het werd voor mijn vader onveilig. Terug dus naar Haarlem. Ik werd van de 2e klas kostschool in de 1e klas lyceum geplaatst en bleef daar ook nog zitten.’ De familie trok begin 1944 in op ‘Berkenrode’ aan de Herenweg in Heemstede, waar mevrouw Bomans-Reynart en haar kinderen woonde, die het huurden van de familie van Wickevoort Crommelin-Van Swinderen [mr.J.B.Bomans was in 1941 overleden]. ‘Er zat nog een gezin van 5 personen en op zolder huisden na 24 april 1944 33 broeders die uit hun klooster waren verdreven. We zaten in een schitterend huis, omgeven door een prachtige tuin en er gebeurde eigenlijk niets wat je als 12-jarige erg vond. Als je honger had, kreeg je van de keukenbroeder een boterham met kaas, als je bang was, deden de Bomans-jongens gek. Er waren zoveel mensen met verhalen, zoveel spellen die gespeeld konden worden in al die gangen en nissen. Natuurlijk werd er over de oorlog gesproken maar voor ons was het interessanter dat broeder Andreas achter ons meisje Corrie aanzat die in het bad sliep omdat er geen bed meer was.’
Vader L.J.P.N.A.Bouwman woonde lange tijd aan de Heemsteedse Dreef 100. Hij was in de oorlogsperiode directeur van de Bata schoenfabrieken in Best en na WOIII tot 1955 directeur van de – op dat moment grootste – reisorganisatie van Nederland: Lissone Lindeman en politicus, o.a. gedeputeerde in de provincie Noord-Holland en voorzitter van de KVP-afdeling in Heemstede. Verder o.a. secretaris van de omroepvereniging Katholieke Radio Omroep (KRO) waar zijn dochter Miers als omroepster debuteerde. Hij overleed op67-jarige leeftijd in de Mariastichting te Haarlem en woonde in Heemstede op het adres Heemsteedse Dreef 100. Zijn echtgenote zou in zorgcentrum het Overbos overlijden.
[Op latere leeftijd zou haar moeder in het verzorgingshuis het Overbos in Heemstede wonen].
UIT boek Berkenrode van Hans Krol en Red van Turnhout: herinneringen van Mies Bouwman aan haar jeugd, Berkenrode en de familie Bomans
Citaat uit pagina 82: ‘In 1961 brengt de AVRO een literair forum uit, dat ook de tijden zou trotseren. Het staat onder voorzitterschap van de Vlaamse woordkunstenaar Karel Jonckheere en heeft als eerste leden ‘Victoor’ van Vriesland, Hella Haasse, Harry Mulisch (nogal recalcitrant) en Godfried Bomans (altijd zonder kam, zoals de recensenten in die tijd opmerken). Hou je aan je woord, heet het.’
Pagina’s 148-149 is een op televisie aan Godfried gestelde vraag gepubliceerd, inclusief diens antwoord:
Mies Bouwman: ‘Je hebt eens een stelling verkondigd, die misschien toch vaak verkeerd begrepen is en die er ongeveer op neer kwam dat mensen als monseigneur Bekkers, die je zeer bewonderde, en paus Johannes en president Kennedy, misschien wel gunstig vroeg gestorven zijn. In een zekere zin. Wil je die nog es uitleggen, een beetje?’
Godfried Bomans: ‘Juist. Ja, dat heeft veel kwaad bloed gezet. De mensen lezen slordig en ze dachten dat ik schreef, dat ik blij was dat Bekkers gestorven was. Nu zijn er weinig mensen zo ontsteld geweest door die dood als ik, omdat ik hem persoonlijk gekend heb. Maar ik zie ook een lichtzijde. Kijk zo’n man is gestorven in de volle kracht van z’n belofte, he. Hij had een devies en dat heeft ie uitgesproken, en op het moment dat-ie het uit moest voeren (dat betekent dat je concessies moet doen), terug moet krabbelen, half niet toegeven), kortom in die schemerachtige toestand van iemand die het “waar moet maken’, op dát moment is die man gestorven. En daardoor is dat ideaal van Bekkers als in marmer gebeiteld. Dat is niet onderhevig aan de erosie van de praktijk, dat staat voorgoed ingegrift. En dat geldt ook voor Kennedy, nietwaar: Johnson zit nu met de brokken. Paus Paulus vinden wij een veel zwakkere figuur dan paus Johannes. ’t Is de vraag of hij dat is. Maar paus Paulus moet het waar maken. Het concilie en al die verschuivingen en zo in zijn kerk. En dat geldt ook voorde derde dode, die ik genoemd heb – wie was dat ook al weer…’
In ‘Drukke tijden'(Bomansstudies deel; 2) schrijft Jac Aarts in het hoofdstuk ‘Te hoog gegrepen’ dat gaat over het televisieprogramma ‘Uitgesproken Godfried, uitgezonden door de NCRV op 28 maart en een vervolg 4 april 2005:’Het eerste deel is prachtig. We mogen een kijkje nemen in de inmiddels beroemde doos van Bruin Noordam, afgewisseld met kleine interviewtjes met figuren uit de Bomanswereld. (…) Mies Bouwman krijgt van Bomans les in het interviewen. “Let op, ik zal je voordoen hoe je…” Wie niet weet dat beiden al van hun vroegste jeugd kenden. zal denken dat GB arrogant doet, maar ach, daar kan La Bouwman wel tegen. Het is een spel op hoog niveau. Wie dat niet gelooft, moet letten op de oogopslag van Bomans; er wordt hier gecommuniceerd niet alleen met woorden, maar vooral met de ogen. En in Australië worden de geheimen van het baggeren uit de doeken gedaan. (“mijn vader vond dat een echt beroep, maar hield er zich verre van..uh…ik trouwens ook…).
In een interview met Ted van Turnhout, gepubliceerd in ‘Berkenrode’ (2002) zei ze over Godfried onder meer: ‘Later zag ik hem vele keren in onze televisietijd. We hebben hem in diverse uitzendingen gehad, zoals in de stoel van Mies-en-scène”. We kwamen Godfried ook overal tegen want hij deed de raarste schnabbels. Dat hou je echt niet voor mogelijk! En we zijn ook wel in zijn prachtige huis in Bloemendaal geweest, waar we Godfried’s vrouw Pietsie hebben ontmoet. Prompt dacht ik op dat moment aan ons verblijf op Berkenrode, waar mevrouw Bomans en mijn ouders op een dag klaar stonden om naar het huwelijk van Pietsie en Godfried te gaan, en dat hij toen niet op kwam dagen. Heel erg allemaal. Godfried en ik hebben altijd een goede band gehouden. Door “Open het Dorp” werd ik in Nederland wereldberoemd en door dat programma “zo is het toevallig ook nog ‘ns een keer” werd ik in ons land meteen wereldgehaat. Godfried schreef toen een voor mij onaardig stukje in de Volkskrant, niet echt venijnig, maar hij begreep niet waarom ik in dat programma zat. En jaar of zo later sprak ik hem weer en toen zei hij, dat hij spijt had van zijn reactie en dat ik er goed aan had gedaan om uit die club te stappen. Hoewel we vrienden bleven, had ik wel in de gaten dat hij zijn kritisch vermogen begon kwijt te raken, in zijn doen en laten. Hij had natuurlijk zelf ook ook goed in de gaten dat hij in een circuit terecht was gekomen, waarin hij niet meer serieus werd genomen. Maar ik heb het altijd lief en opmerkelijk van hem gevonden dat hij, toen hij zijn spijt over dat stukje betuigde, zei “Wat jij gedaan hebt, uit dat programma stappen, was echt verstandig. Je kon weer doorgaan met je leven, maar ik kan nu niet meer terug.’
(Met dank aan mw. Ina Mostert-Stam uit Vogelenzang)
=====================================================
- BOMANS EN VAN WAVEREN ALS BUREN IN DE ZONNELAAN
Op 13 augustus 2016 overleed in Haarlem B.L.E. (Ben) van Waveren, geboren 28 mei 1928 in Ballenstedt, op 88-jarige leeftijd. In het Haarlems Dagblad is zaterdag 17 september een in memoriam aan hem gewijd. Ben van Waveren woonde op het adres Zonnelaan 19, het echtpaar Bomans op nummer 17
4. Onderduikers Bij Bomans in de Zonnelaan ) in 1944 Hans Lichtenstein en Jan ter Gouw)
Hij woonde aan de Zonnelaan 19, naast Godfried Bomans. Godfried noteerde een en ander over zijn moeder Mieke van Waveren in diens ‘Journaal van de laatste oorlogsdagen en de eerste dagen der bevrijding’, gepubliceerd in De Werken, deel 1, p. 684vv.
5 september 1944; ‘(…) Mevrouw van Waveren deelt Amerikaanse vlaggen uit’. [Zij zal later gevangen worden gezet].
8 september: ‘(…) Vanochtend geen nieuws. Verder geen groente, geen aardappelen en geen melk. Eten wat ik gisteren “zwart” kocht: nl. 2 kolen, 2 p. peren, 2 p. tomaten, samen ƒ 5,-. Het misnoegen over de voorbarigheid der B.B.C algemeen. Nog steeds 7.30 uur binnen., en daarom gisteren de avond doorgebracht bij Van Waveren, onze buren’.
21 september; ‘(…) Zware gevechten in Nijmegen. Geallieerden veroveren de onbeschadigde Waalbrug. Maken contact met luchtlandingsleger bij Lent. Dit horen wij des avonds, op mijn slaapkamer, met de Van Waverens. Terneuzen bevrijd.’
21 januari 1945 ‘Gisteravond 25-jarige bruiloft bij Van Waveren en vandaag naar Aerdenhout, lezing bij C.Bangert (op de driewieler van Frits). In het donker gereden op Frits’ fiets als invalide.’
4 mei: ‘(…) In de verte het geweldig gejuich van de stad. Daartussen geweerschoten van de Duitsers, Bij Lunshof niemand thuis. Agent maande tot voorzichtigheid. Gingen daarop naar de Schröders. Daar aanwezig, behalve de familie, illegale meisjes, die plechtig hun voor- en achternamen bekend maakten. Er werd een stukje chocolade rondgedeeld en een glaasje cognac. Ook een sigaret. Volgens de (Franse?) zender van 9 uur gaat morgenochtend om 8 uur de capitulatie in, voor Denemarken, Noorwegen en Holland. Ging daarna om 11 uur (!) nog naar Van Waveren, doch allen daar weg.(…)’.
10 mei: ‘Mieke van Waveren uit de gevangenis terug!’
Op 7 mei schreef Bomans: ‘(…) Op de Grote Markt werd gedanst. Erewacht bij de plek waar de 12 Haarlemmers gefusilleerd zijn. Stampvol in de stad. Gisteravond in Tuinwijk werd Hitler plechtig verbrand. (…)’. 8 mei ontbreekt.
Op woensdag 9 mei heeft Bomans geschreven: ‘Gisterochtend met Mr. Nijssen, de Engelsman, de stad in. Boden ons op het stadhuis als tolk aan en werden als zodanig door mr. Westra [= gemeentesecretaris] ingeschreven. Daarna met een Canadees (Mr. Yates) in een café’tje. Hij dronk 1 fles Bordeaux (1885) to the bottom and six glasses of rhum, maar zei niets. It was quite expensive. Daarna naar Elsa van Hall, van wie ik een fiets kreeg. Een onvergetelijke avond bij Van Marle. Des nachts om 1 uur voor het laatst afgesnauwd door twee gewapende Duitsers. Rolde in bed.’
=====================================================
===========================
6. Landing in zee van ballonvaarster NINI BOESMAN met GODFRIED BOMANS
Jeroen Brouwers noemt in zijn ‘De spoken van Godfried Bomans’ minstens twee voorvallen waarbij Bomans aan de dood ontsnapte; 1) Koninginedag 30 april 1958 toen hij bij een ballonvaart met Nini Boesman voor Zandvoort in zee stortte. en 2) op 27 februari 1968 bij een ernstig auto-ongeval. Daarnaast noemt hij de week in 1971 kort voor zijn overlijden waarbij de eenzame week op het eiland Rottumerplaat geen goed heeft gedaan. [Fred Berendse voegt hieraan toe dat Godfried Bomans in 1950 vanuit Teuge opgestegen bij Apeldoorn een noodlanding in een zeefvliegtuig moest maken met als pilote, de verzetsvrouw, Ida Velthuyzen van Zanten (1911-2002)].
Jan en Nini Boesman(-Visscher) zijn in de naoorlogse tijd befaamde luchtballonvaarders geweest, eerstgenoemde zelfs ‘vereeuwigd’ op postzegels in Haïti. Vooral met Nini Boesman heeft Godfried Bomans meermaals kontakt gehad, en een mislukte ballonvaart die een paarhonderd meter in zee voor Zandvoort eindigde en Bomans bijna het leven kostte baarde in 1951 opzien. Zelf heb ik mevrouw Nini Boesman, die in Den Haag woonde, enkele keren ontmoet als lid van het Godfried Bomans Genootschap. Ze is 2 juni 2009 op 91-jarige leeftijd in Den Haag overleden, haar man Jan Boesman al op 62-jarige leeftijd in 1976. De ervaringen van Nini Boesman o.a. met Godfried Bomans zijn door Elise Heyligers in een publicatie samengevat in ‘Nini Boesman gedragen door de wind. 50 jaar ballonvaren’ Ze schrijft over de mislukte ballonvaart: ‘Op 30 april 1951, Koninginnedag, steeg Nini Boesman op vanuit Bloemendaal. Er zouden twee passagiers meegaan: Godfried Bomans, de populaire schrijver en journalist, en de wethouder van sportzaken in Haarlem, de heer Dries van Geluk uit Overveen. Het vullen met stadsgas nam veel tijd, daarna werd nog bijgevuld met waterstof. Toch was het gewicht van drie personen in de mand te groot, zodat één van de passagiers moest achterblijven. Beide heren stonden al in de mand en geen van beiden wilde eruitgaan. Ten slotte is er geloot en meneer van Geluk moest uitstappen. Dat heeft hem een nat pak gescheeld. De volgende dag stond in de krant: de heer van Geluk mocht van geluk spreken’.
Ik ga nu verder met wat Godfried Bomans over de ballonvaart schreef in De Volkskrant van 2 mei 1951 onder de titel: ‘Ik zag de wereld op haar mooist; een paradijs dat onbereikbaar scheen.’ Hij schreef: ‘Ieder mens kent verlangens, die hij als onvervulbaar beschouwt, maar die hem nochtans zijn ganse leven als vage fantomen kunnen vergezellen. Men voelt: dit is niet voor mij weggelegd, maar men blijft er niettemin aan denken. De wijze berust dan. Hij weet, dat er om zijn persoonlijkheid een cirkel getrokken is, welke het hem niet gegeven is te overschrijden. De niet-wijze echter, als hoedanig ik mijzelf beschouw, wil die grenzen doorbreken. De Grieken duidden dit soort rebellie met “hubris” [hoogmoedig H.K.] aan. In de drama’s der Griekse tragici loopt het met deze opstandigheden onveranderd slecht af. Een van mijn “hybridische” verlangens is van jongsaf geweest: het zich geluidloos door de lucht voortbewegen. Een verlangen, zo sterk en constant, dat Darwinistisch aangelegde genealogen tot het vermoeden neigden, dat er zich onder mijn voorouders een vogel moet bevonden hebben. Hun nasporingen leidden echter tot niets, tenzij men mijn grootvader, de oprichter van het Haarlems Dagblad als een hoogvlieger beschouwen wil. De latere ontwikkeling van dit blad rechtvaardigt die opvatting. (…)’ [Na beschrijving van een incident op het vliegveld Teuge in een tweepersoons zweefvliegtuig met Willy Hoffmann die vanwege technische pech een noodlanding moest maken] schrijft Bomans verder: ‘De reden waarom ik dit incident ter inleiding van mijn ballontocht van eergisteren vermeld, is tweeledig.
In diverse kranten en geschriften is in het verleden wethouder/loco-burgemeester A.van Geluk van Bloemendaal ook door Godfried nogal eens verward met een actieve wethouder/loco-burgemeester van Haarlem D(aaf) Geluk. Onderstaand citaat uit een rede door Godfried Bomans gehouden ter opening van de Haarlemse Sociëteit Teisterbant, 11 maart 19550 te 4 ure heeft overigens duidelijk betrekking op de Haarlemse bestuurder. Na eerste allerlei kunstenaars en kunstzinnigen (zoals notarissen en tandtechnici) te hebben begroet ‘(…) In hoge mate erkentelijk zijn wij ook U, vertegenwoordigers der gemeentelijke instanties en met name den loco-burgemeester van Haarlem en wethouder van O.K. en W., de de heer Geluk, voor hun gewaardeerde tegenwoordigheid. Het zal U wellicht bevreemden, meneer Geluk, dat U in de rij van speciaal verwelkomden, een zo gevorderde plaats inneemt. Wil hierin geen teken zien van een tekort aan eerbied jegens uw rang en positie, nog minder ten aanzien van uw persoon, die wij allen kennen als zo van ganser harte meelevend met de verrichtingen der Haarlemse Kunstenaars. Maar de hiërarchie in Teisterbant is een andere, dan die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk. De vorsten van het palet, de monarchen van het woord, de gebieder over steen en marmer, heb ik gemeend hier, op deze plek en op deze plek alleen, de voorrang te moeten verlenen boven de wettelijke vertegenwoordigers van het gezag. Ik meen in deze opvatting U aan mijn zijde te hebben en acht U ten volle ontvankelijk oor het compliment dat in deze mening besloten ligt (…)’.
Vervolg van wat Bomans schreef in De Volkskrant van 2 mei 1951: ‘Ten eerste wil ik doen zien, dat het Noodlot hier duidelijk te kennen gaf dat het “hubris” was in deze richting nog verder voort te gaan; ten tweede echter moet ik toegeven, dat het verlangen om het relaas van die ballontocht enigszins uit te stellen, aan deze inleiding niet vreemd is. De ervaringen van die vlucht liggen mij te vers in het geheugen. Maar ik beloofde de hoofdredacteur van dit blad, voor ik insteeg, een verslag, en ik wil, zo goed als dit in liggende houding mogelijk is, mijn belofte gestand doen. Toen de mand bij het opstijgen overbelast bleek en derhalve de heer Geluk zich moest terugtrekken, was het instellen van een nieuwe balans noodzakelijk. Of dit evenwicht als te spoedig bereikt werd beschouwd, kan ik als leek niet beoordelen, maar zeker is dat wij met grote vaart omhoog schoten en dat mevrouw Boesman, toen de duinen als kleine molshopen onder ons wegzonken, mij mededeelde: “Wij zijn te licht”. Zij liet wat gas ontsnappen en bleef afwisselend kijken naar de hoogtemeter en het vrij snel naderende strand. Wij daalden evenwel niet. Men bemerkt dit door het uitwerpen van papiersnippers. Dwarrelen die snel omlaag, dan stijgt men dus. Nadat nogmaals het ventiel geopend was, zette eindelijk de daling in. Mevrouw Boesman wist, door de laatste 100 meter wat ballast af te gooien, de vaart te minderen, zodat wij met een dragelijke schok in een duinpan belandden. Ik bereken, dat dit ongeveer een 500 meter van de kustlijn was. De wind, die tijdens onze tocht Z.W.W. woei, was intussen gaan krimpen en blies nu vrijwel in Zuidelijke richting. Wij maakten nog een korte vlucht en landden wederom, ditmaal vlak bij de Nieuwe Zeeweg. Hierop beraadslaagden wij. Beiden waren wij van mening, dat het onder deze omstandigheden zeer wel verantwoord was een vlucht over Zandvoort naar Noordwijkerhout te beproeven. Het is mogelijk, dat mevrouw Boesman deze beslissing niet had mogen nemen, maar ten eerste houde men in het oog dat het voor elke ballonvaarder spijtig is een vlucht na zo’n korte tijd te beëindigen en ten tweede was het optreden van rukwinden zeewaarts op dat ogenblik niet te voorzien. Wij stegen dus, na het uitwerpen van ballast, opnieuw en kruisten nu de Zeeweg, niet ver van de ‘Rotonde’ op het eindpunt. Door hard schreeuwen kon ik hier met enkele fietsers wat praten, waarbij ik mij de uitroep van een klein meisje herinner: “Gaan jullie de zee in?”- een probleemstelling, die later zeer actueel bleek. De ballon dreef recht het circuit over en vervolgde zijn vlucht, steeds evenwijdig aan de kustlijn, in de richting van de kom Zandvoort. Het was merkwaardig om te zien, hoe op de boulevard het verkeer tot het drievoudige verdichtte op ’t punt, waar wij langs dreven en met ons bleef meerijden. Aan de vaart, waarmee de kluwen auto’s ons volgde, schat ik dat wij de snelheid van een matig rijdende fietser hadden. Mevrouw Boesman hield de hoogte vrij gering, om bij optredende windverandering terstond te kunnen landen. Ongelukkig echter deed die verandering zich op het moment, dat wij boven de daken van Zandvoort vlogen. De parallel van de boulevard verschoof zich plotseling tot een diagonaal, die onze mand dwars doorsneed; we zagen de heftig toeterende file van auto’s onder ons voortglijden en dreven onherroepelijk de zee in. Het siert mevrouw Boesman, dat ze op dat ogenblik een landing op het strand niet riskeerde. Het was er, met deze Koninginnedag, voller dan anders zo vroeg in het jaar het geval is, en licht had dit mensenlevens kunnen kosten. Ik trok mijn jasje en schoenen uit en verzocht mevrouw Boesman hetzelfde te doen. Zij ging hier echter niet toe over. Wij kwamen vrij zacht in zee terecht, maar toen het water in de mand steeg werd ons door de kou de adem schier afgesneden. Ik had tot nu toe, minder door moed dan door totale onbekendheid met de feiten, mij de onderneming als een korte zwempartij voorgesteld, waarna we de ballon met een bootje zouden ophalen. Ik begreep nu, dat het anders was. Wie wel eens aan zwemmen doet, weet dat een temperatuur van 50 graden Fahrenheit door de badmeester “frisjes” wordt genoemd. Het water van de Noordzee was echter, naar ik later hoorde, 42 graden Fahrenheit, een koude, waarvan men zich moeilijk een voorstelling vormen kan. Wij werden met grote snelheid door de golven zeewaarts gesleurd, terwijl het water in de mand steeds hoger steeg. Mevrouw Boesman verzocht mij nu omhoog te klimmen en de scheurband stuk te trekken, hetgeen gebeurde. De ballon loopt dan snel leeg, zodat de wind er minder vat op heeft, wat verder wegdrijven voorkomt. Hierna verlieten wij de mand. Nadat wij enige slagen gedaan hadden, bleek mevrouw Boesman echter met een lange linnen band aan de mand verbonden te zijn. Ik had het geluk haar te bevrijden en wij begonnen opnieuw te zwemmen. (…) Reeds na enkele minuten voelde ik mij verstijven van kou. Het is een merkwaardige belevenis: het leven trekt uit armen en benen weg, de adem stokt, men voelt zich langzaam verlammen. Vóór zich ziet men evenwel de wereld op haar mooist: hotels, badstoelen, terrasjes en kleurige zonneschermen, alles met blinkend licht overgoten, maar gaandeweg groeit de zekerheid, dat ge dit paradijs nooit bereiken zult. Vreemd is het, dat bij het allengs trager worden van elke beweging, terwijl ook af en toe het hoofd onderduikt en steeds meer water naar binnen stroomt. de gedachten helder blijven. Ik weet niet, wat Nini Boesman, die vlak bij mij worstelde (en al die tijd geen klacht geuit heeft), dat kwartier aan gedachten had, want ik heb haar sindsdien nog niet gesproken. Bij mij was de hoofd-ervaring: dit is nu sterven, en een grote nieuwsgierigheid naar die gewaarwording, vooral het eind ervan. Dit zal u misschien ongeloofwaardig voorkomen, omdat gevoelens van angst en vertwijfeling veel meer voor de hand liggen. De aanwezigheid daarvan wil ik echter geenszins ontkennen, zij waren in ruime mate mijn deel. Maar tegelijkertijd en daar doorheen het besef: dit is het dus, laat ik dit bewust doorleven. Er waren nog andere gewaarwordingen, doch slechts deze acht ik, als de meest onpersoonlijke, voor mededeling vatbaar. Hoe wij tenslotte op het laatste moment gered werden, is gisteren uitvoerig beschreven. Die zaak is er een tussen de zes redders en ons.
Tenslotte: in verschillende bladen las ik critiek op het beleid van het echtpaar Boesman. Ik kan de gegrondheid hiervan, evenmin vermoedelijk als de schrijvers zelf, beoordelen. Wat ik met zekerheid weet, is dat Nini Boesman een zeldzaam dappere vrouw is, die tot het eind heeft volgehouden en de volgende dag aan het strand haar ballon kwam inspecteren, alsof er niets gebeurd was. Hetgeen ik tot mijn spijt niet na kon doen.’
Nini Boesman meldde later nog: ‘Na een paar dagen werden we opgeroepen door de politie in Zandvoort, want er was een heleboel aangespoeld. De kaarten waren natuurlijk aangetast, een tas en de instrumenten waren niet meer te gebruiken. De politie had alles keurig op de grond neergelegd, zelfs de portefeuille van Bomans was er. Ik zei nog tegen Bomans: “Wat vreemd van dat jasje. Waarom heb ik niet geprobeerd om een instrument mee te nemen?” Toen zei jij: “Je dacht natuurlijk: Straks moet ik netjes op het strand verschijnen”. Dat vond ik een rake opmerking. We waren niet verzekerd en we hadden ook geen zwemvesten bij ons. Die waren moeilijk te krijgen. Van toen af zijn we ons gaan verzekeren, ook omdat we steeds meer vaart gingen maken. ‘Ik werd op het matje geroepen door de generaal-directeur van de Rijksluchtvaartdienst, de heer Backer. Hij dacht dat ik een stunt had uitgehaald met de landing in zee, en wilde me een berisping geven. Ik heb hem uitgelegd dat een onverwachte windvlaag me in zee had gedreven en nodigde hem uit voor een ballonvaart, zodat hij zelf kon ervaren hoe dat werkt (…) We zijn bevriend gebleven met Bomans. We vroegen hem nog een keer mee te gaan, om de vaart met het ongelukkige einde in zee goed te maken. Dat was bij een opstijging in de zomer in Breda, met prachtig weer. Maar toen puntje bij paaltje kwam, stapte hij niet in. De volgende keer dat we hem uitnodigden, heeft hij opgebeld dat hij niet op tijd kon komen en toen begrepen we dat hij niet durfde. Dat had hij eigenlijk ook gezegd: “Altijd als ik met een luchtvaartuig meega, gebeurt er iets.” Hij had eerder een vlucht meegemaakt, met een zweefvliegtuig, en dat ging óók verkeerd bij de landing: niet erg, maar het was geen normale landing.’
Bericht over de mislukte ballonvaart van mw. Boesman met Godfried Bomans en wethouder Van Geluk in het Algemeen Handelsblad, van 1 mei 1951
Reactie over de ballonvaart in het Algemeen Handelsblad van 5 mei 1951
Uit een bericht van Cees Janssen uit 2007: ‘Een naam die onlosmakelijk verbonden is met de Haagsche Ballon Club die in 1936 werd opgericht door o.a. Jo (Jan) Boesman, is mevrouw Nini Boesman-Visscher. Ze was 18 jaar toen ze Jo Bosman leerde kennen. In 1938 maakte Nini vanuit Kijkduin haar eerste ballonvaart met Jo die maar 10 minuten duurde. Hun huwelijksreis in 1946 begon met een gasballonvaart. Nini behaalde als eerste vrouw in Nederland in het jaar 1948 het brevet balloncommandante. Een vrouwelijke ballonvaarder was in die tijd uniek. Ze heeft in vele landen in de wereld ballonvaarten gemaakt en ging zelfs negen keer met een gasballon over de Alpen. In Aviodome is de gasballon PH-HBC compleet met mand te zien waarmee ze over het Noordpoolgebied heeft gevaren. Ze schreef een boek: ‘Gedragen door de wind 50 jaar ballonvaren’, uitgegeven in 1988. Nederland heeft twee gasballonnen, ongeveer 300 heteluchtballons en zo’n 150 ballonvaarders. Samen maken die jaarlijks 10.000 vaarten’.
In zijn dagboek van 1957 noteerde Godfried Bomans op woensdag 16 januari: ‘Overdag Mia. ’s Avonds zeer inspannend. Lezing voor het personeel van Caltex in Den Haag, gedurende pauze met een taxi naar de Bijenkorf (ook in Den Haag) om daar een half uur te spreken tegen een decor, voorstellende de ballon, waarmee ik in 1951 in zee gevallen ben, samen met Nini Boesman. De toepasselijkheid van deze vondst niet duidelijk’.
In een verhaal van Bomans ‘De ontsnapte ballon’ komen ook de ‘beroemde ballonvaarder Jan Boesman met zijn vrouw Nini’ voor. Nina Boesman komt ook voor in ‘De onsterfelijke Pa Pinkelman’. Ten slotte noteerde Bomans in zijn ‘Herinneringen aan Lodewijk van Deyssel, gepubliceerd in het weekblad Elsevier in 1966: ‘(…) ‘Het behoorde tot zijn levensfilosofie zich in de grootste calamiteiten onberoerd te tonen en ik steeg dan ook zeer in zijn achting, toen ik eens met de ballonvaarster Nina Boesman in zee stortte en de volgende dag bij hem kwam schaken zonder hiervan met een woord te reppen. Het liefst had hij gezien dat ik de gebeurtenis in het geheel niet had opgemerkt, maar hierin kon ik hem niet terwille zijn. (…)’
Doopceremonie
Citaat uit het boek van Heyligers over Nini Boesman: ‘In het begin doopten we tijdens de ballonvaart met een beetje zand en een scheut campagne, volgens oude traditie, en zo werd hij of zij opgenomen in de orde “Sic Itur ad Astra” (Zo gaan we naar de sterren), het motto van de Haagse Ballon Club. De passagier kreeg de naam van het dorp of het riviertje waar we op dat moment boven zaten. Later namen de volgers de champagne mee in de auto en doopten we de nieuwelingen na de landing. We vonden het niet juist meer om alcohol mee te nemen in de ballon. Dat was na het ongeluk in Wenen. waar een ballon tegen een toren botste en naar beneden stortte. Vier doden. De kranten schreven dat er alcohol in het spel was, omdat een fles champagne aan boord was gevonden. Godfried Bomans schreef een doopceremonie voor ons. Er gingen steeds meer passagiers mee, en toen vonden we het leuker van de doopceremonie een feestelijke bijenkomst te maken, waarbij alle passagiers die dat jaar voor het eerst mee de lucht ingegaan waren, werden uitgenodigd. (…) De eerste keer was in 1952. Ik zat in de doopcommissie, en Bomans met toga, was voorzitter. De dopelingen kregen een wit capeje om met het embleem van de HBC, zodat het zand en de champagne niet op hun natte kleren kwam. Soms moesten ze een zandbak op hun hoofd zetten. Ieder jaar maakte Bomans iets bijzonders van de ceremonie. De dopelingen moesten deemoedig het hoofd buigen terwijl Bomans deftig binnenkwam met een pedel. Hij hield een toespraak en haalde een paar mensen naar voren, die vragen moesten beantwoorden. Daar gaf Bomans dan weer heel geestige reacties op. Hij improviseerde en week af van wat hij geschreven had; elke keer werd het
iets bijzonders. We hebben altijd erg om hem moeten lachen. Ik stond in de mand en doopte de nieuwelingen. Op het eind zei Bomans: “Balllast ben je en ballast zal je blijven” en dan moesten de dopelingen antwoorden: “Ik ben niets, de balloncommandant is alles. Ik ben een waardeloze zak met zand”.
De liturgie der ballon-doop werd in 1952 door Godfried (‘van de Noordzee’ ) geschreven en is gepubliceerd in het blad Godfried, 13e jaargang, nummer 2, oktober 1995:
In het tijdschrift Godfried, 1976 (1), p.18-22 publiceerde A.C.Koekebakker een gesprek met Nini Boesman. Daarbij komt vooral het hachelijke avontuur van Koninginnedag 1951 ter sprake. De ballonvaart vond plaats met de grote luchtballon PH-BHD (Henri Dunant), die opsteeg van een terrein van de Bloemendaalse hockeyclub B.M.H.C. Godfried Bomans nam hierbij als invaller de plaats in van een redacteur van het Haarlems Dagblad die plotseling ziek was geworden. De Bloemendaalse wethouder A.van Geluk zou aanvankelijk ook de tocht meemaken, maar moest wegens overbelasting kort voor de start en na loting met Bomans de mand verlaten. Godfried heeft het verhaal van zijn ervaringen gepubliceerd in het Haarlems Dagblad. Het interview eindigt als volgt na een vraag: ‘Maakte zich een soort paniek van Bomans meester? Nini Boesman: ‘Neen, helemaal niet. Op een gegeven ogenblik realiseerden we ons dat we in zee terecht zouden komen. Het stond van meet af aan vast, dat we Engeland nooit zouden kunnen bereiken, omdat de ballon daar niet op was berekend. Maar zowel Godfried als ik waren bijzonder kalm. Daarna heeft Bomans me verteld, dat hij nog wel eens nachtmerries heeft gekregen. Maar dat was een reactie achteraf, zoals wel vaker voorkomt. Ik had helaas niet op een landing op het water gerekend, anders had ik opblaasbare rubberboten meegenomen en drijvers, waardoor het mandje blijft drijven en had het hele levens ons gespaard gebleven.’
Godfried van Ballon en Teisterbant
Naar aanleiding van de ballonvaart op Koninginnedag 1951 en het artikel daarover van Godfried Bomans in het Haarlem Dagblad van 4 mei 1951 schreef Lodewijk van Deyssel inhoogdravende taal een lange brief aan ‘Waarde Godfried’, waarvan hier het laatste deel hierweergegeven ‘: ‘(…) Je eigen lotgeval nu, is als opzienbarendheid, zoo iets onvergetelijk prachtigs, dat indien de geheele toedracht door den uitgever van je toekomstig boek was geregisseerd, het woord super–geniaal, als advertentie-ontwerper voor “best sellers”, een juiste bebnaming zijner prestatie ware geweest. Want in je avontuur is niet alleen je eigen werkelijk levensgevaar voorgekomen; maar dat je den dood geproefd hebt zonder dien volldig te ondergaan, geeft er als levensondervinding iets éenigs aan en doet het in qualiteit uitmunten bóven wat een geheel overlijden ware geweest. Je handeling van onmiddellijk na de feitelijkheden zelfje kennismaking met den dood te relateren sluit zich onovertrefbaarwaardig bij het voorval zelf aan. Ik drink daarom op den wind, waarvan de onverwachte tegenvlaag het boven de zee heeft gedreeven.Ik zeg ‘”ik drink” omdat mij, die nogal eens feestmaaltijden mocht vóorzitten,sedert je lotgeval onophoudelijk toastfragmenten door het hoofd suisden en galmden nu de gebeurtenis zóo mooi was, dat daarover alleen feestelijk hulde kon worden gebracht aan den held-van-den-dag’. Karel. (Uit de schrijfcassette va Lodewijk vanDeyssel, ontnomen en ingeleid van aanteekeningen voorzien door Harry G.M.Prick., 1978)
Jac Aarts schreef als reactie op de tentoonstelling ‘Vier lichte letterheren’ (Bomans, Simon Carmiggelt, Kees Stip en Kees van Kooten) in 1999 in het Letterkundig Museum: ‘Aandoenlijk als tijdsdocument vond ik het proces verbaal, dat opgemaakt werd op 7 mei 1951. De beroemde balloncrash in de Zandvoortse golven had toen juist plaatsgevonden. Bomans en zijn toch vakbekwame leidsvrouwe Nini Boesman overleefden hun nare avontuur maar ternauwernood. Brave borst Pieter Verheul, werkzaam als agent bij de gemeentepolitie te Zandvoort, noteerde alles wat door de weer herstelde Bomans als vermist werd opgegeven. Hij deed dat plichtsgetrouw, als ambtenaar in functie. Zo zien we zijn getypte proces verbaal waarin o.a. staat “een gevoerd lederen herenhandschoen”, “een gekleurd wollen shawl”en “een ball point pen (merk onbekend)”. Vooral dat “merk onbekend” blijft mij intrigeren.’
Over het gebeuren bij de ballonvaart en de malheur die Bomans in zijn leven overkwam wijdde Jeroen Brouwers de volgende passages in zijn ‘De Spoken van Godfried’ (Amsterdam, De Arbeiderspers/Wetenschappelijke Uitgeverij, 1982):’In de bloei van deze nog gezellige Haarlemse tijd, – op Koninginnedag 1951, – zou Bomans met ballonvaarster Nini Boesman een ballontocht maken: – met ballon en al stortte hij echter voor de kust van Zandvoort in zee en ontkwam hij ternauwernood aan de dood. Louis Ferron in zijn boek over Teisterbant: “Dat was nog eens andere koek en een omineuze gebeurtenis als men bedenkt dat diezelfde zee hem nog eens bij de strot zou grijpen, toen hij in 1971, kort voor zijn dood, een week lang op het eiland Rottumerplaat verbleef. Eenzaam, met geen andere gesprekspartner dan de branding, de enige gespreksgenoot die hij niet de baas kon. Bomans heeft over dit ballonavontuur een stuk in het Haarlems Dagblad (4 mei 1951) geschreven, – het is nooit in enige Bomansbundel herdrukt, en niet alleen daarom interessant genoeg om het uitvoerig te citeren: “De parallel van de boulevard verschoof zich plotseling tot een diagonaal, die onze mand dwars doorsneed; we zagen de heftig toeterende file van auto’s onder ons voorbijglijden en dreven onherroepelijk de zee in. Het siert mevrouw Boesman, dat zij op dat moment een landing op het strand niet riskeerde. Het was er, met deze Koninginnedag, voller dan anders zo vroeg in het jaar het geval is. Ik trok m’n jasje en schoenen uit en stelde mevrouw Boesman voor hetzelfde te doen, Ze ging echter hier niet toe over. Wij kwamen vrij zacht in zee terecht, maar toen het water in de mand steeg werd door de koude de adem schier afgesneden. De commandante vroeg mij nu omhoog te klimmen den de scheurband stuk te trekken, hetgeen gebeurde. Terwijl het omhulsel suizend neerzeeg sprongen wij in het water. Ik ben een geoefend zwemmer, maar ik heb de invloed van het in dit jaargetijde nog zo koude water schromelijk onderschat (de temperatuur was 42 graden Fahrenheit). Tot onze schrik bleek dat mevrouw Boesman nog met een band aan de snel zinkende mand vastzat, maar het mocht mij gelukken haar tijdig te bevrijden. Ik denk dat wij ons toen ongeveer honderd meter van het strand bevonden. Ik wil over de tocht naar het strand niet lang uitweiden. In zulke ogenblikken duurt elke minuut een eeuwigheid. In het allereerste begin zwommen wij samen; ik ondersteunde Nini die haar ballonpak en zelfs haar schoenen had aangehouden; later bleek zij daardoor minder van de kou van het water te lijden had. Hierdoor kon ik haar loslaten, wat ze mij had verzocht. Ook al had ze mij dat niet gevraagd, vrees ik toch dat ik ’t helpen maar zeer kort had kunnen volhouden Want reeds na enkele minuten voelde ik mij verstijven van de kou. Het is een merkwaardige belevenis: het leven trekt uit armen en benen weg, de adem stokt, men voelt zich langzaam verlammen. Vóór zich ziet men evenwel de wereld op z’n mooist, alles lijkt met een blinkend licht overgoten, maar gaandeweg groeit de angst dit paradijs nooit te bereiken. Vreemd is het dat bij het allengs trager worden van elke beweging, terwijl ook af en toe het hoofd onderduikt en steeds meer water naar binnen stroomt, de gedachten helder blijven. Ik weet niet wat Nini Boesman, die vlak bij mij worstelde (en al die tijd geen klacht geuit heeft), dat kwartier aan gedachten had, want ik heb haar sindsdien nog niet gesproken. Bij mij was de hoofdervaring: dit is nu sterven, en, ondanks alles, een zekere drang dit bewust door te maken. Dit zal u misschoen ongeloofwaardig voorkomen, omdat gevoelens van angst en vertwijfeling veel meer voor de hand liggen. De aanwezigheid daarvan wil ik geenszins ontkennen; integendeel, zij waren in ruime mate mijn deel. Maar tegelijkertijd, en daar doorheen het besef, dit is het dus, doorleef het bewust. Er waren nog enkele andere gedachten en gewaarwordingen, doch slechts deze acht ik, als meest onpersoonlijke voor mededeling vatbaar. Ik kon niet zien dat op de kust reeds reddingspogingen waren begonnen. Toen ik op het punt stond het op te geven, want ik kón niet meer, zag ik plotseling dat zes mannen in zee een levende keten vormden en ons elk een balk toeschoven. We waren gered!’ (Nog een andere keer zou Bomans op het nippertje aan de dood ontsnappen: op 27 februari 1968 bleef hij “bij een ernstig auto-ongeluk als door een wonder ongedeerd”. (Michel van der Plas)’. Tot zover Jeroen Brouwers.
Bovenstaande foto komt uit het boek ‘Godfried achteraf bekeken’ van Jan Bomans (1978), hoofdstuk: Godfried van Ballon, waarin ook de redding van de mislukte ballonvaart met Nini Boesman ter sprake komt en als volgt eindigt: wie dat wil kan zelf nog eens ballontocht meemaken zonder koude douche in ‘Pim, Frits en Ida, deeltje 4. Daar klim je duidelijk met de auteur zelf in de mand. De boekjes brengen je in voortdurende verrukking. Je kunt ze blijven lezen, omdat ze zo simpel de grootste waarheden bijbrengen, getuige de ballontocht – uit het leven gegrepen.’
Ballonvaart van het echtpaar Boesman naar Castricum, getekend door A.Melchior (N.H.A.)
Voor Nini en Jan Boesman in ‘De Werken’ van Godfried Bomans wordt verwezen naar de volgende delen en pagina’s: deel 1, pagina 721; deel II, pagina 441; deel III, pagina 541; deel 5, pagina 706; deel VII, p. 144-146. Verder wordt over de ballonvaart met Nini Boesman verwezen naar de site delpher van de Koninklijke Bibliotheek met 15 berichten in 1951; Jeroen Brouwers: ‘De spoken van Godfried Bomans‘, p.56-58; Louis Ferron, De keldergang der heren, pagina 56; Jac Aarts, in zijn Bomansstudies: deel 1, pagina 64, deel 2, pagina 72, 123, 204; deel 3, p.107 en 112; deel 4, p.171; Jan Bomans, ‘Godfried van Ballon’, in: Godfried achteraf bekeken p.253-55; Oud-voorzitter van het Godfried Bomans Genootschap A.C.Koekebakker jr. interviewde ballonvaartster Nini Boesman, gepubliceerd in het tijdschrift Godfried, jaargang 2, nummer , p.18-22: ‘In gesprek met Nini Boesman. GB’s ballonavontuur liep slecht af. Zelfs in het ijskoude water bleef GB galant .“Als het het niet meer volhoudt, kom dan maar op mijn rug zitten”. Historisch Genootschap ‘Oud Zandvoort’ heeft op zijn website een artikel staan over de ballonvaart op Koninginnedag 1951: ‘De luchtballon van Nini Boesman; Zandvoortse reddingsboot bergt een luchtballon’; Elise Heyligers, Nini Boesman gedragen door de wind; 50 jaar ballonvaren.1988.
=====================================================
6. GODFRIED BOMANS EN ZIJN ‘LARENSE JAREN’ BIJ KUNSTENARES EN MYSTICA LIZZY BREMAN-SCHOUTEN (1887-1967) – Co Breman – dochter Elsebee – Sonnewyck – de Italiaanse reis naar klooster Monte Oliveto
Over Lizzy en Co Breman is in de Werken van Bomans informatie te vinden in deel VI, p.340-345, 348-350, alsmede in deel VII, p. 614-620.
September 1933 liet Godfried Bomans zich inschrijven als student rechten aan de Universiteit van Amsterdam, aanvankelijk als spoorstudent, vervolgens op kamers in de Huidenstraat. Hij zal tot 1 februari 1939 in Amsterdam blijven, toen hij plotseling naar Nijmegen te vertrekken, waar hij zich laat inschrijven als student in de psychologie en wijsbegeerte. In Amsterdam begint hij mee te werken aan het r.k. blad De Dijk, ‘Orgaan van de unie van Roomsch Katholieke Studenten-Vereenigingen in Nederland’. en raakt hij bevriend met Joost Laudy en in 1935 maakt hij met zijn broer Rex een reis naar Italië waar ze verblijven in het klooster Monte Oliveto, waar Joost Laudy later zou intreden als Benedictijn. In het hoofdstuk ‘Op zoek nar een roeping’ schrijft Michel van der Plas in de biografie ‘Godfried; het leven van de jonge Bomans 1913-1945’ onder meer: ‘(…) Op de Dijk-redactie maakt Godfried nader kennis met Joost Laudy, een zoon van de hoofdredacteur van het dagblad “De Tijd’, een figuur in het roomse bestel die in status vergelijkbaar is met Bomans Senior. Beiden gaan al jaren door voor een zware bronzen klok van de roomse kerk. Beiden staan zwaar met hun vaste overtuiging op de rots van de waarheid en vormen als burchtbewoners op hun beurt weer burchten voor hun zonen. Beiden hebben grote moeite te communiceren met aankomende talenten. Laudy, die al enige tijd in Nijmegen rechten gestudeerd heeft doet dit van eind ’34 af in Amsterdam, als spoorstudent. Hij is het die Godfried in het begin van het daaropvolgende jaar introduceert bij mevrouw Lizzy Breman-Schouten in Laren. Deze begaafde, tot het katholieke geloof bekeerde, religieus diep bewogen vrouw heeft in haar woning, villa Sonnewyck, Torenlaan 55, een soort van bezinningscentrum gesticht waartoe zich nogal wat katholieke jongelui voelen aangetrokken.
[Gedateerd ‘Voorjaar 1936′ schreef Godfried Bomans een brief aan zijn vroegere buurjongen van Boshof, Gé, een brief vanuit Laren: ‘Beste Gé, Je raadt nooit waar ik zit! In Laren. Vader en moeder zijn twee weken naar Duitsland en nu zit ik alleen in het grote huis, helemaal alleen, dat kon ik niet uithouden. Ik zag op het laatst overal dieven en spoken in de kasten en onder het bed. Daarom zeg ik tegen Corrie [de huishoudster] ga maar naar Rijnsaterswoude, ik ga ergens logeren. Zij was blij en ik vind ’t hier ook heerlijk. Het is het huis van de bekende Larense kunstschilder Breman, die pas 70 jaar is geworden, maar zijn vrouw is de liefste engel die er bestaat op de hele wereld. Door een toeval ben ik met haar in aanraking gekomen, neen, de wijze vinger van God heeft mij hierheen gedouwd, en hier zit ik nu tussen vazen, marmeren goden, oude spinetten, schilderijen en geraamten een brief te schrijven aan jou, die wel erg boos, of neen, teleurgesteld zal geweest zijn, dat ik zo lang wachtte met te antwoorden op je fijne brief. Al het oude rees voor mij op, toen ik haar las, de oliebollen, het Leger des Heil, de piano-avonden, spook-spelen en het zuurkraampje wat op onze zolder staat, naast het Boshof-huis. Precies driemaal in deze avonden ben ik aan een brief aan jou begonnen en eerst nu zet ik door omdat de rechte toon er is. Ik ben blij dat je zo mooi en goed over mijn broers denkt, zij zijn het waard! Met mijn studie, Gé, gaat het niet goed, ik ben toch niet voor advocaat geboren, zeg nu zelf eens. Zelfs als ik mijn examen haal, wat dan nog. Eén advocaat meer bij de duizenden! Ik heb heel andere talenten in mij, die daar niets, maar dan ook niets mee te maken hebben. Hoeveel meesters in de rechten zijn er in Haarlem: 120! Hoeveel sprookjesvertellers? Geen een. Ik weet wel wat God mij gegeven heeft, en ik zal het gebruiken zo goed ik kan (…). Uit: Godfried achteraf bekeken; door Jan Bomans , Bussum, Centripress, 1978, p.237-239].
Wat zij er vinden is om te beginnen een serieuze geloofsbeleving, die scherp afsteekt bij het verburgerlijkte christendom van hun eigen milieu, waarin de evangelische boodschap vereenzelvigd lijkt met het instituut van de kerk en ondergeschikt gemaakt aan het belang van “de katholieke zaak”, en waarbij het gaat om het handhaven van de machtspositie. Correcties op die visie, later haarscherp ontleed door Anton van Duinkerken in zijn essay “De crisis in het christelijk bewustzijn”, zijn de idealistische jongeren vrijwel nergens aangereikt. Wat hun dwars zit is wat Van Duinkerken een “ontaarding” heeft genoemd (…) In de grote Larense villa vinden zij de lectuur, de gesprekken, de spiritualiteit die zij thuis missen. Daar krijgen zij iets te verstaan van inwendig leven, van de verborgen God. Daar vergeten zij clericaal lawaai en de holle preken van leken-voormannen. Het huis van de altijd gastvrije mevrouw Breman is smaakvol ingericht, het vormt ook een cultureel milieu (haar man, Co Breman, is kunstschilder); de sfeer is er à l’aise; een ieders persoonlijkheid wordt er ontzien. Naast Joost Laudy herademt Godfried hier. Hier gelooft hij nieuwe inspiratie te kunnen opdoen. Onder invloed van het huis begint hij er naar geestelijke lectuur te grijpen: Pascal, Newman en het boek van de Deense bekeerling Joergensen over de H. Catharina van Siena. Hij raakt oprecht onder de indruk van de opgewekte sfeer van een diepe geloofsovertuiging. Dwepen is hem vreemd. Maar ook de overgave van de mystiek trekt hem niet; daar is hij teveel realist voor. Wanneer hij een keer van Sonnewyck terugkeert, pakt hij in zo’n stille Larense laan, opeens een steen van de grond en smijt die tegen een boom: “Kijk, roept hij, dat vind ik pas echt”. Concrete observatie zegt hem meer dan beschouwingen over het onzienlijke. Maar hij wordt er wel door aan het denken gezet. Hij begint er de alledaagse kerksfeer door te verachten als van uiterlijkheden en sleur. Hij leert er de behoefte om op zoek te gaan naar een harmonie van zijn rationele aanleg met het mysterieuze. Als hij daarmee worstelt, geeft hij er zijn nieuwe Larense vrienden weinig van prijs. Hij is gesloten. Hij gaat weliswaar vaak naar Sonnewyck toe, blijft er soms een paar dagen, soms zelfs weken, logeren, maar komt er over als een waarnemer, die opzij blijft zitten. Zodra er echt uitgewisseld moet worden, geeft hij niet thuis, Hij maakt de indruk het alles te willen verwerken in een ivoren toren, in een soeverein isolement. Die trots staat vriendschap in de weg. Zonder twijfel zoekt hij, dit en het volgend jaar, ernstig naar zijn eigen identiteit. Maar hij laat niemand toe binnen zijn eigen rationeel domein en zeker niet binnen de ommuring van zijn gevoelens.
Edward Krabbendam publiceerde een artikel ‘Bomans als monnik’in het blad GODFRIED, jaargang 28, nummer 2, september 06, p.64-69, waarin hij over de Larense periode en reis naar klooster Monte Oliveto schrijft.
Uit zijn eigen beschrijving van “Torenlaan 55” zou men de indruk kunnen krijgen dat het bijna exclusief zijn gastvrouw aldaar, Lizzy Breman, is die hem een paar jaar achtereen als een sterke magneet aantrekt. Hij roemt haar verfijnde cultuur, haar eigenaardige schoonheid; hij voelt zich verwarmd door kleine gebaren van haar, zoals een kruis op zijn voorhoofd; hij laat zich door haar een nieuwe naam, Gill, geven; hij stelt vast dat zij, met haar lijfspreuk “Plus est en vous” meer in hem ziet dan zijn ouders en anderen in zijn directe omgeving. Hij is, eenvoudigweg, in haar ban. Joost Laudy zit meestal naast hem tijdens de saaie colleges op de universiteit. Hoewel zij geregeld samen de gasten zijn van huize Sonnewyyck, raken zij, eenmaal weer buiten, hun ervaringen aldaar in hun gesprekken niet aan. Godfried opent zijn hart niet. Het enige wat hij wil laten toetsen is zijn literaire werk. Soms doden de twee in de collegebank de tijd door in de vorm van een wedstrijd gedichten te schrijven over eenzelfde onderwerp. Ze wisselen ook vrij geregeld verzen uit. (…)’
Februari 1937 schreef Godfried Bomans in een missive aan zijn oud-leraar Nederlands, tevens corresponderend lid van de Rijlandse Academie, A.J.Schneiders: ‘Mijn tenten heb ik voor enige tijd opgeslagen ten huize van Co Breman (sic: een jaar geleden zou hij zeker Lizzy Breman, Torenlaan 55, Laren hebben genoemds), waar het goed is te zijn. Beata Solitudo! Ik ga nu een wandeling maken, het weder is Hercules Seghersachtig, wolken, wind, grijs en wild. Dreigend. Wij werpen een hartelijke groet in de richting van Overveen.” In een P.S. zegt hij nog dat hij naar de Lijdensmeditatie op de KRO-radio zal gaan luisteren. Die wordt in de Vastentijd van 1937 verzorgd door een nieuw retorisch talent, pater Peters O.E.S.A., en Godfried neemt zijn toon over, wanneer hij ironisch opmerkt, dat hij nu “in gedachten de beek Kedron gaat oversteken.” Maar in de “heilige eenzaamheid” van villa Sonnewyck maakt hij ook prozaïsche berekeningen: hoeveel geld heeft hij nodig om “de Penaten naar de boorden van de Amstel te verhuizen?” En dan: mijn ouders zijn fel tegen zulk een plan gekant, moeder voorop.’ (uit: ‘Godfried, het leven van de jonge Godfried’, pag. 178-179.).
Dagblad Trouw schreef 26 september 2016: ‘Bijna was Godfried Bomans monnik geworden. Twee weken zat hij in de abdij van Monte Oliveto, een klooster in de buurt van Siena. Halsoverkop verliet hij het ook weer. Hoe kwam Bomans ertoe om kloosterling te willen zijn? In het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis schrijft Harry Broshuis (1937, na een leven als leraar nu aan het promoveren over die korte periode in Bomans’ leven. Het kwam allemaal dankzij de familie Breman die in Laren in Villa Sonnewyck woonde, aan de Torenlaan 55. De heer des huizes, Co Breman was kunstschilder. Het was via mevrouw Breman, Lizzy Breman-Schouten, dat Bomans een kant van het katholieke geloof ontdekte die hij van huis uit niet kende. Lizzy Breman was dankzij Frederik van Eeden katholiek geworden, in haar huis had ze een soort bezinningscentrum gesticht, schrijft Harry Broshuis “Men leefde er in een soort van voortdurende staat van opperste vervoerdheid en men meende ook dat dit extatisch tot alles bereid zijn een teken was van het ware geloof, citeert Broshuis uit het werk van Bomans zelf. Een van de jongeren die vaak in huize Breman verbleven, Joost Laudy, vertrok naar klooster Oliveto en Godfried Bomans volgde hem. Hij was weg van het klooster daar, meende een stem te horen die hem riep, daar levenslang te blijven. Na een kort verblijf in Nederland keerde Bomans terug naar het klooster en deed een pij aan. Twee weken later deed hij die weer uit. “Ik had een gevoel alsof ik op mijn tenen stond, alsof het allemaal subliem en tegelijk niet waar was”, schreef Bomans later. Broshuis heeft een andere verklaring: Bomans zou bindingsangst hebben gehad. De schrijver deinsde immers ook terug voor het kerkelijk huwelijk. Pas vier maanden later zei hij ja”. ‘
Godfried Bomans over de St.Jans processie te Laren en ‘Sonnewyck, Torenlaan 55, in: De Dijk, jaargang 6, 1937-1938, nummer 10, p.305-307.
In De Volkskrant van 25 juni 1946 wijdde Godfried Bomans nogmaals een column aan de op 24 juni van dat jaar gehouden St. Jansprocessie in Laren
Het echtpaar Breman als beeldend kunstenaars
Catharina Elisabeth (Lizzy) Breman-Schouten is 29 november 1887 in Amsterdam geboren en 21 oktober 1967 te Laren overleden. Op 10 april 1912 huwde zij met de kunstschilder Ahazueros Jacobus (Co) Breman, 7 december 1865 te Zwolle geboren. Zij kreeg haar kunstzinnige opleiding aan de Rijksacademie van beeldende kunsten in Amsterdam tussen 1905 en 1908. Aanvankelijk in Amsterdam, was zij vanaf 1909-1910 werkzaam in Laren (in 1913 ook in Napels). Van haar zijn voornamelijk geschilderde portretten bekend. Behalve de tekening van Frederik van Eeden, o.a. schilderijen van John van den Wall Bake (1837-1965), Maria Margaretha Francisca Lefebvre (1847-1917), Herman Adriaan van den Wall Bake (1867-1949), Jeanne Charlotte Hasselman (1873-1957).
Na 1927 heeft Lizzy Breman-Schouten zich voornamelijk met spirituele en religieuze zaken beziggehouden, als middelpunt van de zogeheten ‘Larense Kring’, gericht op lekenapostolaat en oecumne en met personen als Willem Hendrik van de Pol, Hendruk van der Linde, dr. Radboud Weel en mgr. J.G.M.Willebrands . Formeel opgericht in 1943, maar het huis ‘Sonnewyck’ aan de Torenweg 55 in Laren was al bvoor die tijd een bezinningscentrum, voor jongeren, zoals Joost Laudy en Godfried Bomans, maar ook voor voormannen van de latere meer oeucumenisch gerichte voortzetting van de AVPC, de Sint Willibrordus Vereniging: Thijssen, Willebrands, J.Groot en de dominicaan Pauwels. Buiten Bomans en haar weinige werken als (portret)schilder is zij bijna helemaal vergeten, weliswaar bestaat vandaag de dag nog altijd een Lizzy Breman-Stichting, gevestigd in Wageningen en Oosterbeek, in 1951 gesticht met als doelstelling de bevordering van interreligieuze samenwerking (oecumene).
Overlijdensadvertenties Co Breman in Algemeen handelsblad, 21-1-1938
In 1959 heeft Bomans een uitleg gegeven over de periode 1934-1937 dat hij in de ban was van mw. Lizzy Breman en in het bezinningscentrum ‘Sonnewyck kwam, waar ‘eenieder in geloofsnood ‘ welkom was. Wat hem daar boeide ‘was de glans van nieuwheid, waarmee het oude geloof plotseling overtogen scheen’. Circa 1959 heeft Godfried Bomans in een stuk ‘Voor inwendig gebruik’ voor anderen, maar evenzeer voor zichzelf, uitleg gegeven over het waarom hij hiertoe gekomen was. Zijn volledige bijdrage is opgenomen in ‘De Werken’, deel VII, pagina’s 614-620. Ik citeer hier slechts de eerste alinea’s: ‘Ik schrijf dit op verzoek. Het ware anders niet geschreven. Er is mij bovendien verzekerd, dat slechts weinigen dit lezen zullen. Deze enkelen schijnen voor het behoud en de bloei van een streven, dat mij lief is, van betekenis te zijn. Ik verzoek hen dit te lezen in de geest, waarin het geschreven werd. Deze is wel een critische, maar betreft slechts de praktijk van het katholieke geloofsleven. De orthodoxie daarvan, raakt zij niet, noch ook bedoelt zij te raken, omdat deze in confesso is. De hier volgende opmerkingen werden bovendien ingegeven door een bezorgdheid, die in aanhankelijkheid haar grondslag heeft. Mochten zij, die dit onder ogen krijgen, het nuttig oordelen dat ook anderen hiervan kennis nemen, dan verzoek ik hen dringend van eenzelfde gesteldheid doordrongen zijn. In de periode 1934-1937 kwam ik vaak een tijdlang zelfs wekelijk op “Sonnewyck”. Ik was student te Amsterdam. Wat er gebeurt als een katholieke jongen,. komend uit de zorgvuldig beschutte beslotenheid van een door paters gereguleerd aquarium (het Lyceum der Augustijnen te Overveen) plotseling in de vrije zee van tegenwoordige meningen geworpen wordt, is te weinig onderzocht. Gewoonlijk neemt men aan dat de jongeman de kompas-richting aanhoudt, die hem met het eindexamen werd meegegeven. Dit nu is niet waar. Het zou waar zijn, als hij een heilige of een sufferd was. Is geen van beide het geval, dan gebeurt er iets heel anders. Hij krijgt het gevoel, tot dusver met een uitermate klein kluitje in het riet te zijn gestuurd. En hij wil, behalve het riet uit, ook het kluitje kwijt. (…)’
In het boek ‘In de kou’ dat Godfried Bomans als een dialoog samen met Michel van der Plas publiceerde in 1969 spreekt Bomans over zijn korte verblijf in het Italiaanse klooster Monte Oliveto en komt ook de aanleiding ter sprake. Citaat: In Laren woonde een mevrouw Breman. Dat was een heilige vrouw; ze was getrouwd met Ko Breman, een schilder, die van al die hoge dingen niets hebben moest en dol op garnalen was, resten hiervan waren voortdurend op zijn jasje te zien. Hij floot ook altijd op de gang, als een protest tegen het gregoriaans, dat in de andere vertrekken te horen was. Zij heette van zichzelf Schouten. En deze Lizzy Breman-Schouten was katholiek geworden door Frederik van Eeden. Haar katholicisme had ook het sterk gevoelsmatige daarvan, waarbij nog pater van Ginniken kwam, die haar peetvader was. Men ging niet zomaar naar de kerk en dan afgelopen, nee, men leefde in een voortdurende staat van opperste vervoerdheid, en men meende ook dat dit extatisch tot alles bereid zijn ook een teken was van het ware geloof. Ik was meteen helemaal weg en zij was ook een bijzonder wezen. Ik had nog nooit een vrouw ontmoet, die tegelijk zeer vroom en van een verfijnde cultuur was, die twee dingen gingen nooit samen, het was volstrekt nieuw voor dat dit kon. Zij nodigde me uit om bij haar te komen, ze woonde op de Torenlaan in Laren. Ik zat meteen midden in haar spinneweb. Het interieur was heel sober, maar van een uitgekiende soberheid, plankenvloer, hier en daar een delicaat meubel, ik durfde me bijna niet te bewegen. Ze omhelsde me en gaf me een kruis op het voorhoofd, verder weinig woorden, ik voelde direct: ik ben erbij, hier gelden alleen de hoogste maatregelen. Er was ook nog een andere jongeman in het vertrek, die sloot alleen even de ogen om aan te geven: dit is het moment van je leven en tegenspartelen is zinloos. Ze was tijdeloos. Ik heb nooit geweten hoe oud ze was en daarnaar informeren was natuurlijk uitgesloten, niemand had dat trouwens geweten, al waren veel discipelen om haar heen, maar die hadden wel wat anders aan hun hoofd. Ze was heel mooi: klein met vurige Spaanse ogen die je doordringend aankeken, een laag voorhoofd – dat is mij altijd opgevallen – een grote neus, wat veel heiligen hebben, en een stem die me helemaal dronken maakte van geluk. Haar man was schilder en die kwam binnen met zijn vest vol garnalen en een liedje neuriënd, want die beoefende een geheel andere zijde van het leven, Zij sprak daarover niet met afkeuring, maar met liefdevolle deernis. “Ko”, zei Ze “zal ooit de omarming van Christus voelen. (…)’ .
Rex Bomans die met Godfried de Italiaanse reis naar Monte Olivete meemaakte schreef daarover in zijn necrologie gewijd aan zijn jongere broer: ‘(…) Godfried verdroeg heen enkele vorm van dwang. Hij ging daarin ontstellend ver. Te ver zelfs, tot in het absurde toe. Er zijn daarvan wel voorbeelden te geven onder iemand te kwetsen. Zo heb ik zelf eens een reis van ruim twee maanden door Italië met hem gemaakt. Gedurende die hele reis weigerde hij gewoon om welk gerenommeerd kunstwerk dan ook te bezoeken, Ik zelf had altijd burgerlijk een Bädecker bij me en als we dan op een pleintje wat zaten te drinken en ik deelde bijvoorbeeeld mede dat juist om de hoek de David van Michelangelo te bezichtigen was, zei hij welwillend: “Ga maar even kijken”, maar zelf ging hij niet. Dezelfde reis eindigde met eeen verblijf in een klooster op de Monte Olivete in Toscane. Godfried zelf vertelt daarover uitvoerig in een van zijn werken. Wat hij niet vertelt is, dat hij wel degelijk besloot bij deze orde in te treden. Bij onze terugkeer in Holland stelde hij vader van dit besluit in kennis. Deze reed darop in zijn Mercedes met Godfried het hele land af om hem gelegenheid te geven familie en vrienden vaarwel te zeggen. Het resultaat was dat Godfried zich toen menselijkerwijs niet meer kon terugtrekken. Dat was hij waarschijnlijk ook helemaal niet van plan, maar omdat hij zich in een dwangpositie voelde gemanoeuvreerd deelde hij vader na floop van de rondreis mede toch maar van de roeping af te zien. Zo ging dat altijd. Hij heeft ruim negen jar gestudeerd: twee in Leiden, drie in Amsterdam en vier jaar in Nijmegen. Gedurende al die jren heeft hij in het begin een enkel examen afgelegd, maar al spoedig heeft hij zich voor zoiets niet eeens meer opgegeven. Niet dat die studie tevergeefs is geweest. Integendeel. Maar voor een vader is het toch geen bijzonder bevredigende gang van zaken. Hij studeerde wel, maar alleen wat hij zelf wilde en vooral niet wat “moest”(…)’.
Over zijn terugkeer uit Monte Oliveto zijn Bomans ooit: ‘Toen ik terugkwam was ik weer de oude flapdrol’ Een verslag van Bomans twee Italiaanse kloosterreizen en de invloed van mevrouw Lizzy Breman-Schouten schreef Edward Krabbendam in zijn: ‘Bomans, bezinnen, biechten en bidden. Citaat: ” (…) Van der Plas schreef over de eerste reis naar Italië: “het korte avontuur vangt aan in de zomermaanden. Het begint argeloos; hij zal met zijn broer Rex een maand of twee een Italiaanse reis maken ” (Godfried, p.148). Het moet een culturele vakantie worden. Godfried heeft er weinig zin in. Na plekken als Como en Genua, leeft hij in Siena helemaal op. Ze zijn dan in de buurt van de berg Monte Oliveto, waarop een groot klooster is gebouwd en waar vriend Joost Laudy ruim een half jaar eerder is ingetreden. De broers gaan daar heen en krijgen een slaapkamer in een verlaten vleugel van het grote gebouw (,…) Godfried doet ten dele met de paters mee, Rex niet. “Na een week”, schreef van der Plas, “is Godfried er zeker van: tot dit leven is hij geroepen. Hij valt voor vader abt op zijn knieën en vraagt hem of hij voorgoed een plaats mag krijgen in deze gemeenschap. Hij is welkom (…) De volgende morgen vertrekt hij met Rex: hij moet naar huis om afscheid te gaan nemen. Tot spoedig, Oliveto” (p.149).
Over zijn tweede verblijf die zomer in het klooster in Italië, schreef Bomans in “In de kou”(1969) – een boek dat tot stand kwam na een langdurig gesprek met Van der Plas – het volgende: “Ik ben ook eens in een klooster geweest, twee weken, maar, (…). Dat was een Italiaans klooster. Je moest dan naar Siena reizen, en van Siena met een bus naar Asciano (…) Vandaar uit zag je in de verte een berg en dat was de Monte Oliveto. En daarop stond een klooster van de benedictijnen (…) Maar laat ik je eerst even zeggen hoe ik erin gekomen ben. In Laren woonde een mevrouw Breman (Werken VI, p.340). Dan volgt een verslag over Lizzy Breman, haar bezinningsoord en haar “discipelen”. Bomans vervolgde met: “Een van die jongens is karthuizer geworden, een ander norbertijn en een derde werd trappist (p.341-342). (…) Successievelijk waren al die jongens verdwenen, ik weet nog goed dat Joost Laudy wegging, naar de Monte Oliveto; die vertrok met een bus naar Utrecht (…). Wij stonden samen op de weg, mevrouw Breman en ik, (…). Je begrijpt hoe ik er als een boerenlul naast stond. En toen begreep ik dat ik ook moest gaan, alleen al als inlossing van een soort ereschuld (t.o.v. Lizzy Breman, e.k.), maar ik wou eigenlijk niet. Toen ben ik ziek geworden, een maand lang, ik was helemaal verscheurd. En toen ik weer overeind kwam heeft ze een gesprek met me gehad (…) Ten slotte ben ik toch gegaan, maar ik was ziek, in de war, ondersteboven, (…) (p.343). Bomans keerde na zijn eerste verblijf in het Italiaanse klooster, in Haarlem terug. Daar maakte hij zijn plannen bekend, nam van familie afscheid, bedacht zich, raakte innerlijk verscheurd, en werd door Lizzy Breman naar het klooster in Italië “geduwd”. Bomans, toen 23 jaar oud, bereikte wederom de Monte Oliveto. In het klooster viel overigens heel wat te genieten. Het was een groot eeuwenoud klooster, berekend op 880 paters, terwijl er nog maar twintig waren. Bomans vond de kale refters, de door pijlen uitgesleten deuren en muren en de doodstille binnenplaatsen met ruisende bronnetjes, prachtig. Hij had nog geen pij, daarvoor was Bomans er te kort, maar wel een eigen cel, “zo’n stenen kamertje met een stromatras”, schreef hij, “en verder niets erin, prachtig is dat, met dat hoge bovenlicht. Ook deed ik mee met het koorgebed, dat heel vroeg in de ochtend begon als het nog bijna donker was” (p.345). Ik kende al een beetje Italiaans, dat had ik geleerd, en ik heb het daar twee weken uitgehouden en ben toen weer teruggereisd. Waarom ik het niet gedaan heb (intreden)? Ik had een gevoel alsof ik op mijn tenen stond alsof het allemaal subliem en tegelijk niet waar was. (…) Ik begreep dat het althans voor mij een leugen was en dat ik daar niet in mocht volharden. Ik vond het vreselijk om naar huis te gaan, want mijn ouders waren erg ingenomen met die stap (…). Wat een genade voor iemand, die aan alle kanten dreigde scheef te gaan. En toen ik terugkwam was ik weer de oude flapdrol” (p.343). Op bladzijde 345 gaf Bomans duidelijker aan waar die leugen uit bestond. De oude paters, die hij stuk voor stuk beminde, “waren er, dat zag je aan hun kalme blije gezichten. En opeens begreep ik, dat ik op dit geluk geen recht had, dat wat bij hen een verovering bij mij een vlucht was.” Tijdens zijn eerste verblijf van ongeveer een week in het klooster, was kennelijk het vakantiegevoel zo groot geweest dat Bomans daar voor altijd wilde blijven. Weer in Heemstede bedacht hij zich maar ging onder grote druk toch weer op reis. Na twee weken hield hij het voor gezien. Dat dit een tweede bezoek van Bomans aan het Italiaanse klooster betrof, blijkt uit bladzijde 347 van “In de kou”: “Ik ben nog iets vergeten te zeggen. Ik was net daarvoor in Siena geweest, en had daar door de achterbuurten gelopen”. Dat klopt met wat zijn broer Rex over de Italiaanse vakantiereis met Godfried schreef, een reis die een maand of twee had geduurd. Rex maakte melding van vier overnachtingen in Siena. Daarna overnachtten hij en zijn broer zeven maal in Monte Oliveto (Godfried achteraf bekeken, pagina 211). Vandaar ook dat Godfried tijdens zijn tweede verblijf al een beetje Italiaans sprak’ [aldus Eward Krabbendam].
Bijlage 1: In de vrije zee; over Lizzy Breman-Schouten, door Fred Berendse
‘”Dat was een heilige vrouw”, zegt Godfried Bomans In de kou (1). Michel van der Plas beschrijft haar als een “begaafde, religieus diep bewogen vrouw” (2). Jeroen Brouwers noemt haar een “mystica of hysterica uit Laren” (3). Zij doelen op mevrouw Catharina Elisabeth Breman-Schouten, wier invloed op de jonge Godfried zo groot zou zijn geweest, dat hij bijkans het klooster was ingetreden.
Catharina Elisabeth (Lizzy) Schouten werd op 29 november 1887 te Amsterdam geboren als telg van een vooraanstaande, zeer gefortuneerde Joodse familie. Zij bezocht de Rijksacademie te Amsterdam en exposeerde haar portretten onder meer te Den Haag, Amsterdam en Laren. Zij huwde de eenentwintig jaar oudere, uit Zwolle afkomstige, kunstschilder Ahasverus Jacobus (Co) Breman (7 december 1885 – 18 november 1938). Deze kunstenaar had zich in 1897 in het Gooi gevestigd, alwaar hij actief deelnam aan het kunstenaarsleven. Te Laren werd ter nagedachtenis een laan naar hem vernoemd. Naar Lizzy Breman-Schouten werd geen straat vernoemd, maar er is wel een Lizzy Breman-Schouten Stichting” (4). Deze stichting bevordert het interreligieuze gesprek, want de verdiensten van mevrouw Breman zijn niet gelegen in haar kunstuitingen, maar in haar levenslange tomeloze inzet en baanbrekende werk voor de oecumene. Onder invloed van Frederik van Eeden ging mevrouw Breman in 1922 over tot het katholieke geloof. Omdat zij liefdevol werd opgenomen in de moederschoot der kerk, wilde zij uit “onbaatzuchtige gastvrijheid” iedereen opnemen in haar kapitale villa Sonnewijck, Torenlaan 55 te Laren. “Uit heel Nederland kwamen daar tobbers, zoekers, worstelaars en ook natuurlijk religieuze halvegaren met haar praten. Zij gaf dan kracht. Dat deed ze tot haar dood. Haar hele vermogen heeft ze daarin gestoken.” (5). Vanaf haar bekering was zij ten zeerste bewogen over de verzuiling die de christenen verdeelde. Leken, studenten, geestelijken en theologen van alle gezindten konden in haar villa rekenen op een sfeer waarin daarover openlijk gesproken kon worden. Tussen 1934 en 1937 kwam ook Godfried Bomans in Sonnewijck veelvuldig, soms wekelijks, over de vloer (…) Het zou mevrouw Breman zijn geweest die de jonge Godfried, in navolging van zijn vriend Joost Laudy, ertoe zou hebben aangezet ook in het klooster te treden. In 1936 reist hij met zijn broer Rex naar Italië, waarbij hij het benedictijner klooster Monte Oliveto nabij Siena bezoekt en er wil blijven. Bij Michel van der Plas kunnen we er alles over lezen en zoals we weten is het daar niet van gekomen. Daske Breman, het enige kind van het echtpaar Breman als oblaat van Schotenhof, ontkende overigens dat Godfried ooit van plan was in te treden. Hij ging er alleen naar toe om zijn vriend Joost te bezoeken (6). In oecumenisch verband zijn het klooster Monte Oliveto en het klooster Schotenhof nabij Antwerpen, dat Godfried en Rex op hun terugweg naar Nederland aandeden en waar de enige dochter van mevrouw Breman als oblaat intrad, opmerkelijk. In 1924 stuurde paus Pius XI de Abbas Primas van de Benedictijner Orde de brief Equidem Verba, waarin hij wees op de christelijke eenheid en hem de mogelijkheid bood aan dit project te werken. Het waren en zijn de benedictijnen die zich op allerlei gebied voor de oecumene inzetten. Met name de Vlaamse benedictijn Dom Constantinus (Arthur) Bosschaerts (1889-1950) – in 1925 privé-secretaris van mgr. Angelo Roncalli, de latere paus Johannes XXIII – streefde vanuit de congregatie van Monte Oliveto naar hereniging. Onder het devies Vita et Pax stichtte hij diverse kloosters, onder meer te Schoten. Hoewel mij geen schriftelijke bewijzen ter beschikking staan, waag ik het te beweren dar mevrouw Breman onder invloed van deze beweging heeft gestaan, en door haar ook Godfried Bomans. Na het overlijden van haar echtgenoot die volgens Bomans “van al die hoge dingen niets moest hebben en dol op garnalen was, resten hiervan waren voortdurend op zijn jasje te zien. Hij floot ook altijd op de gang, als een protest tegen het Gregoriaans, dat in de andere vertrekken te horen was (7)”. – mocht het atelier van kardinaal De Jong en zijn opvolger kardinaal Alfrink ingericht worden als particuliere kapel (8). Tevens verleende de kardinaal haar bisschoppelijke goedkeuring en aanbeveling en hielp haar financieel. Mevrouw Breman zette haar werk onverdroten voort. Zij bleef “theologen en vrouwen uit de Jordaan, hogeschoolstudenten en jongens van de Amsterdamse eilanden, meisjes van de Mater Amabilisscholen en geloofsleerlingen”(9). ontvangen. Maar ook pater van Kilsdonk, de latere kardinaal Willebrands en professor dr. Frits van der Meer waren ooit haar gasten.” De oorlogsjaren hebben Sonnewijck’ eigenlijk gemaakt”, beweerde mevrouw Breman. “De mensen waren toen arm en hulpeloos en er was zo enorm veel behoefte aan geestelijk contact” (10). Zij stond er ook niet meer alleen voor. Pater dr. Van Weel nam de leiding op zich van de oecumenische gesprekken in de geestelijke verzorging van het huis. Enkele benedictinessen werden ingekwartierd. Vanaf 1943 af vergaderde een groepje protestantse en katholieke theologen aan de Torenlaan, de zogenaamde “Larense kring”. Aanleiding tot het vormen van deze kring was een boekje uit 1941 getiteld “Wat gelooven zij?” Een protestantse theoloog en een jezuïet praatten daarin langs elkaar heen over hun geloofsovertuiging. Deze kring was een noviteit in Nederland. “In plaats van apologetische loopgravenoorlog tussen protestant en katholiek werd hier een gesprek geopend op basis van vriendschap en vertrouwen. (11)”. Door haar gering financieel inzicht en vooral door de uiterst royale wijze waarop zij haar gasten ontving, was haar hele vermogen en de nalatenschap van haar ouders bijna geheel ingeteerd. Hierdoor en mede uit fiscale overwegingen werd daarom het werk in 1943 ondergebracht in de Stichting Sonnewijck. In 1953 aanvaardde kardinaal De Jong het beschermheerschap daarvan. De doelstellingen van de stichting – hereniging, bekering, herkerstening – werden onder meer onderschreven door bisschop Huibers van Haarlem, minister-president De Quay en minister Klompé. Omdat de villa veel te klein was geworden werd in 1954 villa Oranjestein, dat eigendom was van haar geëmigreerde zuster, door de stichting aangekocht. De naam werd veranderd in Mariënwyck en deze villa werd het hoofdgebouw. Op 4 mei 1954 zegende kardinaal het nieuwe huis Mariënwyck in. De stichting stelde zich de vraag “of deze stap niet in wezen in strijd is geweest met de hele historische opzet van het werk. Het accent immers van de charmante gastvrouw die iedereen in onbaatzuchtige gastvrijheid ontving, kreeg een zekere verschuiving maar wat men zou kunnen noemen het exploiteren van een retraite- en bezinningshuis (12)”. En ook de oecumenische activiteiten waren na de oorlog geen exclusiviteit meer voor Laren. Het stichtingsbestuur voelde zich van het begin af geconfronteerd met het probleem hoe in een nieuwe vorm voortgebouwd kon worden op de gedachten van mevrouw Breman. Een complicerende factor daarbij was mevrouw Breman zelf , die het bestuur als “noodzakelijk kwaad zag dat een voortzetting van het werk dat door haar was geleid, niet mogelijk was”(13). Het bestuur, grotendeels geformeerd uit vrienden en bewonderaars, legde zich gedurende jaren min of meer bij deze situatie neer, zodat het niet tot een verandering kwam. De laatste jaren van haar leven trok mevrouw Breman zich echter terug. Hoewel Lizzy Breman volgens Bomans tijdloos scheen, werd zij in 1967 opgenomen in het ziekenhuis te Laren “en heeft daar negen maanden lang met wijdgeopende ogen voor zich uit gekeken, languit in bed. Ze zag iedereen en zei niets”. Ik heb een dokter gesproken die zei: “Dat hebben we nog nooit meegemaakt”(14). Zij stierf op 21 oktober 1967 op 79-jarige leeftijd. Daarmee kwam er een eind aan het werk dat zij met zoveel liefde had verricht. Na haar overlijden heeft het bestuur de enige dochter van mevrouw Breman verzocht met enkele andere oblaten van Schotenhof voor een proefperiode het werk in een nieuwe geest voort te zetten. Deze poging mislukte. “onder andere door een zekere incompatabilité des humeurs tussen mejuffrouw Breman en haar mede-oblaten, waarbij opgemerkt moet worden dat de dochter niettegenstaande haar zeer positieve ideële instelling niet de allure [had] van haar moeder (15)”. Het bestuurslid mevrouw Oomen dat, ondanks dat zij vaak grote bezwaren had tegen de inzichten van allerlei voorstellen, mevrouw Breman in haar laatste levensjaren had geholpen en gesteund, kwam met het voorstel het huis beschikbaar te stellen als terugkeerhuis voor ontwikkelingswerkers, in eerste instantie werkers in missie en zending, maar tevens voor ontwikkelingswerkers in de meest brede zin. Na een proefperiode van een à twee jaar werd besloten, gezien de gunstige ervaringen, het werk in deze zin voort te zetten. Dat leidde in 1975 tot een statutenwijziging. Daarbij werd ook bepaald dat het bestuur uitgebreid zou worden met vertegenwoordigers van de Nederlands Hervormde en Gereformeerde Zending. Zij heeft de Stichting Sonnewijck nog vele jaren bestaan. Totdat enkele jaren geleden de huizen aan de Torenlaan werden verkocht. De Stichting Sonnewijck hield in 2003 op te bestaan, maar het kapitaal dat door de verkoop werd verkregen steunt de nieuwe stichting het lekenapostolaat. Het gedachtegoed van mevrouw Breman, het bevorderen van het oecumenisch gesprek van jongeren van verschillende achtergrond wordt daarmee voortgezet. De naam van deze stichting: Lizzy Breman-Schouten. [Met dank aan mevrouw Willemijn Tuinstra]’
Nadat Elsebee, dochter van Co Breman en Lizzy Breman-Schouten als oblate is ingetreden in een Vlaams klooster schrijft Joost Laudy naar Godfried Bomans en vraagt hij om een reactie. Het antwoord is: Wij hebben te goed de grote en bekoorlijke suggestie van haar moeder ondervonden…De invloed van mevrouw Breman is des te dwingender daar zij niet expresssis verbis iemand in een bepaalde richting stuwt, maar door een voortdurende onverschilligheid en (onuitgesproken) minachting voor “al het andere” aan “het ene belangrijke” een te eenijdige uitleg geeft nl.: een zich uitsluitend wijden aan den dienst van God, uiterlijk en innerlijk. Dat vindt zij het hoogste en enigste voor ieder die er maar enigszins capabel voor is en zij laat dit onbewust op een negatieve manier voordurend blijken. Hoeveel waars er ook in deze visie mogen steken, zij ziet voorbij dat deze staat in hoge mate exceptioneel is (1) en (2) dat degene die een andere omhelst Gode meer (en méér) welgevallig zal zijn’.
Noten
(1) In de kou. Werken VII, blz. 340; (2) Godfried. Het leven van de jonge Bomans. Michel van der Plas. Bussum, blz.133; (3) De Wereld van Godfried Bomans; (4) Lizzy Breman-Schouten Stichting, secretariaat Hoevestein 205, 6708 AK Wageningen; (5) In de kou. Werken VI, blz. 348; (6) Libelle, nr.10 van 4/10 maart 1972. Net niet in een klooster, blz. 34; (7) In de kou. Werken VI, blz. 349; (8) In deze kapel is Jan Bomans getrouwd:; (9) Katholieke Illustratie, Het huis aan de zonkant rector D.Coppes, 21 december 1963: (10) idem Katholieke Illustratie; (11) Een onstuimige profeet, Hervormd Nederland, Ton van Schaik, 16 juni 1990. Artikel van Fred Berendse is ontleend aan het tijdschrift Godfried, jaargang 28, nummer 1, maart 2006.
Meer informatie over Lizzy Breman-Schouten Stichting in Katholiek Documentie Centrum (Universiteitsbibliotheek Nijmegen)
Bijlage 2: In hun dissertatie ‘Het verraad der clercken. Intellectuelen en hun rol in de ontwikkeling van het Nederlandse katholicisme’, 1945, hebben de promovendi Ed Simons en Lodewijk Winkeler een hoofdstuk gewijd aan de LARENSE KRING (Proefschrift Nijmegen, 11-11-1987, uitgegeven in Baarn, Arbor, 1987)
‘(…) In de oecumenische ontwikkelingen in Nederland heeft de ‘Larense Kring’ een belangrijke rol gespeeld. De kring werd opgericht in 1943 en was een gespreksgroep van katholieken en protestanten. Deze kring werd niet alleen het “prototype” voor een reeks van dergelijke gespreksgroepen die in de loop van de eerste naoorlogse jaren zouden ontstaan, maar bovendien zouden de meeste leden ervan betekenis krijgen voor oecumenische ontwikkelingen in Nederland en daarbuiten. De Larense Kring was gevormd naar aanleiding van het in 1941 verschenen boek “Wat gelooven zij”, waarin door een katholieke en protestantse auteur zonder enige vergelijking katholicisme en protestantisme naast elkaar hadden gezet. Na een eerste gesprek van de auteurs met genodigden in Den Haag zetten men de gesprekken voort in Laren, ten huize van mevrouw Breman-Schouten, die zich samen met pater Weel al enige jaren bezig hield met oecumenische contacten met de Oosterse kerken.
Van protestantse zijde namen onder andere Berkelbach van der Sprenkel, hoogleraar in Utrecht, de theoloog Schippers en de predikanten Van den Akker en Van de Linde (later katholiek geworden) deel. Onder de katholieke leden waren Thijssen (voortvarend inspirator van de oecumenische beweging in de jaren vijftig), Groot, Willebrands, Van Straaten, Weel, de katholiek geworden Van de Pol en incidenteel Pauwels. In tegenstelling tot de apologetische tendens die, uitzonderingen daargelaten, in het katholicisme gangbaar was, ging men in deze kring uit van op vriendschap en onderling vertrouwen gebaseerde gesprekken; alleen op deze basis zou immers wederzijds begrip mogelijk worden. Op eenzelfde basis ontstonden er in de daarop volgende jaren veel meer kringen, de eerste veelal op initiatief van (verhuisde) leden van de Larense kring. De Betuwse kring en de Bossche kring bijvoorbeeld werden opgericht door dominee Van den Akker, de Utrechtse/Bilthovense kring had Thijssen en Weel onder de deelnemers. Op deze wijze raakten steeds meer mensen, onder wie vele intellectuelen, bij de oecumenische dialoog betrokken. Daarnaast beïnvloedde de Larense kring, ook al publiceerde de groep niet als zodanig, tal van belangrijke oecumenische publicaties van zijn leden, zoals Thijssens’ “Het godsdienstige gesprek”, waarin de kaders werden aangegeven; de studie van Van de Pol “Het christelijk dilemma” , die minstens “voorlopig als wetenschappelijke grondslag van het godsdienstige gesprek” zou dienen en van protestantse zijde het proefschrift van Van de Linde “Rome en de Una Sancta”. Verschillende leden van de Larense kring zetten zich bovendien in voor een meer institutionele verbreiding van de oecumenische gedachte. Een belangrijk resultaat boekten zij en gelijkgezinden toen de Apologetische Vereniging Petrus Canisius (AVPC) in 1948 werd omgezet in de Sint Willibrordusvereniging (SWV) en vervolgen snel in ledental groeide. Het initiatief voor deze koerswijziging was in belangrijke mate door de Larense kring geïnspireerd, zij het niet daaruit afkomstig. Hoezeer individuele leden bij deze “paleisrevolutie: betrokken waren, blijkt wel uit de ontwikkelingen. Tot 1948 waren er weinig persoonlijke verbindingen tussen de kring en de AVPC. Alleen het in 1947 gekozen bestuurslid Pauwels kwam incidenteel in Laren. Verder waren Pauwels, Thijssen en Weel redacteur van het ledenblad “Apologetisch leven”. De koerswijziging was voorbereid . door een in 1946 ingestelde commissie, die een jaar later adviseerde de structuur van de AVPC te wijzigen. Het bestuur nam dit advies over op de algemene ledenvergadering van 1948. De opposanten op deze vergadering, voorstanders van de oude apologetische doelstelling, waren klein in aantal. maar fel. Men sprak van “doorgestoken kaart”: de commissie, samengesteld uit deskundige adviseurs, zou het advies hebben uitgebracht om zelf de leiding in handen te kunnen nemen. Dankzij een vurig pleidooi van Thijssen en dankzij voorzitter Nolet, die zijn gezag als ” voorzitter der AVPC” inzetten, werden de koerswijziging en de voorgestelde bestuursleden bij acclamatie aanvaard. Voorzitter werd Willebrands; Pauwels, Van Straaten en Thijssen behoorden tot de bestuursleden. Toen kort nadien Verhaar overleed volgde onder de nieuwe hoofdredacteur Groot ook een koerswijziging van “Het Schild”. Daarmee werden verschillende leden van de Larense kring invloedrijke leiders van de katholieke oecumenische beweging in Nederland. Deze beweging kreeg bovendien steeds meer een officiële erkenning. In 1948 stelde kardinaal De Jong Thijssen geheel vrij voor oecumenisch werk. Tien jaar later werd Willebrands als voorzitter der SWV benoemd tot officieel oecumenisch gedelegeerde van het episcopaat. In 1960 volgde Groot hem in beide hoedanigheden op. Ook andere leden van de Larense Kring kregen in de koop der jaren een werkterrein van betekenis. Van de Pol werd in 1948 benoemd tot hoogleraar in de fenomenologie van het protestantisme te Nijmegen, terwijl Van de Linde in 1961 zijn collega proximus werd als lector in de geschiedenis en de problematiek van de oecumenische beweging. Vooral echter moet worden gewezen op een internationale ontwikkeling die zijn oorsprong heeft in de Larense Kring. Met steun van kardinaal De Jong maakten Thijssen en Willebrands in 1951 een rondreis door Europa om oecumenische geestverwanten te ontmoeten en te organiseren. Deze reis leidde tot de oprichting in 1952 van de “Conférence Catholique pour les Questions Oecuméniques”, die jaarlijks. later tweejaarlijks, bijeen kwam. De conferentie bestudeerde thema’s die in de Wereldraad van Kerken aan de orde kwamen en fungeerde als een soort “postadres” voor de Wereldraad om een (Informele) dialoog met de katholieke kerk aan te gaan. Secretaris van deze conferentie werd Willebrands. Toen in 1960 het Secretariaat ter Bevordering van de Eenheid onder de christenen werd opgericht, werd Willebrands hiervan secretaris en later voorzitter. (…)’.
Bijlage 3: Ten slotte: de herinneringen van Rex Bomans’ Italiaanse reis met broer Godfried naar o.a. Monte Oliveto heeft hij beschreven in het boek van zijn broer Jan: ‘Godfried achteraf bekeken'(1978), p. 206-212:
Nog ter aanvulling op bovenstaand verhaal: Jan Bomans schrijft in zijn boek ‘Godfried achteraf bekeken’, onder ADDENDA EN CORRIGENDA (pagina’s 196-197), o.a. ‘(…) Laten we Godfried eerst eens bekijken door het glas van de vitrine, waarbij we deze vitrine mogen aanmerken als het pars pro toto voor alle media. Het is een opmerkelijke beschouwing. geschreven door een blijkbaar opmerkelijke man uit Best, die de expositie bezocht die vijf jaar na Godfrieds dood in de bibliotheek (mediatheek) te Heemstede werd ingericht. Daarna volgt ‘De Italiaanse reis’, Godfrieds eerste “van dichtbij gezien” maar dan voor slechts één toehoorder, namelijk Rex, zijn een jaar jongere broer. Het verslag werd oorspronkelijk geschreven voor het blad “Godfried” van het Godfried Bomansgenootschap; in dat tijdschrift afgedrukt zou het slechts enkele honderden lezers gevonden hebben. In geestelijke zin werd broer Rex er niet armer van, want ik kon hem wijzen op een passage uit een briefkaart – voor de voornoemde tentoonstelling afgestaan – waarin Godfried zich verheugd toont over Rex’ komst vanuit Delft naar ‘Noviomagum’ (Nijmegen) – beiden studeerden immers – “.. en dan gaan we op mijn balcon thee drinken in de zon, werkelijk Kandersstegs”. Rex was zichtbaar verrast, omdat die twee woorden hem bevestigden in de betekenis die de reis voor zijn oudere broer heeft gehad. Die twee woorden waren hem op het tijdstip van verzending (6 maart 1939) niet opgevallen’.
(Met dank Frank van der Voordt)
Bijlage: In Beminde gelovingen en jeugdherinneringen uit In de kou gaat Godfried Bomans, geïnterviewd door MNcjel van der Plas uitvierig in op ijn kloosterreis naar Monte Oliveto en vooral over zijn verblijf bij mevrouw Lizzy Breman-Schouten in Laren
LIZZY BREMAN, een spirituele omwenteling. Uit: Het dorp, de oorlog, de mensen, door Inkeke Hilhorst & Teun Koetsier. 2020, p.148-161.
7. ALISON KORTHALS ALTES EN GODFRIED BOMANS – Aleid Slingerland
Alison Korthals Altes, 3 maart 1936 in Vught geboren is een schilderes, tekenares en illustratrice. Zij was een leerling van Theo Kurpershoek (1904-1988), stelde haar werk onder meer ten toon in Hilton Art Gallery in 1983. Alison Korthals Altes, een nicht van minister van staat Frits Korthals Altes, heeft verscheidene bij Elsevier uitgegeven sprookjesboeken van Godfried Bomans van illustraties voorzien: te weten (het tweede) Sprookjesboek (1965) (1) en afzonderlijk: de vijvervrouw en andere sprookjes (1965), de pantoffelheld en andere sprookjes (1965), Maraboe en Morsegat en andere sprookjes (1966), de sproetenprinses en andere sprookjes (1966). In 1990 is zij na een ernstig auto-ongeluk in een Zuid-Frans ziekenhuis opgenomen. In een door haar geschreven boek ‘Uit coma, voor jou bleef ik leven,’ [opgedragen aan haar dochter die ook in de auto zat bij het ongeval] heeft ze in 2002 haar ervaringen van langzaam herstel beschreven. Ook publiceerde ze onder de naam Alison Altes versjes en gedachten, zoals ‘Glimlachend Verlangen’ (1983) en ‘Gebroken en geheeld’ (1985).
(1) Marloes Clemens die de sprookjes van Bomans bestudeerde telde er in totaal een vijftigtal. Een eerste boek ‘Sprookjes’ verscheen in 1946 en is geïllustreerd door Bomans’ jeugdvriend Harry Prenen. Het zijn er 20. In een vernieuwde uitgave uit 1965 met illustraties van Alison Korthals Altes zijn daarbij gekomen: 1) Maraboe en Morsegat; 2) Het Lijstermeisje, 3) Een Witte Kerst, 4) De Vleugelman, 5) De drie raadsels. In een vernieuwde uitgave De sprookjes van Godfried Bomans (Amsterdam, Van Goor, 1989), met tekeningen van Harry Prenen, zijn alle verhalen opgenomen uit Sprookjes (1946) en Sprookjesboek (1965) en tevens de sprookjes die nooit eerder zijn gebundeld, in totaal 57: 1) Geloof mij maar niet, 2) De koning in zijn hemd, 3) De vijvervrouw, 4) het kleine rijk, 5) Een witte kerst, 6) De adder in het gras, 7) De vloek, 8) Het misverstand, 9) Anita, 10) Vrolijke Hans, 11) De engel, 12) De pantoffelheld, 13) De oprechte moordenaar, 14) Ezels en kamelen, 15) De heks in de holle boom, 16) de dood van de sprookjesverteller, 17) De vleugelman, 18) De wolkenboom, 19) De rijke bramenplukker, 20) De echoput, 21) De sproetenprinses, 22) Juffrouw Prillewits, 23) Maraboe en Morsegat, 24) Het speelgoed, 25) Prinses Stoepje, 26) De vogelheks, 27) Het lijstermeisje, 28) Het geheim, 29) Sindbad de Zeeman, 30) Aladin en de wonderlamp, 31) Johannes, 32) Ali Baba en de veertig rovers, 33) De student en de dokter, 34) De herbergier van Pidalgo, 35) Het zondagskind, 36) De soldaat met het houten been, 37) Anna, 38) Het laatste ballonnetje, 39) Het gestolen hart, 40) De twaalfde koning, 41) Frederica, 42) De drie wijzen, 43) Het sprookje van de jager, 44) Het aanzoek, 45) De waaiman, 46) De samenkomst, 47) De blote ziel van koning Pim, 48) De musicus en de rentenier, 49) Het kistje en de student, 50) De doden verrijzen, 51) De koning die niet dood wilde, 52) De vier tovenaars, 53) De drie raadsels, 54) Niets, 55) Het ogenboek, 56 De terugkeer, 57) Het ontbijt van koning Habbeba.
In de boekuitgave: De tweede verdieping (redactie Jac Aarts), Bomanstudies 5, is een bijdrage van journalist Jeroen Aarten gewijd aan het werk van kunstenaar Alison Korthals Altes in relatie tot de in 1965 gepubliceerde sprookjes van Godfried Bomans: ‘In alles uitzonderlijk’, p.19-35. Zie ook: Jac Aarts: Dubbele adressering (3): recensie n.a.v. scriptie van Marloes Clemens over Bomans’ Sprookjes, p.46-51. Ten slotte: verantwoording, p.223-224.
===========================intermezzo==================
8. VERZEN EN UITSPRAKEN OVER EN HERINNERINGEN AAN GODFRIED BOMANS
‘Wie op de televisie verschijnt is veel dichter bij zijn publiek dan de man op het toneel van de schouwburg, al is die daar lijfelijk, – de man op de televisie is een van licht gemaakte huisvriend. Als hij sterft, sterft een vriend. Zo is Godfrieds dood aangekomen in Nederland: niet als de dood van een schrijver, maar als de dood van een huisvriend die in alle gezinnen een geziene gast was, terwijl hij zelf alleen een koude lens zag, onafgebroken op hem gericht.’ (…) Hij was een begenadigd spreker, een orator , – de beoefenaar van een kunst, de retorica die verloren ging toen de toe te spreken groepen te groot werden voor de menselijke stem, en zelfs voor een luidspreker, maar die met de uitvinding van de televisie terug kon keren ‘. (Harry Mulisch, in: Herinneringen aan Godfried Bomans)
Mulisch naar aanleiding van radioprogramma Kopstukken: ‘Vergeleken met Bomans waren wij natuurlijk nergens’
‘Godfried Bomans, zo werd gezegd, is veranderd. Ik denk het niet. Hij is altijd zo geweest. Maar in zijn geestigheid legt hij de klemtoon nu wat meer op de eerste lettergreep. Zijn televisiebezoek bij zijn broer en zuster moet velen schokken die van Trappisten geen kaas hebben gegeten en velen ontroeren die dachten dat een Abdij een brouwerij als ander was geworden. Van mens tot mens werd er daar in Zundert gesproken, eenvoudig en kalm, over het leven in het licht van de dood. Wie vergeet de glimlach van dat oude kaboutertje dat ligt te wachten naar zijn graf? De rust van deze mensen maakt onrustig. Zij stelt weer de vraag aan het volk onderweg, of er soms nog geen van zijn leden al gearriveerd waren. En dat is de jongste grap van Bomans. Hij doet sommige van onze onzekerheden wankelen.’ (Gaston Durnez, in: Kleinbeeld).
‘Ja, Bomans is een groot schrijver. Maar je mag het alleen niet zéggen’ (Simon Carmiggelt, in: Herinneringen aan Godfried Bomans)
‘In memoriam Godfried Bomans Voor zijn lieve vrouw
Nu hij zijn afscheid nam uit dit kort leven,
Zijn laatste woorden sprak en heeft geschreven.
Bemerken wij, na de eerste diepe schok,
Dat hij onzichtbaar naast ons is gebleven.’
(A.Roland Holst, in Herinneringen aan Godfried Bomans, 11-1-1971)
‘Ik aarzel niet te zeggen dat Bomans Hildebrand vaak verbeterd heeft’ (Kees Fens, in Herinneringen aan Godfried Bomans)
‘Wij moeten een scherp onderscheid maken tussen de geniale humorist, de falende humorist die wéét dat hij faalt, en de falende humorist die niet weet dat hij faalt. Bomans behoort tot de laatste soort. De gebruikelijke euvels: herhaling van trouvailles, die bleken goed te zijn, vaste wendingen, stereotiepe stembuigingen, kortom een zekere schematisering ontsieren zijn gebabbel. Maar het is vooral zijn duidelijk behagen in eigen schittering dat hem schaadt.’ (Battus – ps. van Hugo Brandt Corstius) – in; Waarom is Bomans niet leuk, NRC, 23-10-1970)
‘Je moet zo’n – literaire – prijs niet willen hebben, want je hebt de grootste prijs die er is, het hele volk leest jou’. (Bertus Aafjes, in: Bomans was de naam (Tony van Verre)
‘Ik zie in iedere boekhandel, dat Godfried Bomans de meest gelezen schrijver van ons land is. Zijn problemen liggen een beetje anders dan die van Claus, Mulisch, Blaman en Hermans. Toch heb ik ze altijd beschouwd als ernstige problemen. Voor een deel zijn het in ieder geval redelijke problemen. Ze verwachten hun oplossing namelijk van het geluk.’ (Anton van Duinkerken – ps. van W.J.M.A.Asselbergs – in: De Tijd, 20-10-1962)
‘Wij vinden trouwens, dat Haarlem helemaal van Godfried Bomans is, de Teisterbantse usurpator, die wij heimelijk nooit vergeven, dat bij het Amsterdamse jongetje Thijm, Lodewijk van Deyssel, nog op diens oude dag tot Haarlemmer heeft gebiologeerd. Met Emile Erens is hem dat nooit gelukt. Het Oude Slot te Heemstede bleef tot het laatst toe een Limburgse enclave.’ (Fred Thomas, in: Droom in de delta; het sprookje der Lage Landen in woord en beeld’; geïllustreerd door Anton Pieck).
‘Bij het geinponem G.B. aanschouwen we de rijkdom van 3,5 mening in de trant van ja, nee en betrekkelijk, plus nog en passant, de klacht dat hij nooit een prijs heeft gekregen – bij zoveel activiteit ook nog die kop roosvrij houden, al zou ik niet weten waarvoor, want ik heb in zijn geslachtsloze schrijfsels nog nooit één zin ontdekt, die niet, van de hoofdletter aan het begin tot en met de punt aan het eind, gelogen en vals was.’ (Gerard Kornelis van het Reve, in: Op weg naar het einde).
‘Godfried zal in later jaren de aan glorificatie grenzende faam, die zijn vader in diens roemvolle tijd als een nimbus omstraalde, vele malen overtreffen. Het komt in overwegende mate door Godfried dat die vader niet al lang en voorgoed is vergeten. Doordat Godfried ‘Godfried Bomans’ zou worden, dit is: de bij zijn leven bij vertegenwoordigers van alle lagen van de bevolking meest geliefde en gelezen schrijver die de Nederlandse literatuur ooit heeft voortgebracht. Toen zijn vader stierf, was het succes van Godfried, dat de eerstkomende dertig, veertig jaar niet zou verbleken, al begonnen: met Hollands Glorie van Jan de Hartog bezorgde Bomans’ Erik het publiek haar momenten van vergetelheid en troost in de verdrietige oorlogsjaren, – van dit “klein insectenboek” zouden alleen al in het jaar dat het verscheen tien drukken elkaar opvolgen, en thans – tien jaar na Bomans’ dood, – beloopt het aantal verkochte exemplaren van Erik meer dan een half miljoen.’ (Jeroen Brouwers, in; De wereld van Godfried Bomans’, Vrij Nederland, kleurkatern 5 december 1981).
‘(…) Als lid van het uitvoerend comité Boekenweek 1962 had ik de – naar mij later bleek – twijfelachtige eer de tijdens de Boekenweek optredende schrijver Godfried Bomans en filmkenner Janus van Domburg te ‘begeleiden’. Het onderdeel sightseeing leek me aanvankelijk ondanks de zinderende hitte van alle Curaçaose Junidagen nog het meest aantrekkelijke facet van mijn taak; aan het onderdeel ‘zorgdragen’, dat de heren kunstenaars aanwezig zijn in de lokaliteit waar zij hun lezing moeten houden tilde ik niet zo zwaar. Curaçao kent – evenals Brabant – dat beroemde kwartiertje. En ik dacht dus: dat moet dan héél onregelmatig lopen, als ik met die tolerantie alvast in de zak, de heren niet vrij aardig op tijd op de planken heb staan. Nu had Van Domburg mij al kort na het vernemen van wat van mij verlangd werd, geruststellend toevertrouwd “ik ben altijd zo’n uur vóór de lezing aanwezig omdat ik m’n filmfragmenten nog even wil doornemen, maar met Godfried ligt dat ietsje anders en daarbij keek hij me aan of ie zeggen wou: “je hebt toch wel ’n kilometer of wat touw bij je”. Nu moet ik zeggen, dat Godfried op de openingsavond in het Shell-ontspanningscentrum prompt om half acht aanwezig was. Maar dat kon hij niet helpen – u begrijpt inmiddels, dat de planning zeven uur aanwees – want ik voelde mij diep-schuldig aan het feit, dat hij zijn koffertje met boeken had vergeten. Gelukkig waren ze wèl in Curaçao! Die eerste avond zal ik – om heel andere redenen – niet licht vergeten. In de eerste plaats niet door de wijze waarop hij het publiek al binnen de kortste tijd volkomen in zijn ban had. Het omzichtig uitpakken van het koffertje, waarin je eerdere garen en band vermoedde dan juweeltjes van literatuur, het opstapelen van de boeken op een tafeltje dat naast de katheder stond opgesteld en dan de eerste woorden “Ja, dit is het dan”. En tot het tijdstip drie uur later, dat hij zei: “dat was het dan” heb ik mensen nog nooit zo in tranen gezien van pure pret om die vloedgolf van meesterlijk voorgedragen humor, kolder en literair verpakte wijsgerigheden, als die avond. En nog zes avonden daarna. Want ik wilde en kon er geen woord van missen (…)’ .
9. Toespraak van wethouder Cees Sprangers tijdens opening van een Godfried Bomans gewijde tentoonstelling in de gemeentelijke openbare bibliotheek Heemstede, 6 april 1977
‘Godfried Bomans was een sterk gespleten persoonlijkheid. Hij was van nature niet natuurlijk, maar in en door zijn werk wist hij het te worden. Met meesterschap. Hij was ludiek (om een modewoord te gebruiken) op de wijze van de enkele waarlijk grote toneelkunstenaars. Hij was dat zonder dilettantisme: hij kon nl. alleen goed spelen door van zichzelf te vervreemden. Hij was niet zichzelf, maar hij projecteerde zichzelf, en die projectie wist hij op anderen over te brengen. Een uitgangspunt tot het rechte verstaan van Godfried Bomans is zijn geïntroveertheid. Dat naar binnen gekeerde wist hij zo te manipuleren dat het extravert werkte en op anderen overkwam. Soms kon daardoor zijn oneenvoudigheid bijna op het tegendeel lijken, op rechtlijnigheid. Maar voor rechtlijnigheid was hij te gecompliceerd. Hij was nerveus en zwaarmoedig maar, min of meer geestverwant van Hildebrand en Dickens, hoefde zich geen geweld aan te doen om spontaan de geest te krijgen, of liever de geestigheid die humor heet (…)’ Victor E.van Vriesland: Terugdenkend aan Godfried Bomans.In: Herinneringen aan Godfried Bomans, onder redactie van Michel van der Plas. Amsterdam, Elsevier, 1972.
‘De plotselinge dood van Godfried Bomans, in de midwinternacht van 1971, bracht bij zijn duizenden lezers en zijn nog talrijker televisiekijkers een schok door het land teweeg. Hoeveel te meer zijn bij zijn Haarlemse vrienden en bekenden. Kort voor zijn dood was ik op een winterse namiddag nog bij hem geweest en niets deed vermoeden dat het de laatste keer zou zijn. De schim van Moeder de Gans was er ook bij, de Muze van het sprookje, die tussen ons tweeën in het gesprek te voorschijn kwam. Een maand later schreef ik dit sonnet, als herinnering aan een langjarige vriendschap, in Haarlem begonnen en gebleven, tot het einde toe.
Het laatste gesprek
Dit was het schemeruur dat wij te samen zaten
Bij ’t haardvuur en de kaars onder de spiegelglans
Waarin wij tijd en tel en krijgsrumoer vergaten,
Met midden tussen ons een schim, Moeder de Gans.
Daarbuiten lag de tuin bevroren en verlaten: –
Toen, dwars door het gesprek, zag zij opeens haar kans
En nam het woord in hem, – muziek achter het praten
Alsof de toverfluit ons nodigde ten dans.
De kamer werd kristal zolang zij bezig was
En rakelde in het vuur. De wijn slonk in het glas.
Er viel een dunne sneeuw in ’t donker voor de kim.-
Hij wenkte mij nog na en sloot de voordeur weer.
De kaarsvlam is gedoofd. De spiegel blinkt niet meer.
Moeder de Gans is weg. – Nu is hij zelf de schim.’
(Harry Prenen, in: Haarlem op versvoeten; gelegenheidsgedichten. Haarlem, De Vrieseborch, 1989, pagina 66)
‘(…) M’n grootste idool van allemaal, Godfried Bomans. Wat heb ik gelachen van dolle pret en gehuild van fikse ontroering met de geschriften van die man! Derhalve zou ik graag iets in bezit hebben dat tastbaar is en me aan hem doet herinneren. Ik ga dan ook nakijken of er niks te vinden is op onze favoriete veilingsite. Niet een van z’n pijpen of een eerste druk van z’n boeken of de vlinderdas van z’n vader, allemaal veel te afgezaagd, wel bijvoorbeeld z’n favoriete paraplubak, een dukdalf waar hij ooit tegen geleund heeft, of pakweg een stukje van z’n tandvlees. Zulke dingen moeten ongetwijfeld te vinden zijn.’ (Herman Brusselmans, in column” Beroemd”, Catawiki magazine, november 2016, pagina 7) Het enthousiasme van Brusselmans voor Bomans valt overigens nogal mee. In 2004 is in Sluis in het ‘Dikke Van Dale Hotel’ een kamer naar Brusselmans vernoemd. In samenspraak met de directie van Fletcher hotels is toen ook een kamer genoemd naar een dode schrijver en is in samenspraak met Brusselmans gekozen voor Bomans. De Vlaming is toen ‘Capriolen’ gaan lezen en voor radio Klara verklaarde hij vervolgens Bomans nogal gedateerd en braaf te vinden, maar Brusselmans voegde daar onmiddellijk aan toe dat dat wellicht het lot is van alle levende schrijvers na hun dood.
=====================================================
Vervolg herinneringen :
10. Pater Nico(laas) Theodorus Vlaar O.E.S.A. – Triniteits Lyceum – Bloed en Liefde
Over de relatie van Godfried Bomans met de door hem bewonderde rector pater N.Vlaar staat het volgende beschreven in de biografie ‘Godfried; het leven van de jonge Godfried 1913-1945’. De interesses van Godfried Bomans gaan vooral uit naar het vak Nederlands, naar de toneelvoorstellingen en naar de schoolkrant “Tolle Lege” waarin hij als aankomende schrijver met allerlei bijdragen medewerking verleent, in het begin onder pseudoniem, zoals Majorick'[“het betere ik”]. ‘Een van de grootste bekommernissen van rector Vlaar geldt de verhouding zijner pupillen tot “het andere geslacht”. Voor alles dient te worden voorkomen dat hun pad dat van de meisjes kruist. De jongens wordt dan ook dringend aangeraden per fiets niet via de Koningstraat te rijden. Daar bevindt zich de middelbare meisjesschool Sancta Maria – “Een ontmoedigende naam”. Een pater geeft de godsdienstlessen. Het boek dat hij hanteert geeft eenvoudige en overzichtelijke bewijzen voor de katholieke geloofswaarheden. In de kleine lettertjes onder de hoofdstukken staan de dwalingen.’ (…) Godje is op het lyceum, en de rector heet pater Vlaar. Dat is een nieuwe God in zijn leven. “Men staat als kind tegenover zo’n volwassene als een toerist aan de voet van een berg”, overweegt de volwassen Bomans jaren nadien in “Het geheim van rector Vlaar”. “Zes jaar heb ik geleefd in de schaduw van het gebergte, verbijsterd zoekend naar de geheimzinnige pas, maar vond hem niet”. Rector Vlaar is gestreng. Hij is streng vormelijk. Hij draagt altijd zijn bonnet. Hij spreekt zijn verzamelde lyceïsten vaak toe, altijd op plechtstatige en gewijde toon. De rector vermoedt voortdurend onraad. De gevaren zijn dan ook talrijk. Natuurlijk, zij betreffen vooral de oudere jongens. Maar de kleintjes leren hem al meteen kennen als fulminerend; zij weten van jongs af aan: hier staat een autoriteit aan het hoofd. Hij maakt zich wellicht te vaak en te veel kwaad om lang te kunnen blijven overtuigen. Al heel spoedig zien ook slimme kleine jongens dat hij. alvorens te gaan donderpreken, zich een tijdje kwaad gaat staan maken. Hij doet dit “door telkens opnieuw de onderlip naar voren te steken en onderwijl met de rechterarm strijkende bewegingen over zijn habijt te maken”. Het is alsof hij zich zelf langs hypnotische weg in een toestand van onbeminnelijkheid wil brengen.’
“De enorme druk der zelfopgewekte kwaadheid deed hem een toespraak houden over een beschadigde deurknop, alsof het einde der tijden ophanden was. Ik heb hem eens horen spreken over een sneeuwbal die per abuis door een raam gevlogen was in termen die aan de Apocalyps ontleend waren. Onder zijn leiding houden de paters op het lyceum nauwlettend toezicht op tucht en orde. Hun opvatting is dat. wanneer je alles wat zondig is nalaat. je als resultaat een roomse jongen overhoudt. Aanwijzingen op zedelijk gebied verstrekt de rector bij voorkeur in het Frans. Samen ravotten op de cour verbiedt hij, bijvoorbeeld, want “jeu de main, jeu vilain”. Er mocht vooral niets gebeuren” Karakteristiek id de manier, waarop hij een geslaagde feestdag beschrijft. Dan kijkt hij voldaan over al de jongens heen en zegt: “Er was vandaag geen enkele wanklank”.
(…) Godfried krijgt in de komende jaren te maken met de leraren Schneiders (Nederlands), Blaas en Wijdeveld (Geschiedenis en Klassieke talen), Andriessen (Engels), Theunis (Frans), Julianus (Duits), Paulides (Geschiedenis), Hoek (Aardrijkskunde), Fuss (Wiskunde) en Hooy (Gymnastiek). Matthieu van der Weiden geeft tekenles. Er zijn slechts een paar paters: rector Vlaar, die ook wiskunde geeft, pater Meyknecht (Biologie) en pater Wilderbeek (Klassieke talen). De paters en de bij de jongens veel populairder broeders tekenen achter hun naam O.E.S.A. (Ordo Erimitorum Sancti Augustini). De school ademt geen bijzondere tucht, is aanzienlijk minder strikt en streng dan de doorsnee colleges der Jezuïeten. In tegenstelling tot bij de laatsten is bijvoorbeeld het verenigingsleven op het Overveense lyceum geheel in handen van de leerlingen.(…)’
Vanuit zijn herinnering schreef Godfried Bomans over ‘Een bedevaart naar Heiloo’ die hij als leerling van Triniteits meemaakte, gepubliceerd in De Volkskrant van 4 juni 1966: ‘(…) In Heiloo kwamen wij om acht uur aan en daar was dan een “zingende mis” met predicatie door rector Vlaar, die ons mededeelde dat deze dag Onze Lieve Heer “op een gans bijzondere wijze” op ons neerzag, de fietsers ingesloten. Na een donderend Marialied zetten wij ons aan lange schragen in de tuin en kregen broodjes met thee. (…) De preek van pater Vlaar was eigenlijk het enige, dat als beklemmend kon ervaren worden, want onze rector hield van onbekommerde predikaties, waarin hij de toenemende verwildering van de moderne jeugd luidruchtig betreurde. Met name het strandleven en de “handelingen in dans- en taplokalen” vervulden hem met zorg. Wij luisterden ademloos, in de hoop enige details te vernemen, maar deze werden niet verstrekt. Terwijl hij sprak stonden de ramen open en klonken de vogelgeluiden lief en fel door de hoge, holle en kale kapel. Je zag de boomtoppen ruisen en héél in de verte hoorde je kopjes rinkelen en een stem, die riep: “Hier nog vijftig krentebollen!” Er ging dan een golf van beweging onder de honderden jongensruggen, eventjes maar, want je was in de kerk. Maar dadelijk kwam het ontbijt. En dan de tocht terug, door een warme, bestoven en ontluisterde wereld. Maar het mooie was er toch geweest en niemand kon je dat ontnemen.’
In het boek ‘In de kou’(1969) dat Godfried Bomans in dialoog met Michel van der Plas schreef en dat gaat over hun roomse jeugd en hoe het verder ging komt pater Vlaar bij Bomans diverse malen ter sprake. Hierbij enkele citaten uit voornoemde publicatie: ‘(…) Wij mochten dus niet naar de meisjes kijken, wij mochten ook niet samen ravotten, “jeu de main, jeu vilain”. Dit was een term van pater Vlaar, een zeer scrupuleuze, bange man, die het overigens goed met ons meende. Maar wat hij meende was zo vreemd. Overal lag de onzedelijkheid, waarmee hij bloot bedoelde, op de loer. Als er maar niets “gebeurde”. Het moest windstil zijn om ons heen. Karakteristiek was de manier, waarop hij een geslaagde hoogmis beschreef. We kwamen naar buiten uit de schoolkapel en dan keek hij voldaan over al die jongens heen en zei: Er was vandaag geen enkele wanklank. En dat vat eigenlijk, nu ik erover nadenk, de situatie wel samen, er was geen wanklank en daarom was het goed, maar dat goed werd niet als een positieve deugdbeoefening gezien, het had ook niets heroïsch, je liet alleen maar na. Dat zijn de twee dingen die ik ervan kan zeggen.’ (…). Verderop vertelt Bomans over een pater Augustijn die naar een missiepost in Bolivia werd verzonden en de leerlingen van Triniteits die de pater en zijn missie adopteerden ‘door de loden capsules van wijnflessen te sparen en het zilverpapier van kwattarepen te verwijderen. Er stond een grote ton onder aan de trap en daar gooiden we dat allemaal in. Ook postzegels waren welkom, gewoon gebruikte, die je van de enveloppes afweekte. Ik heb nooit begrepen hoe dat de missie vooruit kon helpen, en het is ook nooit uitgelegd, maar dat hebben we jaren volgehouden en die pater was dan eindelijk rijp. Die is toen afgereisd met ondergoed van ons en een habijt van ons, en zakgeld van ons, en de hele school was koortsachtig opgewonden, want er ging nu iemand op onze kosten de heidenen bekeren. En die boot komt in Zuid-Amerika aan, ergens in een heel klein haventje, want het moest allemaal op een koopje gaan, er wordt een plank uitgelegd en met die koffers, links en rechts, blij over die plank voortstappend is hij toen uitgegleden en in dat hele kleine haventje verdronken. Weg al onze postzegels, want hij zonk als een baksteen. De oorzaak hiervan was, dat hij gehoord had dat die heidenen daar zo verschrikkelijk stalen en daarom had hij die twee koffers met leren riempjes aan zijn polsen vastgemaakt dus nog een keer bovenkomen was er niet bij. Rector Vlaar stond nu voor de bovenmenselijke taak die afgang op waardige wijze aan ons mede te delen. De school werd op de cour verzameld, de rector besteeg het bordes en zei met zachte stem, dat pater Remigius op de drempel van zijn reusachtige opdracht plotseling ontslapen was. Op heldhaftige wijze was hij ten onder gegaan. Er ontstond een stilte. Toen vroegen een paar scholieren aarzelend: hoe? Rector Vlaar dorst dat niet goed te zeggen, want pater Remigius had nog niet eens het vasteland betreden, laat staan een heiden bekeerd, maar hij moest wel en jij legde toen uit, dat de pater door Gods onnaspeurlijke raadsbesluiten van de plank gegleden en in het water gevallen was en op die wijze zacht, kalm en vol berusting de eeuwige zielerust was ingegaan. Hij verpakte het zo, dat er geen gelach ontstond’. Ook vertelt Bomans dat op school de werken van Augustinus, patroon van de docerende paters Augustijnen werden gelezen. ‘En Augustinus, dat wisten we allemaal, had eerst niet gedeugd. Zijn autobiografie heette dan ook Belijdenissen en die Confessiones lazen wij in het Latijn. Zijn misgrepen vielen ook helemaal niet tegen, want hij had dan toch maar met een vrouw in bed gelegen en niet zo maar eventjes, maar jarenlang. Rector Vlaar wist het lezen zó in te delen, dat die passages net buiten het lesrooster vielen, maar dat lazen we thuis wel weer bij. Hij bood de zeldzame combinatie van vroomheid en volwassenheid. Zijn speculaties over ruimte en tijd, over het wezen van God en het raadsel van het bestaan, dat was allemaal even boeiend en toch was hij een heilige. Hij was bisschop van Hippo. Wat hij daarvóór in Rome had uitgevreten, ook dat viel wel weer tegen. maar toch niet in die mate als bij die fondant-jongens, waar jullie op moesten zuigen. Veel werd er verzwegen, maar niet uit angst, dat voelde hij. Meer zoals iemand wat overslaat, omdat hij iets kostbaarders in handen heeft.’ Uiteraard komt ook de bedevaart naar Heiloo en predicatie van pater Vlaar in ‘In de kou’ aan de orde.
Godfried Bomans heeft twee keer op wat meer uitvoerige wijze aandacht besteed aan pater Vlaar. 17 augustus 1946 schreef hij diens levensloop en persoonlijk herinneringen aan het Triniteitslyceum onder de titel ‘Rector Vlaar’ (opgenomen in deel VII van de Werken, onder Mengelwerk, pagina’s 89-91. Verder als oud-leerling, 10 maart 1955 een bijdrage, getiteld ‘Het geheim van rector Vlaar’, dat hieronder wordt overgenomen: ‘De tragiek der rampzalige mensen, die de Wet op het Middelbaar Onderwijs als “leerkrachten” omschrijft, is deze, dat zij begrepen worden als het te laat is. Men weet, dat er ergens een top moet zijn, vanwaar het enorme gevaarte eenvoudig en begrijpelijk wordt, maar men kent niet de weg erheen. Zes jaar heb ik geleefd in de schaduw van het gebergte, dat rector Vlaar heette, verbijsterd zoekend naar die geheimzinnige pas. Nu ken ik die weg. Maar hij voert slechts tot een nagedachtenis. De sleutel tot rector Vlaars persoonlijkheid is deze: hij was een lief mens, geplaatst in een gezagspositie. ‘He was a round peg in a square hole . Deze korte formule bevat het geheim van zijn rectoraat. Wij willen niet beweren dat Vlaar als rector mislukt is. Verre van daar. Doch de Schepper had hem in zijn ondoorgrondelijke raadsbesluiten toegerust met kwaliteiten, die zulk een betrekking tot een kruis maken. Wie aan het hoofd van een school staat, dient een natuurlijke strengheid te bezitten. Rector Vlaar bezat een onnnatuurlijke strengheid. Hij werkte zich, als er iets mis liep, met prijzenswaardige vastbeslotenheid op tot een gemoedsgesteldheid, die niet de zijne was,. Hij ging zich kwaad maken, zoals een Nederlands architect een Japanse pagode maakt: met vlijt en toewijding, om ba volbrachte arbeid te bemerken dat het tòch weer een Hollands huisje was geworden was. Het eigenaardige is, dat jongens dit weten. Wij stonden naar pater Vlaar, als hij een van zijn donder-toespraken weggaf, te kijken als naar een slecht acteur: met een soort gegenereerde bedremmeldheid, die hij vermoedelijk voor vermorzeling der harten aanzag, maar die in wezen deernis was, vermengd met een vage onrust, of hij het misschien tòch zou menen. Ook was daar een lichte geamuseerdheid bij. Want rector Vlaar stond, vòòr hij ging spreken, eerst een tijdje zich kwaad te maken. Hij deed dit door telkens opnieuw de onderlip naar voren te steken en onderwijl met de rechterarm strijkende bewegingen over zijn habijt te maken, alsof hij zichzelf langs hypnotische weg in een toestand van onbeminnelijkheid wilde brengen. Het was een fascinerende aanblik, zoals alle bezwerings-rituelen dit zijn. Die indruk van enigszins onhandige magie werd nog versterkt, doordat de mond onhoorbare prevelingen voortbracht, vermoedelijk kleine toverspreuken, waarmee de rector zichzelf moed insprak, om tot een onaangename verschijningsvorm te komen. En dan ineens, als hij oordeelde dat nú die toestand van onbuigzame gestrengheid bereikt was, barstte hij los, telkens na elke zin zich opnieuw vermanend om de met zoveel moeite verkregen gemoedsgesteldheid niet te laten wegglippen in de algemene goedhartigheid, waaruit zij was opgebouwd. Een der gevolgen van deze werkwijze was, dat de spreker eigenlijk verder ging dan een wèrkelijk gezagsmens in zulke omstandigheden gegaan zou zijn. De enorme druk der opgewekte kwaadheid deed hem dan een toespraak houden over een beschadigde deurknop, alsof het einder der tijden op handen was. Ik heb hem eens horen spreken over een sneeuwbal, die per abuis door een raam gevlogen was, in termen die aan de Apocalyps ontleend waren, terwijl hij op betrekkelijk smalle basis van een vermiste fietsbel het verval der christelijke beschaving wist te tekenen met een kracht, die ons overtuigd zou hebben als niet telkens het oorspronkelijk uitgangspunt ons in gedachten geschoten was. Zo zie ik dan rector Vlaar voor mij: als een lief mens, die in het slecht zittend gewaad ener statige onverbiddelijkheid onder ons rondwandelde, doch voortdurend door de kieren van dit kleed de oude Adam liet vermoeden. Deze oude Adam was eenvoudig een man, die veel van jongens hield. Hij deed alles, om dit te verbergen. Hij trok de plooien dicht om zich heen, maar wij wisten het. Wij wisten het, zoals alleen kinderen weten: met het zesde zintuig der intuïtie, terwijl de vijf andere als de dood voor hem waren. Wij wisten het op de omgekeerde wijze van Socrates, die eens een filosoof tegenkwam, die zich als bedelaar verkleed had: “Ik zie de hoogmoed door de scheuren van uw lompen”. Wij zagen de bedelaar door de kieren van het rectorsgewaad. De enorme, ontzagwekkende, geweldige Vlaar was in waarheid een bedelende om de genegenheid van zijn honderden jongens. Hij kreeg de aalmoes, toen het te laat was. Van zijn duizenden oud-leerlingen.’
Vervolg recensie Bloed en Liefde (2)
In ‘Memoires of gedenkschriften van Pieter Bas’ schetst Godfried Bomans Rector Boddens [met gedachten aan rector Vlaar] in hoofdstuk 7, getiteld ‘Een bezoek aan de Latijnsche School’ [in Dordrecht]: ‘Rector Boddens bezat een groot rood hoofd met grijze krulletjes; de oren stonden wat wijd van zijn hoofd, de mond was te groot, kortom, hij maakte op den vluchtigen beschouwer een ietwat boertigen indruk. Zij die oplettender toekeken, oordeelden evenwel anders; want ondanks deze fouten in de onderdelen, lag er over zijn gelaat een onmiskenbaren glans van waardigheid. Misschien kwam dit door de enigszins naar beneden getrokken mondhoeken; of het vond zijn oorzaak in de eigenaardige manier waarop hij zijn gezicht naar boven hield en vandaar naar beneden keek (zodat de aangesprokene het idee kreeg kleiner te zijn). Het is echter een weinig materialistisch de indruk van een menselijk gelaat aan bepaalde onderdelen toe te schrijven, zoals de stand van de mond of de vorm der ogen. Want deze zienswijze houdt geen rekening met het grote wonder van elk gezicht: de ziel. En de ziel van Rector Boddens was een wonderlijk mengsel van verheven waardigheid en lieve goedheid, zodat men, hem aankijkend, niet wist wat te doen: hem te vrezen of lief te hebben.’
Broer ir. Rex Bomans schreef over ‘Peter Bas’ (in Godfried, jaargang 4, nummer 1, december 1979, o.a. het volgende: ‘(…) De Latijnse School is geen andere dan het Triniteits Lyceum in Haarlem. Godfried en zijn broers hebben daar hun middelbare-schoolopleiding genoten. Heel “Pieter Bas” zit vol met zulke middelbare-schoolopleiding genoten. Rector Boddens is dan ook niemand anders dan de toenmalige rector Vlaar van het Triniteits Lyceum. Daar kan geen twijfel over bestaan. Zelden is een persoon zo duidelijk beschreven. Niet alleen zijn karakter, zijn woordkeus, zijn uiterlijk, maar zelfs zijn gebaren zijn natuurgetrouw weergegeven. Prenen, die het boek illustreerde, had met rector Boddens dan ook geen problemen. Hij volstond eenvoudig met het, overigens zeer goed getroffen portret van rector Vlaar. Waarom die man in het boek niet Vlaar genoemd? eenvoudig omdat Boddens beter is. Voor die figuur dan wel te verstaan. En hier vind ik waarschijnlijk een legertje oud-leerlingen tegenover mij. Voor hen, en ook voor mij. is de naam “Vlaar” vijf jaar lang aan die figuur verbonden geweest. Zij zijn voor ons elkaar gaan dekken. Daar had ook ik in het begin moeite mee. Je moet de namen echt afwegen, ze als het ware proeven. En dan wordt het duidelijk dat voor elke objectieve beoordelaar de naam Boddens, let wel voor deze figuur, veel beter is dan de naam Vlaar. En daarom koos Godfried Boddens, nee, schiep hij Boddens. “Dat gaat wel erg ver”, zullen nu vele lezers zeggen. “Dit is gezocht. Godfried heeft gewoon die man willen ontzien.” Maar dat is niet zo. Ten eerste was er niets te ontzien, want de man komt er heel goed af, en anders had ook Prenen hem niet naar het leven getekend. Hoofdzaak is echter dat als het om dergelijke zaken ging, Godfried niemand ontzag. Een sprekend voorbeeld daarvan is in Pieter Bas zelf te vinden. Godfried laat daar notaris Niekerk in zijn onderbroek door de Veerstraat lopen. Dat was gewaagd, want notaris Niekerk bestond echt en de familie Niekerk onderhield goede betrekkingen met de onze. Maar Godfried vond nu eenmaal “Niekerk” de juiste naam in dit verband en hij heeft daar zonder erbarmen gebruik van gemaakt. (…)’
Nicolaas Vlaar, Zwaag 11 juli 1881 – Venraij 3 maart 1955, rector van het Triniteitslyceum: ‘De sleutel tot rector Vlaars persoonlijkheid is deze: hij was een lief mens, geplaatst in een gezagspositie. “He was a round peg in a square hole”. Deze korte formule bevat het geheim van zijn rectoraat. Wij willen niet beweren dat Vlaar als rector mislukt is. Verre van daar. Doch de schepper had hem in zijn ondoorgrondelijke raadbesluiten toegerust met kwaliteiten, die zulk een betrekking tot een kruis maken. Wie aan het hoofd van een school staat, dient een :”natuurlijke” gestrengheid te bezitten. Rector Vlaar bezat een “onnatuurlijke” strengheid. Hij werkte zich, als er iets mis liep, met prijzenswaardige vastbeslotenheid op tot een gemoedsgesteldheid, die niet de zijn was. Hij ging zich kwaad maken, zoals een Nederlandse architect een Japanse pagode maakt: met vlijt en toewijding, om na volbrachte arbeid te bemerken dat het tòch weer een Hollands huisje was geworden.’ (Het geheim van rector Vlaar; 10 maart 1955, in: Beroemd gekend gevierd; portretten van beroemde mannen en enkele vrouwen; door Godfried Bomans. Godfried Bomans Genootschap, december 2014, pagina 37.
Godfried Bomans ‘Het geheim van rector Vlaar’, 1955
12) drs. A.J.SCHNEIDERS (1894-1994), leraar Nederlands van Godfried Bomans
De heer A(rnold) Jan Schneiders heb ik in de jaren 80 en begin jaren 90 van de vorige eeuw een aantal keren meegemaakt, o.a. als lid van het Godfried Bomans Genootschap. Als leraar Nederlands heeft hij zonder twijfel enige invloed had op Godfried Bomans als schrijver. In ‘Godfried; het leven van de jonge Bomans 1913-1945’ komt Schneiders een aantal keren voor en voor deze bijdrage beginnen we met de biografie van Michel van der Plas: ‘De eerste klassen op het Triniteitslyceum doorloopt Godje zonder veel moeilijkheden. Hij is goed in talen. Zijn lievelingsleraar is A.J.Schneiders, voor Nederlands. Godfried is slecht in wiskunde. Een duidelijke gymnasium alpha jongen’. Zijn interesses gaan uit naar de toneelvoorstellingen en de schoolkrant ‘Tolle Lege’, die eens in de maand uitkomt en een van de redactie afhankelijk bestaan leidt. In 1933 is het behalen van het eindexamen nog even een toer voor Godfried. Citaat: ‘Zeker niet om het vak Nederlands. De leraar Schneiders is nauwelijks verrast, wanneer Godfried als enige uit de opgegeven onderwerpen kiest: “Ik veertig, ontmoet mijn oude leraar van tachtig”. De gecommitteerde geeft hem er het hoogst mogelijke cijfer voor. De moeilijkheid zit hem in het vak Wiskunde, Dr.Fuss heeft deze leerling zelden meer dan een 1 mogen geven. Met dat eindexamen wordt het vast een ramp. De leraar meent Godfried stilletjes te helpen door hem het laatste jaar herhaaldelijk de bewijzen voor de Stelling van Pythagoras te laten bekijken. Op de een of andere manier ontgaat het Godfried dit dus de vraag wordt bij het eindexamen mondeling. En zo wordt opnieuw een 1 zijn deel. In de lerarenvergadering wordt er zand over gegooid.’
In 1936 lanceerde de gemeente Haarlem een plan om de Bakenessergracht te dempen. Het Hoogheemraadschap Rijnland zou hiertegen geen bezwaar hebben. De 21-jarige Harry Prenen schrijft een ingezonden stuk waarin hij protesteert en ondertekent met ‘De Rijnlandsche Academie’. Het Vrije Volk haakt hierop in en weet ter aanvulling te vermelden dat deze academie enkele honderden leden zou hebben. Godfried Bomans gaat hierop in en om indruk te maken laat hij voor zijn rekening briefpapier van de Rijnlandsche Academie drukken. Zelf benoemt hij zich tot algemeen president en Harry Prenen is algemeen secretaris. In café ‘De Wandelaar vanouds genaamd ‘Het Vissertje” wordt de grap verder uitgewerkt, vervolgens in tapperij ‘De zwarte Hond’, waar de “grootgenootschappelijke vergaderingen” plaatsvinden.
11. De Rijnlandsche Academie
Antoon Erftemeijer schrijft in een artikel ‘Een herenclub, enige opmerkingen over het schilderij “De Rijnlandsche Academie” van Peer van den Molengraft (Jaarboek Haerlem 201p. 2011, p.158-167.: ‘Waarom Schneiders op dit schilderij ontbreekt, is een klein mysterie. Het werk is – voorzover de schilder Peer van den Molengraft (1922) het zich in 2010 nog herinnerde, toen ik hem daarover interviewde – in opdracht van Wouter Paap geschilderd: Paap en Van den Molengraft hadden elkaar in Parijs leren kennen. Mogelijk wilde Paap, die net als Mul in 1939 “corresponderend lid” werd, enkel een schilderachtige herinnering bezitten aan de vriendschap tussen speciaal déze vier heren, die van dezelfde generatie waren: vier katholieke, creatieve cultuurminnaars met gevoel voor humor, die van een goed glas, een rokertje en een goed gesprek hielden. Kennelijk viel de oudere Schneiders wat hem betreft daar toch een beetje buiten.’ (…) De genoemde Schneiders was een man met een apart soort humor. Bomans schreef over hem in 1936: ” Moeilijk is hij te doorgronden. Beschouwt hij het leven en al wat zich daarin beweegt, als een grap, als een farce sublime? Zoo ja, zal hij de Rijnlandsche Academie van deze beschouwing weten af te zonderen? Heeft hij oog voor het onderscheid tusschen bloote humor om deszelfs willen, en die welke slechts het gewaad is van mannelijke ernst, onverbreekbare trouw, eensgezinde idealen, harde strijd, verschil tusschen een man die ernstig doet om het lachwekkende in hem te verbergen, en den man die lachwekkend doet om het ernstige te verhelen’ [noot 4: Dossier R.ijnlandsche Academie in Letterkundig Museum/Godfried Bomans., map 12 (brief d.d.19.12.1936)”.
N.B. Drs. Antoon Erftemeijer heeft een uitvoerig hoofdstuk gewijd aan ‘de Rijnlandsche academie; een inspirerende vriendenblub, in het boek: ‘Godfried Bomans. Uitgave van Frans Hals Museum/De Hallen Haarlem, 2010, p. 47-61.
Er worden talrijke missiven geschreven. ‘Al spoedig wordt, vanzelfsprekend na ampel beraad van het bestuur, een corresponderend lid van de Academie toegelaten: A.J.Schneiders, hun beider oud-leraar Nederland. Ook deze wordt af en toe per post op een genootschappelijke missive bedacht. Op 10 maart 1937 krijg hij, bijvoorbeeld, antwoord op zijn vraag of de Academie toch vooral niet “de andere helft van de wereld”, nl. Het vrouwelijk geslacht, uit het oog wil verliezen, en of voor de candidatuur van vrouwelijk lid niet een juffrouw zou kunnen dienen, die werkzaam is op de Haarlemse Stadsbibliotheek. Het Bestuur gaat daar een avond kijken, maar treft er de juffrouw niet, waarop de Algemeen President het volgende schrijft:
12. drs. A.J.Schneiders (1894-1984), docent, neerlandicus, publicist
In 1937 zal het eerder sinds 1934 in losse afleveringen in studententijdschrift ‘De Dijk’ verschenen boek ‘Pieter Bas’ verschijnen bij een kleine uitgeverij ‘Vox Romana’ in Rotterdam. Godfried Bomans heeft zich laten adviseren door zijn leeftijdgenoot Edward Brongersma uit Heemstede evenals door zijn oud-leraar Nederlands de heer A.J.Schneiders. ‘Vooral de laatste heeft nuttige adviezen gegeven. Het is dus passend dat deze, kort na het verschijnen van Pieter Bas als boek op 5 januari 1937 vereerd wordt met deze opdracht: “Het Genootschap tot verspreiding van de letterkundige, orfische, grafische en historisch-wetenschappelijke volkscultuur ‘De Rijnlandsche Academie” te Haarlem spreekt als haar meening uit dat, zonder het geestelijk Vaderschap van A.J.Schneiders dit geesteskind nimmer ter wereld was gekomen, en tot haar huidige wasdom gekomen. Het past den tuinman de vruchten te plukken, met ware achting: Godfried Bomans. Links onder op de bladzij signeert H.Prenen als secretaris van de Academie mee.’
Op de pagina’s 177-178 schrijft Michel van der Plas naar aanleiding van een recensie van Joan Kat die in ‘Pieter Bas’ slecht en slordig Nederlands signaleerde: ‘(…) Pikant is dit, later nog eens herhaalde verwijt, omdat Joan Kat enige tijd vóór het verschijnen van ‘Pieter Bas’ leraar Nederlands is geworden aan het Triniteitslyceum, waar hij heftig is gaan reageren op de methoden van zijn collega A.J.Schneiders. Er staat in zijn recensie nog net niet dat het onderwijs, door Godfried Bomans genoten, ondeugdelijk is geweest, maar ingewijden begrijpen dat deze veroordeling van zijn Nederlands een zijdelings verwijt aan de collega betekent, die het Godfried geleerd heeft.’
In februari 1937 schrijft Godfried Bomans aan het corresponderend lid van de Rijnlandsche Academie, Schneiders: ‘Mijn tenten heb ik voor enige tijd opgeslagen ten huize van Co Breman (sic; een jaar geleden zou hij zeker Lizzy Breman, Torenlaan 55, Laren hebben genoemd), waar het goed is te zijn. Beata solitudo! Ik ga nu een wandeling maken, het weder is Hercules Seghersachtig, wolken, wind, grijs, wijd en wild. Dreigend. Wij werpen een hartelijke groet in de richting van Overveen.’ (Godfried, p. 178).
‘(…) Sinds eind 1937 de tweede druk van Pieter Bas is verschenen heeft Godfried vier jaar lang geen contact meer gehad met John C.de Bruin. Diens Thijmfonds is inmiddels in andere handen overgegaan. In de eerste paar jaren van de Duitse bezetting begint de vraag naar het allang uitverkochte boek toe te nemen. En naar een vervolgdeel. John C.de Bruin beseft dit even goed als de uitgeverij Het Spectrum, temeer daar het grote succes van Erik het oudere boek in zijn kielzog mee zou kunnen nemen. In de herfst van 1941 wordt Godfried door De Bruin benadert. Hij schrijft dit aan zijn oudleraar Nederlands A.J.Schneiders: “Het Thijmfonds wil de 3e druk van Pieter Bas uitgeven. Bewillig ik, dan ontvang ik per omgaande ƒ 150,- in contanten. Ik heb deze voorwaarden afgewezen; 5% per boek is te weinig. Stelde zelf betere voorwaarden voor. Wees op Erik (15% en ƒ 500,- voorschot)” Daar kan de altijd in kapitaalmoeilijkheden verkerende uitgever niet aan beginnen’. (Godfried, pagina 292)
In 1941 verschijnt van Godfried Bomans het boek ‘Erik of het klein insectenboek’ In een brief aan A.J.Schneiders schrijft Godfried over Erik: ‘Ik heb over dit boek niet, gelijk u vermoed (sic) vooruit gedacht, maar schreef alles vrij snel op, van 29 october 1939 tot 25 januari 1940, met een onderbreking van 2 weken testarbeid in Zeeuwsch Vlaanderen. Dat is dus vrij snel geschapen. Elken dag werkte ik er 2 of 3 uren aan en wist dan in de verste verte niet waar ik belanden zou’. (Godfried, pagina 233).
‘A.J.Schneiders zwaait Godfrieds schepping [Erik] lof toe in het dagblad Het Vaderland. In de brief die de auteur deze recensent, op zijn stuk vooruitlopend in januari 1941 doet geworden, heet het overigens dat hij door de Algemeen Secretaris van de Rijnlandsche Academie “gealarmeerd” is inzake de tour de force die boekhandel Coebergh in Haarlem heeft uitgehaald. “Men schijnt de verspreiding der insecten aan de Spaarne boorden nogal Amerikaansch aan te pakken.” Voor het geval Joan Kat zich weer aan een bespreking van de nieuwe Bomans zou wagen, valt er te vrezen. Men herinnert zich dat deze beoordelaar zich geërgerd heeft aan de potjesscène uit Pieter Bas.’ (Godfried, pagina 249).
Artikelen van A.J.Schneiders gepubliceerd in het tijdschrift GODFRIED van het Godfried Bomans Genootschap:
-Anna IV (Godfried Bomans peelde graag met taal. Vandaar Schneiders’ verklaring van “Anna” als een warm woord [an=aan, na= nabij]. In: jaargang 5, nummer 1, p.24-26′;
-Boekbespreking: Godfried en zijn ‘Erik'(3, slot) (Over de veranderingen en verbeteringen die Godfried Bomans aanbracht in het eerste handschrift). In: jaargang 2, nummer 1, p.26-29;
-Boekbespreking: Godfried en zijn ‘Erik'(2, Bo aan zijn bureau). (Schneiders heeft van redacteur Ted van Turnhout de zeven overgeschreven cahiers (eerste versie) gekregen en analyseert ze wat betreft stijl en compositie. Het is een proeve van GB’s artistieke zelfkritiek). In: jaargang 1, nummer 4, p.90-92;
-Boekbespreking: Godfried en zijn ‘Erik'(1) (Zeer lovende inleidende bespreking van GB’s jeugdwerk in drie delen door zijn oud-leraar Nederlands). In; jaargang 1, nr.2-3, p. 52-57.
Ook in ‘Werken’ van Bomans komt A.J.Schneiders enkele malen voor. In deel IV in een column ‘Driehonderd jaar geleden stierf de Hollandse Tacitus’, gepubliceerd in De Volkskrant van 21 mei 194 schrijft hij: ‘(…) Mijn vroegere leermeester in de Nederlandse taal, de heer A.J.Schneiders, heeft in het weekblad “Je Maintiendrai” Hooft als onze “eerste verzetsschrijver” gehuldigd. Inderdaad Hooft beschrijft ons verzet tegen de Spaanse dwingelandij (…)’ (IV, pagina 130)
In deel V begint Bomans’ bijdrage ‘Herinneringen aan Lodewijk van Deyssel’(eerder gepubliceerd in Elsevier, 1966) als volgt: ‘Het gebeurde in de vierde klas van het gymnasium, ’s middags om half vier. Onze leraar Nederlandse taal en letterkunde, de heer A.J.Schneiders, keek toevallig naar buiten, liet zijn krijtje vallen en sprak met zachte stem, alsof hij ineens in de kerk stond: “Jongens, daar gaat Lodewijk van Deyssel” . We vlogen allemaal naar de ramen en zagen een gedrongen heer met een opvallend klein hoedje op een bijzonder groot hoofd in enigszins rukkende bewegingen voorbijkomen (…) De indruk was verpletterend. Niemand zei wat (…)’. (Godfried, deel V, pagina 704).
In L.van Deyssel 83 jaar schrijft Godfried Bomans: (…) ‘In herinner mij. dat wij, in de winter van 1933 dit stuk op school lezend, plotseling in de lectuur ervan door den leraar [A.J.Schneiders. F.B.] gestuit werden, die ons driftig naar het venster wenkte. Daar kwam, met een bijzonder grote paraplu in de hand en een bijzonder klein hoedje op het hoofd, Lodewijk van Deyssel voorbij, bedachtzaam voorbijwandelend van de villa “Insulinde”, waar hij woonde naar “Het wapen van Bloemendaal”, een restaurant op het eind van de Zijlweg. Er heerste een diepe stilte in de klas, veroorzaakt door het ongelooflijke van deze verschijning. Het was of hij, uit de bloemlezing verrezen om ons te verrassen een menselijke gedaante had aangenomen.’
In deel VII is een bijdrage ‘Tragisch fragment, uit de herinneringen van Godfried Bomans’, ‘Eerbiedig aan de voeten gelegd van A.J.Schneiders, en eeuwig jeugdige”. (pagina, 63 – geschreven op 17 december 1938).
Deel VII bevat ook ‘Herinneringen aan de voetbalclub’(Haarlem, 2 april 1950), dat gaat over een in 1926 gespeelde wedstrijd tussen leraren en leerlingen van het Triniteitslyceum in Haarlem. Citaat: ‘(…) De heer Julianus verviel in het andere uiterste. Hij legde de bal stil en keerde zich daarna om, teneinde een aanloop te nemen. Op een afstand van tien meter gekomen (die hij wandelend had afgelegd) wendde hij zich dan andermaal om, nam de aanloop met een prijzenswaardige snelheid en was dan zeer verbaasd te bemerken dat het leder verdwenen was, als hij de plek bereikte waar het met stelligheid gelegen had. De heer A.J.Schneiders deed niet mee, hoewel hij in die tijd een pofbroek droeg en dus als het ware door de natuur was voorbestemd het spelbeeld te verlevendigen. Scheidsrechter was De Paulides en hij deed dat zeer goed. Hij blies met een partijdigheid, in overeenstemming met de krachtsverhouding, zodat de uitslag eenieder volkomen bevredigd huiswaarts deed keren. (…)’. (VII, p. 137 – geschreven op 2 april 1950).
In de biografie ‘Godfried; het leven van de jonge Bomans 1913-1945′ door Michel van der Plas komt A.J.Schneiders voor op de pagina’s 58, 59, 98, 173, 178, 233, 238, 249, 289 en 292.
In de vroege morgen van zondag 1 juli 1984 overleed in Huize Oldenhove te Overveen Arnold Jan Schneiders, negentig jaar oud. Hij werd geboren in Obdam op 7 maart 1894, was aanvankelijk onderwijzer en hij werd, na het behalen van de akte M.O. Nederlands en een korte stage, onder andere in Zierikzee, op 1 januari 1926 benoemd tot leraar Nederlands aan het Triniteitslyceum
Een uitvoerig In Memoriam is door Jan Arnold Bomans gepubliceerd in het blad ‘Ons Bloemendaal’ , 8e jaargang, nummer 4, p.23–26 onder de titel: ‘Een natuurlijke opgang. In Memoriam A.J.Schneiders’. Die bijdrage eindigt als volgt: ‘Familie en vrienden – zelfs een oud-leerling van de lagere school te Amersfoort waar de leraar als onderwijzer begonnen was – hebben Arnold Jan Schneiders in Obdam ten grave gedragen. Op het kerkhof van Sint Victor, patroon van de parochie, van Marseille én van de molenaars, zoals MIJN MOLEN [= titel van een door Schneiders geschreven boekje. H.K.] ons instrueert. Terug naar het dorp waar hij aan de hand van zijn vader in één van de twee molens ter plaatse een Vincentius-bezoek (mee)maakte. Het molenaarsgezin had het blijkbaar niet breed, anders ontving je de mannen van Vincentius niet. De armenzorg lag toen nog in handen van de directe medemens. Van de minder armen, kun je ook zeggen, want rijk werd men in die dagen niet zo gauw. Vader Schneiders maakte daarop geen uitzondering. Hoofdonderwijzer van het dorp, verdiende hij op het raadhuis er nog bij. De zoon rust nu weer bij de vader. Het enfant terrible, dat steeds opviel, niet om op te vallen maar omdat hem alles opviel, hij als kind de dag opnieuw beleefde, zich daardoor iedere dag weer kon verbazen en als kind natuurlijk zijn gang ging. Terug in het dorp van zijn kinderjaren, in de moederaarde van zijn geboortegrond. Je zou kunnen zeggen terug naar de natuur, naar het land waar de molen nog draait. Zoals op de aankondiging van zijn heengaan te lezen staat: “Dankbaar voor een lang en gelukkig leven, heeft hij geleerd meer en meer de door God geschapen natuur lief te hebben, in het vertrouwen dat Hij hem eeuwig geluk zal schenken.” Tekst door hemzelf opgemaakt, laatste woorden van een leraar Nederlands die naast het woord het Woord tot leven bracht, zoals gezegd op zijn eigen wijze. (…).’ Heemstede, juli 1984. Jan Arnold Bomans.
Jan Arnold Bomans publiceerde bovendien een in memoriam in het tijdschrift ‘Godfried’, jaargang 7, nummer 2, juni 1985: ”Een natuurlijke opgang. In memoriam A.J.Schneiders’, p. 39-43.
Uit Godfried, jaargang 3, nummer 2, p.52-63: ‘ Op 18 april 1978 vond de 16e genootschappelijke bijeenkomst plaats in de Bomanszaal van ‘de Oude Geleerde Man’ te Bennebroek., Als spreker trad hier op de heer A.J.Schneiders, oud-leraar Nederlands aan het Triniteitslyceum. Zijn inleiding, die hij als titel “Enig peinzen over Bomans” had gegeven, was gebaseerd op de bloemlezing “De wereld van Godfried Bomans” (Elsevier, Amsterdam, 1977). Spreker beschouwde het lezen van Bomans vooral als een genoegen” “We genieten van z’n zo eigen en apart gezicht op het mensenwereldje. Doorgaans wordt het os gewone absurd en maakt hij het absurde gewoon. Maar toch, hoe dol ook zijn fantasieën en betogen zijn, in al die buitensporigheid en dwaasheid ontbreekt het hem niet aan wijsheid en mensenkennis en ook niet aan tederheid, wanneer hij eigen en verbeeld kinderleven weergeeft, zoals in ‘Erik”, in ‘Wonderlijke Nachten’, in veel sinterklaasstukken en in zijn herinneringen aan jeugd- en schooltijd. De meeste lezers van zijn werk zullen zich al rijkelijk voldaan voelen met de beleving van het origineel-amusante. Dat is hen genoeg en dat is ook verreweg het voornaamstede. We lezen voor ons plezier. Toch kunnen we ons voorstellen dat sommige lezers, na eerst genoten te hebben, de nieuwsgierigheid in zich voelen opkomen naar hoe toch de schrijver er in slaagt ons zo te vermaken, naar zij procédé en de middelen die hij daartoe aanwendt te speuren.” Om die reden had de heer Schneiders het boek een tweede maal gelezen en speciaal aandacht besteed aan Godfried’s schrijfkunst en techniek. Hij had daarbij zo’n twintig “humor producerende” stijlmiddelen gevonden, waarvan hij noemde: stoute stellingen, spitsvondige redeneringen, onnozel doen, bijzondere vergelijkingen (“de rozijnen in de pap”), beeldspraak, spot en ironie, natuurlijk heel veel overdrijving, paradoxen (over kinderen die niet meer spelen: “zij zijn door weelde arm geworden”), nieuwe woorden maken (een “Gilmeter”, bijvoorbeeld), en dan het pure taalspel. “Jammer, dat de kennis van die middelen me alleen maar een voorraad recepten geeft en me nooit in staat zal stellen een culinaire maaltijd te breiden. Ik zal voor zo’n maaltijd wel eeuwig een koksmaatje moet blijven”. Een derde maak had de eminente spreker de bundel gelezen, om enig antwoord te krijgen op de vraag welke mens er achter en onder die schrijver leeft. Natuurlijk slechts een antwoord bij benadering, en die benadering nog onder voorbehoud, want “mens” zeggen dat is “mysterie” zeggen. Spreker wilde zich nadrukkelijk niet aan een portret wagen, omdat hij er zich van bewust was dat mens en schrijver geenszins identiek zijn: “het intiemste en het minst gunstige zal de schrijver verzwijgen of verhullen. Ook is hij als schrijver de mens, die gedisponeerd, geïnspireerd is en niet die “en pantoufles”. Hij bepaalde zich daarom tot de vraag: “Hoe groot zal wel de invloed van zijn opvoeding en van het ouderlijk huis, de omstandigheden en de omgeving geweest zijn op Godfried’s leven, kunst en werk. In het bijzonder denk ik aan de verhouding vader en zoon”.
Voordat hij echter daaraan begon stelde de heer Schneiders zich de vraag in hoeverre Godfried als getuige betrouwbaar was. Hij citeerde uit het hoofdstuk “liegen” (De man met de witte das): “Ik meen dat een goede verteller een nieuwe waarheid schept, waarbij de feitelijke toedracht tot de grootte van een erwt verschrompelt” en “De waarheid van de een ligt op een hoger niveau dan die van de ander en wie van fantaseren spreekt miskent de “hiërarchie”. Ook verwees hij naar de bijdragen van Herman van Run, Victor van Vriesland en Kees Verwey in de : “Herinneringen”, die ongeveer de strekking hadden van: “de waarheid is wat Godfried ervan maakte. Niettemin meende de heer Schneiders, op grond van een reeks citaten die we hier niet zullen overnemen, dat Godfried’s jeugdherinneringen een goede en juiste indruk geven. Hij vervolgde: ” Eindelijk kan ik dan in het veelzijdig en gecompliceerd geheel dat Godfried is en de invloed van zijn jeugdperiode op zijn schrijverschap iets zeggen. Ervaring en wetenschap hebben de ingrijpende betekenis geconstateerd van de kinderjaren op de ontwikkeling tot en met de volwassenheid. Nu hebben we geen enkele aanwijzing dat zijn jeugd hard of ongelukkig is geweest. Integendeel, uit de vele herinneringen die Godfried in zijn werk heeft neergelegd blijkt anders. In geen enkel opzicht kwamen de kinderen Bomans tekort op een bepaalde leeftijd. Wel het vroegst bij Godfried openbaart zich enig verzet. Eerst tegen het patriarchale en autoritaire gezag van de vader en later tegen de conventionele vormelijkheid, de vroomheid zoals die nog in de dertiger jaren in de hogere burgerkringen gepraktizeerd werd. Godfried schrijft zelf ergens, dat die “negentiende-eeuwse reliogiositeit” tot levensangst verschraald was.” Als voorbeeld haalde de heer Schneiders een passgage uit de “Herinneringen” aan, waarin Rex Bomans vertelt, dat zijn vader Godfried eens strafte door hem te verbieden drie weken het Onze Vader te bidden. “We stipten de godsdienstige opvatting in het gezin al aan. Daarnaast vermelden we ook dat de vrees voor de hel “in” was. Deugd was dat je geen kwaad deed. Ook was er de exclusieve verering van één deugd onder de vele, namelijk die van de kuisheid, doorgaans verbonden met het epitheton “engelachtig”. Zó ver ging deze waardering dat het huwelijk, een sacrament nog wel, als gewaagd instituut gold. Ik herinner me dat zijn vader niets liever wilde, en ook zijn moeder het meest gerust zou zijn, als de kinderen in het klooster gingen. Van het leven in zo’n sfeer moest natuurlijk een zware druk uitgaan. En de een is daar gevoeliger voor dan de ander. Rex zegt ok terecht: “Iedere zoon heeft z’n vader”. Het zou heel verklaarbaar zijn dat in de puberteit, de periode van het idealisme en onzekerheid, de drang naar het klooster – geborgenheid, ook voor het hiernamaals – zich openbaarde. Ook Godfried heeft later tegen ons, Prenen en mij, schertsend esproken over zijn “benedictijnse periode”. Hij is toen met Rex naar Rome geweest en dacht dat hij roeping had, maar daar is hij gauw van teruggekomen. Laten we hemzelf eens horen over deze tegenstellingen: “Onvrijheid, geestelijke druk aan de ene zijde, vrijheidsdrang aan de andere kant.” In de bloemlezing zijn dertig pagina’s gewijd aan vader, zoon en hun verhouding. Hij voelt de behoefte om mijns inziens af te rekenen. Nu is uit de openingszin nog geen conclusie te trekken die kilheid inhoudt. Eerst verder lezend kan zo’n gevolgtrekking gemaakt worden. De vader wordt naar zijn uiterlijk geschetst als een knappe man, en de schrijver wijdt uit over het indrukwekkende en schrikaanjagende van zijn persoonlijkheid. De schrijver geeft voorbeelden van zijn geestigheid, zijn vader is een boeiend verteller, en hij laat ons duidelijk de acteur en poseur in hem voelen. Voor de buitenwereld is hij een geëngageerd en betrokken man, zoals we die term tegenwoordig ook nog opvatten, maar het sociale in hem is toch wat beperkt door eerzucht en carrièredrang. Het gezaghebbende van de vader, niet alleen gezagdragend maar ook gezag-hebbend. In Godfried’s jongensjaren en de bewondering voor zijn prestaties als spreker en als gelijke onder hoge bezoekers krijgt na de puberteit van zijn zoons, bij wie de ogen opengaan de toets der kritiek te verduren. En schrijft Godfried: “De god die van zijn hoge voetstuk valt.” De kinderen van Bomans worden zelfstandig in hun oordeel, doorzien de motieven van hun – hier ook politiek handelende – vader, zien het onzuivere, het misleidende ervan en de kunstgrepen van dat politieke vak. Dat daarbij overdreven en geradicaliseerd wordt ons welhaast onontkoombaar. Wie rond de twintig niet idealist en radicaal is, van hem valt weinig te verwachten. Godfried, zo begaafd, is zo een niet. Vroege bijdragen in het tijdschrift : Het Venster” in 1932 en veel van zijn sprookjes echter getuigen ervan, dat er wel een idealist in hem zit. “De twaalfde koning’, bijvoorbeeld, dat is toch een prachtsprookje. Daar hij toch niet echt hield van zijn vader – en dat durf ik hier te zeggen omdat hij dat zelf ook schrijft – kreeg hij weerzin tegen het politieke bedrijf en kon niet anders dan het lachwekkend maken (Pieter Bas!). En dan is daar de omstandigheid dat Godfried zich als student financieel afhankelijk moest voelen – Rex zegt van niet, maar ik weet zeker dat hij in de tijd dat hij in Amsterdam was dikwijls geldgebrek had en haast – niet helemaal dus – in zijn eigen onderhoud moest voorzien. Niet voor niks had hij soms een sprookje geschreven. Ik herinner me nog “Vroolijke Hans”- hij stuurde me dat nog toe – wat blij was dat hij een postwissel van een tientje kreeg voor dat sprookje. Zo moest hij in die eerste tijd van zijn studentschap wel een beetje scharrelen. Door zijn jeugd voelde hij zich gebonden aan z’n vader, hij wilde daar van af hetgeen het van de vader afstaan in de hand werkte. Rebellie was er bij Godfried, die zich moest opkroppen. Even kritisch kwam Godfried te staan tegen de “braafheid’ van zijn kinderjaren. Alle houvast, familiaar en religieus, wankelde en viel tenslotte om. Zoals veel jonge mensen heeft hij jaren in een crisis moeten leven. Zijn “benedictijnse periode” eindigde en de invloed van de mystieke mevrouw Breman bracht hem het geloof niet terug. Wat was hiervan het gevolg in zin latere jaren? Hij wrong zich los, echter niet vrij van de banden van zijn jeugd. Niet zodat hij zich een existentieel houvast verwierf, zeker, hij kon zich verstandelijk vrijpraten maar diepste gevoelens, bezonken en verzonken, bleven in het onbewuste, ondergronds, actief. In dat geval spreken we van ambivalentie. In de puberteit is de toestand van onverschilligheid en het hunkeren naar begrip en liefde heel gewoon. Een soort dualisme dus, ten gevolge van twee elementaire driften. Normaliter wordt een van drie strevingen onderdrukt. Wel, ik heb sterk het gevoel dat dat enige ambivalentie bij Godfried werkzaam was. Nog zoveel jaar na de dood van zijn vader kon Godfried hem niet tot een herinnering maken, een milde herinnering alerminst. Voor duizenden van allerhande lezers getuigt hij: “Ik vraag mij wel eens af of zo’n volstrekt gelovige opvoedng maar met geen spoor van genegenheid. die tot zijn twaalfde jaar heeft voortgeduurd, geen litteken achterlaat. Er komt natuurlijk een moment, waarop de relatie uit je jeugdjaren niet langer te handhaven is. Alle vaders vallen eenmaal om.” Over omvallen gesproken, ook de godsdienst van zijn jeugd ondergaat dit lot. De ontdekking die de kennismaking met deze bloemlezing me heeft opgeleverd is deze: vader en zoon lijken zo treffend op elkaar dat een aardje naar zijn vaartje wel door een aard verbannen mag worden. De overeenkomstige trekken van beiden! Zeer begaafd, intellectueel, mensenkenner, aangename omgangsmanieren, sociaal zonder geëngageerdheid, boeiend spreker en schrijver, poseur tot in het komediante – denken we aan de das van de een en de houding, haar en bril, van de ander, geen van beiden was ijdelheid vreemd en Godfried verklaart in een van zijn aforismen: “Geen artiest, of hij is behept met ijdelheid.” (…) Interessant is het te constateren dat vader en zoon dezelfde ruime opvatting over waarheid hadden. In zijn speeches “loog” de vader ook voortdurend. Als voorbeeld noemde de heer Schneiders het regelmatig melden van zijn verjaardag, tijdens verkiezingstournees. Over die opvatting spreekt Godfried ook in ” Mijn ervaringen als spreker”. Beiden hadden ook dezelfde aanleg tot hret sociale en het schrijven. Zijn vader heeft zich op de politiek geworpen. Toen hij daar uitgerangeerd was deed hij een geforceerde greep en schreef een wraakroman. Hij waagde zich aan ongeveer het moeilijkste genre wat er bestaat. Godfried schreef altijd taferelen. Kijk maar naar “Wonderlijke Nachten”: eerste nacht, tweede nacht, enzovoorts. Daar zit geen ontwikkeling in, het is telkens één geval. Wat Godfried niet aandurfde daar begon die vader op zijn vijftigste aan. Wat nu incidenteel in oudere stukken doorschemert komt in ‘De man met de witte das” in vol licht te staan. Een uitspraak van Godfried, die ik geciteerd hen, blijkt hier bewaarheid en toegepast. Van zijn humor in het spel, van zijn fantasie en verstoppertje spelen kan in deze bladzijden over de verhouding tot en de visie op zijn vader geen sprake zijn. Godfried bekent daar: “de schrijver is een man die niets achterhoudt” en combineren we dat met zijn andere uitspraak: “men schrijft iets van zich af”, dan komen we een heel eind op weg. In de “Herinneringen” zegt Arnold aan het graf van zijn broer: “Waar hij zijn leven lang mee bezig was, maar vooral de laatste jaren, namelijk met de zin van de dood en de vraag naar het hiernamaals, dat is nu geen vraagteken meer maar een open boek”. En Rex, rechtstreeks over de verhouding tot de vader: “De kwaal zat dieper. Om tot eigen ontplooiing te komen moest Godfried langs die figuur heen. Hij heeft hem toen smaller gemaakt. Hij moest dat doen. Het was zijn noodlot. Zonder dat was Godfried niet gegroeid tot wat hij geworden is”. Ik kan uit het voorgaande niets anders opmaken dat dat we hier te doen hebben met een geval van ambivalentie: geïmponeerd opzien en toch verachtend neerzien. En dat is niet verstandelijk uit de weg te krijgen. Daar zou zelfs een psychiater het moeilijk mee hebben, denk ik. En dit ging merkwaardig samen – en ook Rex komt tot dit inzicht – dat vader en zoon zoveel gemeen hadden. Beiden verlangden ze tot elkaar te komen. Dat Godfried bijna dertig jaar na zijn vader’s dood zich nog van een dwanggevoel moest bevrijden spreekt boekdelen voor de geestelijke wond, die nog niet geheeld was. Godfried zelf zegt “litteken’, maar ik zeg “open wond” of “trauma”. Nu mogen we de druk van zijn wanverhouding ook weer niet overschatten, Godfried had zijn vriendschapsbetrekkingen, zijn hobby’s, zijn muziek, zijn schaken, zijn populariteit. Maar evenmin mogen we die onderschatten. Ik vraag me af, en mogelijk ook u die in alles wat Godfried betreft meer dan gewone belangstelling hebt, in hoeverre hij in zijn humoristische werk een toevlucht gehad zal hebben. Is uit de ambivalentie, die na zijn jeugd ontstond, de voorkeur te verklaren om over zijn kinderjaren te schrijven? Heeft de zoon, gezien de grote gelijkenis naar de aard wellicht juist niet vader’s loopbaan in de magistratuur en de politiek gekozen maar de kunst en de literatuur? Hij had de gaven van zijn vader. Ik herinner me dat hij me eens gezegd heeft: “Ja, ik zou toch wel graag burgemeester zijn. Jammer dat ik de meesterstitel niet heb.” Hij was daar ook uitstekend geschikt voor, juist door zijn omgangskunst, zijn voorzichtigheid, zijn humor. Hij kon een zaal boeien. Hij had dezelfde eigenschappen als de vader. Misschien dat daardoor die afkeer er was, dat daar alleen maar een “Pieter Bas” uit kon voortkomen.’ (Tot zover A.J.Schneiders).
Selectie van publicaties door Neerlandicus A.J.Schneiders, die voornamelijk bloemlezingen en gecommenatrieerde uitgaven bezorgde, o.a. Van G.Allon, L.Couperus, M.de Swaen, P.Doorlant, P.C.Hooft, A.Staring en J.van den Vondel.
-Opleiding tot leraar.Utrecht, Kemink & Zoon, 1929.
-Onze Taaltuin. Stem uit een 3e klas H.B.S., 1932.
-De taalopvoeding van onze jeugd. 1933.
-Geslepen stenen. 24 klassieke gedichten uit de verschillende perioden verskundig toegelicht. Den Haag, Servire, z.j. (Kleine Dietsche Keur) .
-De legende van Christoffel; ingeleid en van aantekeningen voorzien door A.J.Schneiders. Verlucht door Fr.Reitman. Wassenaar, Servire, 1941.
-Haarlem uit Hooft’s Nederlandsche Historiën.Ingeleid en toegelicht door H.Godthelp en A.J.Schneiders. Amsterdam, Meulenhoff, 1939.
-Herrijzenis. Keur van Nederlandse verzen uit de oorlogstijd. Inleiding door A.J.Schneiders. Wassenaar, Servire, 1945 [bloemlezing gedichten].
-Arthur van Schendel over de opvoeding. Servire, 1941.
-Proza van Vondel. Den Haag, Servire, 1943. Met een inleiding en aantekeningen van A.J.Schneiders. (Dietse Keur 10)
-Keuze uit het werk van Louis Couperus.Den Haag, Servire, 1947.
-De Spieghel der Saligheyd van Elckerlyk. [toegeschreven aan Petrus Dorlandus]. Bewerkt door A.J.Schneiders. Amsterdam, Meulenhoff, 1937.
-Mystiek proza. Den Haag, Servire, z.j.
-Tabellarisch overzicht van de vier literaturen. Door A.J.Schneiders en P.H.Greiner. ‘s-Gravenhage, Naeff, 1936.
-Mijn Molen; essay en zelfportret. ‘s-Hertogenbosch, Smids, 1953.
-Joost van den Vondel. Roskam en Rommelpot van ’t hanekot. Zwolle, La Rivière en Voorhoeve, 1940.
-Jan van Ruusbroec. Redactie H.Godthelp n A.J.Schneidrs. Den Haag, Servire, z.j.
-Michiel de Swaen. De verheerlijcke schoenlappers, of de gecroonde leersse: tot een vastenavont-spel toneelgewijs opgestelt. door A.J.Schneiders. Den Haag, Servire 1941.
-E.J.Potgieter. Jan, Jannetje en hun jongste kind. Den Haag, Servire, 1945.
-Korte beschryvinghe van de ongeluckige reyse van het schip Aernhem; door Andries Stokman en Arnold Jan Schneiders. Den Haag, Servire, 1942.
P.S. In 1937 richtte de neerlandicus E.Kruizinga het tijdschrift ‘Taal en Leven’ op, dat hij tot zijn dood in 1944 redigeerde met A.J.Schneiders.
A.J.SCHNEIDERS IN DE DIGITALE BIBLIOTHEEK VOOR NEDERLANDSE LETTEREN (DBNL)
Weken in een editie van A.J.Schneiders:
1)Haarlem uit Hooft’s Nederlandsche Historiën 1e druk 1939;
2)De verheerlijkte schoenlappers of de gecroonde leersse. 1e druk 1941
3)Jan, Jannetje en hun jongste kind. 1e druk 1945
Primaire teksten van A.J.Schneiders elders in de dbnl:
A.J.Schneiders. De schakel. In: De Nieuwe Taalgids, 1930
A.J.Schneiders. Richtingen en verhoudingen in het literatuuronderwijs op de middelbare school. In: De Nieuwe Taalgids, 1930
A.J.Schneiders. Literatuur en middelvaar onderwijs. In: De Nieuwe Taalgids 1931
G.Kalff, W.Kramer, A.J.Schneiders en C.G.N.de Vooys. Boekbeoordelingen. In: De Neuwe Taalgids, 1931
C.C.van der Graft en A.J.Schneiders. Boekbeoordelingen. In: De Nieuwe Taalgids 1931
A.J.Schneiders. Een koersverandering in dididacticis? In: De Nieuwe Taalgids 1935
A.J.Schneiders. Kleine versstudie. Literair-Pedagogische Bijdrage. In: De Nieuwe Taalgids 1935
A.J.Schneiders. De heerlijcke ende vrolijcke daeden van keyser Carel den V. In: De Nieuwe Taalgids, 1941
Willem ten Berge, C.B.van Haeringen, M.Rutten, A.J.Schneiders en W.A.P.Smit. Boekbeoordelingen. In: De Nieuwe Taalgids 1955.
Secundaire literatuur over A.J.Schneiders:
Gerlach Royen en C.G.N.de Vooys. Boekbeoordelingen. In: De Nieuwe Taalgids, 1941
Martinus Nijhof. Joost van den Vondel “Roskam en Rommelpot van ’t hanekot . Met inleiding en toelichtingen uitgegeven door A.J.Schneiders. In: Verzameld werk II Kritisch en verhalend proza. 1961.
9. Herinneringen van Karel Wijsmuller: hoe ik Godfried Bomans leerde kennen
=====================================================
13. Hans Lichtenstein en Godfried Bomans (zie ook 4)
In ‘Het leven van de jonge Godfried 1913-1945‘ Bussum, uit. Villa, 1982, is op p.326-317 het volgende geschreven: ‘(…) In dezelfde winter van 1943 verandert het leven aan de Zonnelaan 17 nogal ingrijpend. Wannneer Godfried eens op bezoek is bij Mari Andriessen, ontmoet hij daar Hans Lichtenstein, dei met een nichtje van de beeldhouwer verloofd is. Lichtenstein, in 1933 geboren als Duitse Jood onder de nazi-dreiging uitgeweken naar Nederland, is kort daarop dirigent geworden van de Hirsch operette in Den Haag. Het gezelschap heeft op 10 mei 1940 opgehouden te bestaan. Lichtentein verblijft in de de volgende jaren op verschillende adressen die, wanneer de Jodenvervolging ook in Nederland begint, onderduikadressen worden. Het is een angstig zwerversbestaan, dat hem in october 1943 naar Andriessen voert. Godfried biedt Lichtentein onderdak aan. Het is niet weinig. Er behoort zeer veel civiele moed toe, om een Jood in deze tijd asiel te verlenen en die brengt hij nu dan toch maar op. Korte tijd later aanvaardt hij zelfs een tweede onderduiker, Jan ter Gouw uit Hillegom, onder zijn dak. Eerder dat jaar heeft hij al tijdelijk onderdak verleent aan Maurice den IJzer. Men kan zich afvragen of hij op dit moment ten volle beseft welke risico’s hij neemt, ook al is Lichtenstein in het bezit van een vals persoonsbewijs, waarin zijn Jood-zijn niet vermeld staat en zijn leeftijd als aanmerkelijk hoger voorkomt. Voor Godfried is deze nieuwe huisgenoot in zoverre een grote aanwinst, dat nu constant een musicus in zijn onmiddellijke omgeving heeft, met wie hij mooie muziekavonden voorziet. Zijn huidres geldt bovendien als veilig, vanwege de vaderlandslievende betrouwbaarheid van zijn buren. Jan ter Gouw, die pottenbakker is, richt op de bovenste verdieping een ateliertje in. Lichtentein maakt naar hartelust muziek’ (…)’.
De beeldhouwer Mari Andriessen, sinds de oorlogsjaren tot zijn overlijden een vriend was van Godfried Bomans, schreef in het gedenkboek ‘Herinneringen aan Godfried Bomans'(onder redactie van Michel van der Plas (Elsevier, 1972) o.a. ‘(…)Tijdens de oorlog, in de tijd dat studenten die weigerden de loyaliteitsverklaring te tekenen naar Duitsland werden weggevoerd, verbleef Godfried Bomans enige tijd bij ons in het zogenaamde “vluchtkamertje”. Hij was een rustige gast, die de hele dag zat te lezen en te schrijven. En merkwaardig vond ik het dat dit kamertje als bij toverslag veranderd was van een kamertje in mijn huis in een kamertje van G.B. Toen de belangstelling voor studenten bij de bezetter enigszins verslapte, huurde G.B. een huis in de Zonnelaan te Haarlem en verborg daar verscheidene onderduikers, o. a. de oud-dirigent van de Fritz Hirsch-operette, Hans Lichtenstein, die ons hart in die benarde tijden verkwikte door liederen van Schubert te zingen, waarbij G.B. hem soms op de piano begeleidde. Later verbleef ook de musicus Maurice van IJzer geruime tijd in zijn huis.’
============================
14. EXLIBRIS EN POSTZEGEL VOOR GODFRIED BOMANS
A.J.Vervoorn merkt naar aanleiding van bovenstaand exlibris op: ‘(…) Een laatste schrijver die onmiskenbaar in de room-katholieke belevingswereld past, is Godfried Bomans. Ofschoon hij geenszins van bekeringsijver blijk geeft, ademen zijn sublieme verhalen een sfeer van monkelende genieting, die ondenkbaar is in een calvinistisch wereldbeeld. Bomans hield van een nostalgische wereld zoals hij zich die voorstelde van de negentiende-eeuwse burgerij. De schrijver Dickens was zijn ideaal, en een scene uit de Pickwick Papers inspireerde een onbekende maar voortreffelijke pentekenaar tot een exlibris voor Bomans. Anton Pieck zou wellicht het beste bij Bomans gepast hebben, en dit ontwerp komt aardig in de buurt.’
15. GRAF GODFRIED BOMANS BESCHADIGD, OF TOCH NIET.
==========
16 . REACTIES OP PA PINKELMAN van Godfried Bomans en Carol Voges, o.a. Pa Pinkelman en het racisme door Wim Vogel
Pagina typoscript van gecorrigeerde teskst bij het tweede deeltje van de Avonturen van Pa Pinkelman (Archiefdoos 30 Pa Pinlelman en Tante Pollewop, Heemstede collectie, Noord-Hollands Archief, locatie Kleine Houtweg Haarlem)
PA PINKELMAN EN HET RACISME VAN GODFRIED BOMANS; door Wim Vogel. 2018
2 ansichtkaart Pap Pinkelma. Boven: Kareltje Flens springt over de telefoondragen (uiu: De avonturen van “Pa Pinkelman” door Godfried Bomans en tekeningen van Carol Voges); onder: Jongeheer Kareltje knikkert onder toezicht van twee knechten
.Twee ansichtkaarten: links; Pa Pinkelman heeft een fluit-bllon gekocht en rechts Pa Pinkelman en Tante Pollewop op stap
Carol Voges als spreker bij het Godfried Bomans Genootschap in 1976.
17. Herinneringen van Harry Prenen
Jeugdvriend van Godfried Bomans, Harry Prenen, heeft in verscheidene publicaties zijn persoonlijke herinneringen vastgelegd. Ik beperk me hier tot het boekje ‘Wat mij betref; Haarlemse herinneringen’, op verzoek van directeur Dick Couvee verschenen bij gelegenheid van een tentoonstelling met schilderijen en tekeningen van Prenen in het Frans Hals Museum. ‘(… In 1937 richtte ik samen met Godfried Bomans, de Rijnlandse Academie op (naar aanleiding van een dreigende demping van de Bakenenessergracht). Buitenstaanders dachten, dat het geel wat om het lijf had, maar wij waren met z’n tweeën: hij, de Algemene President en ik, de Algemene Secretaris. In het Herdenkingsboek over Bomans [1972] heb ik er iets over verteld en zal dat hier niet herhalen. Ik vermeld het alleen, omdat er uit dat jaar een tekeningetje bestaat van ons beiden, op de rug gezien, hij heel goot, ik heel klein, tijdens een z.g. Grootgenootschappelijke wandeling. Bij hij dood is, is het zo iets als een document geworden, een relikwietje van een lange vriendschap. Met vrouwvolk had ik geen contact. Meisjes speelden in de Academie geen rol. Het waren etherische wezens, in kant en mousseline, met lange zedige rokken Ze aan te spreken was er niet bij. Op dat punt leefde ik als een monnik, al tekende ik af en toe eens een naaktje, vrijblijvend en uit fantasie (…) Als tekenaar was ik lange tijd alleen bekend door een reeks illustraties bij Bomans. Puur toeval. Eigenlijk alleen maar een vriendendienst. Ik werd meegetrokken in het zog van zijn roem en daardoor als illustrator gedoodverfd. In 1946 maakte ik de tekeningen voor zijn Sprookjes. Op een grammofoonplatenhoes heb ik eens beschreven hoe dat in zijn werk ging, en dat zal ik hier wèl herhalen. Het ontstaan van dit boek, zowel naar inhoud als uiterlijk, is een verhaal op zichzelf. Godfried was toen verbonden aan de Volkskrant en aan Elseviers Weekblad, waarin zijn geregelde bijdragen hem een steeds grotere lezerskring bezorgden. De uitgeverij Elsevier, door de kwaliteit van die stuken en zijn stijgende roem op de jonge auteur opmerkzaam geworden, vroeg hem toen naar kopij voor een nieuw boek, maar hij antwoordde dat hij op dat ogenblik geen geschikte tekst in portefeuille had. Toen hij mij dat vertelde, bracht ik hem op het idee zijn sprookjes te bundelen. Daaraan had hij niet gedacht, verreweg de meeste van die sprookje waren al voor de oorlog geschreven, in zijn studententijd. Het oudste “De Twaalfde Koning” dateerde van 1934. Op Pinksterzondag 1935 heb ik het ten doop gehouden in een radiovoordracht voor de K.R.O. – toen nog in de oude en primitieve villa-studio. Het slot van dat sprookje heeft namelijk iet met het Pinksterfeest te maken. Dat sprookje en nog vele andere, lagen verscholen in ode nummers van het studentenblad “De Dijk’ en in allerlei losse krantjes. Godfried had ze niet meer in zijn bezit. Ook de oorspronkelijke manuscripten waren tijdens de oorlog zoekgeraakt. Omdat ik ze vaak had voorgedragen, kon ik er uit mijn geheugen een lijst van samenstellen en heb ze daarna uit allerlei hoeken en gaten bij elkaar gegraaid. Sommige waren voor Godfried een herontdekking: hij las ze weer alsof ze nieuw waren en door andere geschreven. Toen wij met die bundel papilotten bij Elsevier kwamen, waren de heren enthousiast en wilden er een bijzondere uitgave van maken, op geschept papier, gouden bandstempel en andere bibliofiele lekkernijen. En natuurlijk geïllustreerd. Dat moest ik dan doen. Ik sputterde tegen, dat ik naar opleiding en beroep geen illustrator was, alleen maar amateur in mijn vrije tijd; een zondagstekenaar dus. Om Godfried een plezier te doen ging ik aan de slag. Een eigenaardig karwei, want de uitgever had haast, – zoals altijd, wanneer ze eenmaal een tekst in hun vingers hebben. Ik kreeg een maand de tijd, wat voor 40 tekeningen niet veel is, en had bovendien geen enkele tekst tot mijn beschikking. Die werd ondertussen uitgetikt en aan de zetter gegeven. Zo was ik wel gedwongen om mij geheel op mijn geheugen te verlaten, zonder een enkel sprookje bij de hand te hebben, geen letter! Ik illustreerde dus eigenlijk mijn herinnering eraan. Voor een amateurtekenaar een rare klus. Bovendien bleek het geschepte papier achteraf funest voor mijn dunne penlijningen en de fijne arceringen, het zoog in bepaalde passages, als vloeipapier de inkt op tot een grote zwarte koek, maar dat wist ik ook niet van te voren. Een minder pretentieus papiertje had het beter gedaan. Nu heb ik ze (wat er nog uit voorraad leverbaar is) na jaren uit de oude doos gehaald en bekeek ze (zoals Godfried destijds zijn tekst) met de ogen van een ander. Ik had er natuurlijk van alles op aan te merken en zou het nu zeker anders en, naar ik hoop, beter doen. Maar er is geen aanleiding voor. Ik ben bovendien als tekenaar liever mijn eigen baas en principaal. Dat is een illustrator nooit. Toch blijven ze voor mij, zoals ze zijn, een dierbare herinnering aan een vriendschap van lange jaren. Misschien wilt u zo goed zijn ze door déze bril te bekijken. En mij er verder niet op vast te prikken.
Na de oorlog kwam ik, naast mijn leraarschap, in de journalistiek terecht bij de Volkskrant, onder hoofdredactie van Jaap Lücker. Wij, d.w.z. Godfried Bomans, Jan Mul en ik, stonden er te boek als de z.g. Haarlemse School, die vrijbuiters die nooit “aan de steen hadden gestaan”, zoals de vakterm luidt. Riemen papier heb ik, er volgeschreven, als kunstcriticus en gelegenheidsdichter. Godfried, die al in de oorlog in de kunstredactie benoemd was, om meteen na de bevrijding van stal te gaan, haalde hij mij erbij, en ik Jan Mul (1911-1971), mijn tweede grote, jarenlange vriend, stierf in dezelfde week als Godfried In één klap had ik ze beiden verloren. Enorm loyaal en royaal van nature, heeft hij mij veel gegeven, ook op zijn oereigen terrein, de muziek waar hij uitgesproken meningen, voorkeuren en antipathieën had. Zijn literatuurkennis daarin was verbluffend,. Altijd had hij weer wat nieuws, of iets ouds, dat onder zijn handen nieuw werd. Zijn dood is een zwart gat in mijn leven. Tussen de bedrijven door reisde ik in die jaren als spreker het hele land af, van de grote steden tot de kleinste negorijen (…) Zelfs ben een keer, bij het tweede lustrum van de Haarlemse Muziekkamer, in 18de-eeuws costuum opgetreden, in de rol van Vivaldi als sneltekenaar, die z’n portret tekende. Ik had het grote voordeel, dat ik over een orgaan beschikte waarmee ik moeiteloos zonder microfoon een zaal tot in zijn verste uithoeken jon bereiken. (Louter fysiek; maar het is erg makkelijk voor en spreker in het openbaar) Godfried niert Hij had een gesluierde stem. daarom schitterde hij het meest in improvisaties voor een beperkt gehoor, waar hij zijn vondsten langs de neus weg kon poneren. In een groter zaal moest hij zich wat forceren, dan kreeg zijn stem iets plechtigs, als achter een gesloten frontje. Als geschiedenisleraar was ik het trouwens gewend om uren achter elkaar te praten, desnoods voor de vaak (…) Met Van Deyssel had ik in die tijd vaak contact. Op de receptie bij zijn 80e verjaardag, 22 september 1944, toen de Slag bij Arnhem verloren was en het front stilstond, waardoor de hongerwinter begon en er niets meer te krijgen was, had ik hem, ais mijn vader, een stuk echte toiletzeep cadeau gegeven (Want van het surrogaat, dat toen in omloop was, werd je alleen maar viezer). Hij bedankte mij schriftelijk, in de geschreven stijl van zijn 18e-eeuwse beleefdheid (…)
Op zijn verjaardag, zijn 87e, heb ik hem nog tezamen met Godfried Bomans bezocht (met wie hij af en toe schaakte). Hij recipieerde die dag in zijn kamer aan de Van Eedenstraat, onder supervisie van zijn hospita en huisvriendin Mevrouw Mulder, de enige op de wereld die nog “Karel’ tegen hem mocht zeggen. Wij kregen een glas wijn en de Vorstenlandsigaar. Godfried, die nauwelijks sigaren rookt, keek er tegenaan alsof hij een heipaal in z’n mond moest steken. Het “klinken” van Thijm met de wijnglazen was een ceremonie. Het bovenlijf ietwat voorover, het glas in de opgeheven hand, alsof het een consecratie was. Je verwachtte bijna, dat er in de hoek een altaarschel zou klinken en een jongetje in een rood toogje zijn pandjesjas omhoog zou tillen. Toen gingen we weer zitten. Merkwaardig hoe Godfried net zo gesteven en nadrukkelijk begon te praten als Thijm zelf. Je zag als het ware de komma’s en punten door het vertrek zweven, in de rook van zijn sigaar. Thijm loensde hem van terzijde goedkeurend aan. Hij was scheel, maar buitenwaarts, niet naar binnen, Hij had de kop van een stoloude Romeinse keizer. Jammer dar er. toen hij een half jaar later stierf, geen dodenmasker van hen gemaakt is. Het was de moeite waard geweest. Was hij een groot schrijver? Ja en nee (meer nee – tenslotte). maar een groot litterator was hij zeker. En een unieke figuur, uit een andere eeuw. Achtienhonderd-en-acht-en-tachtig’.
18. Pim Fortuyn, oud Trinitariër, over Godfried Bomans en Harry Prenen;
‘Godfried Bomans was erelid van onze debatingclub, een lidmaatschap dat hij serieus nam. Eenmaal per jaar kwam de grote katholieke schrijver naar onze clubavond en dan zat het bomvol, de paters natuurlijk op de eerste rij en op het podium achter een met groen kleed bedekte tafel, het bestuur met in hun midden de grote schrijver. Het programma was het normale programma, dat wil zegge, een causerie door een van de leerlingen, een kritische recensie van een belangrijk boek door een andere leerling en een gedicht door een kunstinnige leerling. Daarna kwam Bomans aan bod. Hij gaf zijn visie op de gebeurtenissen en stak daarin overvloeiend zelf een verhaal af. Bomans was een grot pedagoog; nooit werd iets afgekraakt en hij ging heel serieus in op het gebodene. Wel werd voorgedaan hoe het beter of ander kon en dat was lachen, gieren, brullen, want Bomans was een typetjesbouwer zonde weerga en een onnavolgbaar humorist. Als schrijver was hij zeer geslaagd, maar met hetzelfde gemak had hij een carrière als kleinkunstenaar kunnen kiezen, want hij was van het niveau van een Wim Sonneveld. Moeiteloos combineerde hij beide vaardigheden. Hij was een woordkunstenaar aan wiens lippen wij hingen. Nog dagen daarna gingen bon-mots of een kernachtige uitdrukking van hem over de cour. Als je dan later leest hoe onzeker deze man was en hoezeer hij twijfelde aan zijn eigen talent, dan valt er een diepe droefheid over je. Hij was voor ons een der grootsten, zo niet de grootste, en zag zichzelf zo dikwijls als een der minst getalenteerden.
‘Harry Prenen was minstens zo getalenteerd en een vriend van Bomans en onze geschiedenisleraar. Harry komt ook in een van de boeken van Bomans voor als een soort alter ego, een aangever, zijn secretaris. Een positie die door Harry nimmer is weersproken, maar groot onrecht doet aan zijn eigen talenten. Harry was in de eerste plaats een groot spreker en verteller. Zijn openbare toepraken waren juweeltjes van welsprekendheid en eruditie. Er kon geen gelegenheid op school voorbijgaan of Harry trad op als feestredenaar. Humor stond centraal, maar hij wilde ons ook op een speelse wijze laten delen in zijn fenomenale kennis van de geschiedenis en de literatuur. Harry las alles wat los en vast zat, had een enorme bibliotheek met unieke, veelal eerste uitgaven, en wist dat ook nog te plaatsen. Harry heeft ons letterlijk de vlucht van de Franse koning voor de revolutie laten beleven, de sfeer en de landschappen baseerde zich daarbij op de conservatieve historicus Carlyle, zijn grote voorbeeld. Die Franse revolutie was natuurlijk in de kern slecht en de koning van goede wil – na De Franse revolutie is het immers gedaan met de heerschappij van de rooms-katholieke kerk in Frankrijk – maar het was ook heel spannend en interessant. Later heb ik mijn favoriete acteur, Marcello Mastroianni, de vlucht van de koning nog eens zien nagespeeld in de prachtige film “La nuit de Varennes” en toch, het mooie spel van Mastroianni ten spijt, het was niet zo mooi als het uitgesmeerde individuele toneelstuk van Harry Prenen. Virtuoos speelde hij alle rollen in dit drama van de koning tot Robespierre, van comte de Mirabeau tot de opkomende Napoleon, een andere held van hem. Daarenboven kon Harry prachtig tekenen en heel mooie gedichten maken en tekenen en calligraferen. Harry zag zich als een negentiende-eeuwse homo universalis en dat was hij ook, niet alleen voor ons, maar ook in werkelijkheid. Lang is hij vrijgezel, in zijn schitterende maatkostuum met onafscheidelijke sigaar op de fiets, met alpinopet en dikke jas, pas laat trouwt hij. Een zoon uit dat huwelijk is een verdienstelijk pianist en cabaretier geworden. Harry is als vertelleer mijn grote voorbeeld en heeft voor mij de studie van de geschiedenis tot een feest gemaakt (…) Uit: Pim Fortuyn, Babyboomers; autobiografie van een generatie’ (Bruna, 1999).
19. Wim Kan
======
20. Herinneringen van Godfried Bomans aan de School van Roodnat en Reith (R.K.Schoolvereniging, Cruquiusweg Haarlem). Een in 1972 door Ted van Turnhout samengestelde collage van artikelen en pamfletten, welke in het archief van de R.K.Schoolvereniging te Haarlem werden aangetroffen. Juffrouw Aletta Smits als favoriete onderwijzeres.
Overlijdensadvertentie Aletta Geertruida Maria Smit (De Volkskrant, 8-7-1969)
21. KOPSTUKKEN Godfried Bomans eindigde met ‘De brandmeester’ op nummer 1 in de literaire top 10 van de geestigheid (bijlage De Volkskrant, 18-8-2018)
22. Column van mr.D.J.H.van Dijk: ‘De verloren vader’ uit: Reformatorisch Dagblad, 11 augustus 2018.
23 Een musical gebaseerd op ‘Bloed en Liefde’ vanuit Epen in Heemstede opgevoerd.
24. Wim Vogel. Godfried Bomans en Rottumerplaat. Een stip in de ruimte. Uit: Beschreven Bladen, jaargang 10, nummer 6, september 2000, p. 259-268)
25. Betty Straatmans – voluit: Betsy Frederica Maria Straatmans = (1914-1999) bewaarde 60 jaar lang liefdesbrieven van jonge Godfried Bomans (Gooisch Blad, 7 november 1991)
26. Godfried Bomans en God, het geloof en de dood – enkele citaten
Arnold Bomans (broer): ”Toen mijn moeder, zaliger gedachtenis, in 1944 plots aan een hartinfarct overleed en Godfried over haar ontzielde lichaam stond gebpgen, sprak hij slechts de woorden: “Zij weet het nu”.’
Jan Bomans (broer): ‘Zijn ganse leven heeft hij getwijfeld. Duidelijk zag ik hij daar meer en meer van bevrijd raakte doch er toch weer in terug kon vallen’.
Wilem Brandt (dichter en essayist, vice-chariman van de Dickens Fellowship, Haarlem (Branch): ‘Op de vond van het derde lustrum van de “Haarlem Branch”, dertien dagen voor hij op het Bloemendaalse kerkhof te rusten zou worden gelegd, zei hij tegen mij: “Hoe verscheurd de wereld er ook mag uitzien en hoe zwart de voorspellingen over de levenskansen van de mensen ook mogen zijn, ik blijf hopen op het Licht. Ik hoop er niet alleen op, ik ben er zeker van.’
Jan van Hillo (programmamaker bij de NCRV): ‘Uiterlijk stond hij nog steeds in het felle licht van het amusement, en nog steeds zag men in ogen de opkomende pretlichtjes van een naderende lach. Maar van binnen leek het alsnog een grote baggermolen zijn innerlijk verdiepte.’
Herman Hofhuizen (journalist en goede bekende van Godfried): ‘Eén partijtje schaak met Godfried Bomans zal ik mij tot mijn laatste snik blijven herinneren. Het begon tegen het middernachtelijk uur. Hij kwam omstreeks die tijd mijn huis binnenwandelen en zei: “dat hij even lekker ludiek bezig wilde zijn, wet je wel?”. Het zou best eens onze laatste partij geweest kunne zijn, dat weet ik niet zeker. In ieder geval was het een mooie ingewikkelde partij. Godfried bleek niet zo praatlustig als hij gewend was te zijn. Maar op een gegeven, spannend, moment nam hij – natuurlijk weer in mijn bedenktijd – het woord en ik hoorde hem vragen: “Jij gelooft toch in het bestaan van een persoonlijke, almachtige God, is ’t niet?”. Ik trok mijn hoofd uit de problemen op het bord, keek hem enkele momenten afwezig aan en antwoordde: “Ja hoor”. Als hij had gevraagd of ik iedere dag mijn tanden poetste. Ik keerde terug naar het spel, maar het wilde niet meer lukken. Die vraag klonk door in mijn hoofd, als de vraag van iemand die misschien wel in alle letterlijkheid op buigen of barsten stond. Ik dacht: een persoonlijke, almachtige God. Goeie God, nog aan toe, op zo’n vraag kun je toch niet volstaan met allee maar “Ja hoor”. Ik zocht jachtig naar een passender antwoord, maar kon het niet vinden, en ik zat confuus te zweten achter het bord. Godfried had de goede orde en zelfs de goede vrede verstoord. Hij zat onrustig te schuiven op zijn stoel en streek zelfs voortdurend met de hand door het toch al warrige haar, Wij bleven beiden doen, alsof we zaten te schaken. Je zou die sfeer op dat moment van die stille nacht zowel sacraal als tobberig hebben kunnen noemen: God, ons zorgenkind. Godfried doorbrak haar het eerst. Hij schraapte zijn keel en zei: “Ik meen namens alle aanwezigen te spreken, als ik zeg, dat hier eigenlijk tenminste twee eenvoudige roomse jongens zitten.” Er stond op dat moment iemand pat. Naar wie van de aanwezigen? Was het Godfried? Of was ik het? Ik had die vrij subtiele, en des te meer hangende kwestie nog eens tot op de boden willen uitpraten. Maar toen bleek ineens dat Godfried dood was.’
Ruth de Ruijg-Zobel (vertaalster in het Duits van het werk van Godfried Bomans:
‘Klein ist, mein Kind, dein erster Schritt,
klein wird dein letster sein.
Den ersten gehn Vater und Mutter mit,
den letsten gehst du allein’.
‘Auf mich strahlte Godfried etwas messianisches aus. Er hat, als er in Israel den Fusspuren Jesu folgte und vor allem als er im Grab Christi stehend, tief ergriffen aus dem Johannes-Evangelium vorlas, so dicht in Gottes Strahlenkranz gestanden und dürfte ihm so nah sein, dass ich denke, Gott hat ihn zu sich genommen. Ein Mensch, dem solche Gnade geschenk wird, kann wohl nich mehr hier bleiben.’
Joep Nicolas (kunstschilder en glazenier): ‘(…) Hij zag al die gepijnigde zielen en hij kon er niets aan doen. Dat was zo gegaan in de tijd der Verlichting. Maar in de 19de eeuw was de kerk weer versterkt teruggekeerd. Zou dat nu ook weer kunnen? En Godfried las en ontdekte, dat God de mens zijn deductie en inductie had gegeven, maar dat de oudste gave het geloof was. Maar hij voelde dat de schaal van het geloof zwaar overwogen was door de nieuwe groei van de Rede. En was die dan ook geen gave Gods? En kan de Rede dan gen samenleven hebben met het Geloof? Het werd een schrijnend vraagstuk voor hem, die om oplossing vroeg voor veel goede lieden. Gelukkig wist hij de mensen hoop in te spreken vanuit zijn eigen gefolterde ziel, en liet de vragers nooit zijn onzekerheid vermoeden. Hij gaf meer dan hij zelf bezat en zei: “Alles komt wel weer terecht”. Maar in de eenzaamheid van zijn prachtige duintentop moet hij vaak de zucht van de Gekruisigde hebben geslaakt: Eloï, Eloï, Lama Sabachtani. Maar God heeft hem niet verlaten. De dromen van zijn jeugd, de religie van zijn familie, van de gewijde leden in de kloostercel brachten hem weer in contact met de mystieke geheinen die geheel berusten op een bovenrationele orde. De trappisten betoogden hem dat zij gelukkig waren, zo deed zijn zuster in het Maastrichtse klooater Onder de Bogen. Zij vreesden de dood minder dan de Rede. Hij vond dat er ook een hogere orde bestaat waarin het geloof sterker is dan de hersenen.’
Henri Knap (journalist): ‘De dood heeft uiteraard altijd een zeer grote rol gespeeld in Bomans’ denken en voelen. Nergens ben ik de dood in zijn werk eenvoudiger en vriendelijker tegengekomen dan in Bomans’ verhaal: “De dood van een sprookjesverteller”. Daarin heeft hij en zijn roeping verdedigd – èn zijn eigen dood beschreven – en ten slotte zijn Godsvertrouwen, dat in al zijn vele twijfels aan de roomse wereld waarin hij was opgebracht het enige is geweest, dat nooit heeft gewankeld (ongeveer twee weken voor zijn dood heeft hij nog zeer ernstige twijfel aan de Goddelijkheid van Christus uitgesproken, “maar wie zijn wij, dat wij die twijfel zouden mogen overbrengen op wie daar wèl in geloven? Dat brengt hen waarschijnlijk dichter bij God dan duizenden mensen, die ieder hun eigen bijbeltje schrijven”- enige uren na dit gesprek door mij genoteerd).’
Jan Filius (journalist): ‘Bomans heeft ooit (1971) in een gesprek met professor Verkuijl en mij, over de onmogelijkheid Christus te evenaren dit gezegd: “Ik zie die verschillende zinnen van de man die 2000 jaar geleden door dat hete zand van Israël gesloft heeft, als niet te realiseren. U bent waarschijnlijk ook niet een man – en ik wil het ronduit erkennen dat ik er ook niet toe behoor – die, wanneer hij geslagen wordt op de ene wang de andere toekeert. Die zijn vijanden bemint, die al zijn goederen weggeeft, vader en moeder verlaat, al die hele zinnen…dat redden wij niet. En de kerk dus niets anders dan een instituut die deze bijna niet op te volgen adviezen matigt. Ik heb eens aan de Niagara-waterval gestaan,. Daar komt een enorme potentie naar beneden, een muur van schuim en water…en je denkt daar is niets mee te beginnen. Dat is het woord van Christus. En dan zie je onderaan een klein transformatorhuisje en die zet dat om in wisselstroom. Dat is de kerk, die laat overal lampjes branden, die maakt dat leefbaar…maar met concessies. Dat vind ik menselijk maar dat maakt tevens dat Christus zijn rigoureuze adviezen niet herkent in de beschaafde wereld”.’
Mr.Cor Verkade (jurist en docent): ‘Godfried Bomans heeft nooit het geloof afgezworen, maar hij is wel altijd een gefrustreerde tobber en een zoeker geweest’ (23-12-1996).
In het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, juni 2013, publiceerde drs. Harry Broshuis uit Groenlo een bijdrage onder de titel: ‘De gemankeerde kloosterroeping van Godfried Bomans’. Daaruit een citaat uit het slothoofdstuk: ‘Bomans roeping’:(…) Zoals in de inleiding is aangegeven, is roeping een moeilijk te definiëren begrip. Dellepoort onderscheidt twee elementen bij dit fenomeen: “een actief element in hem die roept en een passief in hem die geroepen wordt”. De traditie in de Kerk heeft de roeping in de meest eigenlijke zin beperkt tot de klooster- of priesterroeping. Over de motieven om in te treden in het Italiaanse klooster Monte Oliveto kan het volgende gezegd worden. Uiteraard kan de godsdienstige voedingsbodem in het gezin Bomans mede van invloed zijn geweest op het ontstaan van een roeping. Ook zullen het geestelijk klimaat en de sfeer die te vinden waren in de villa van Lizzy Breman voor een niet onbelangrijk deel bijgedragen kunnen hebben aan het voornemen van Godfried de kloosterlijke staat te omarmen. (…) Ook zaken waaraan hij erg gehecht was, zoals taal, cultuur en kameraadschap, stonden de roeping – waarbij het gaat om zelfverlies – waarschijnlijk in de weg. Het lijkt me zeer wel mogelijk dat Bomans het monastieke leven tevens vaarwel zegde, omdat hij – die grote waarde hechtte aan persoonlijke vrijheid – zich moeilijk kon binden aan iets wat een definitief karakter had. Dezelfde bindingsangst en de vrees zijn vrijheid te verliezen waren hoogstwaarschijnlijk tevens redenen waarom hij zich in extremis terugtrok, toen in 1944 de kerkelijke huwelijkssluiting met Pietsie Verscheure zou plaatsvinden (…)’.
27. Mr.I.C.Debrot. Herinneringen aan Godfried Bomans, (1976),1993
28. Ingezonden brief van mw. G.M.van der Straaten-Ament, gepubliceerd in ‘In Aeternum Mirabile Lectu 2015’. (Stedelijk Gymnasium Haarlem)
29 Een anekdotische herinnering van Dick van Kesteren ‘Gouda, 1968; Mijn opa lag in het ziekenhuis en ik bezocht hem regelmatig en net op een tijdstip dat de jonge verpleegsters met de thee langs kwamen. Ze vonden me leuk en ik werd uitgenodigd op het aanstaande personeeelsavondje alwaar Godfried Bomans de avond op zou luistereen. Aangezien ik op jeugdige leeftijd al een groot liefhebber en bewonderaar was, nam ik die uitnodiging maar al te graag aan . Bomans kwam inderdaad en las enige van zijn verhalen voor. Na afloop was het gebruikelijk dat er in klein verband mog wat nagepraat mocht werd met een drankje erbij en zelfs daar mocht ik bij aanwezig zijn Dus: Godfried Bomans, de voorzitter en enkele verpleegters en mijn persoontje in een piepklein kamertje bijeen. Ik beleeefde aldus deze levende legende in levenden lijve van heel dichtbij. We staarden elkaar al spoedig door rooknevels aan en ook de heer Bomans liet zich daarbij niet onbetuigd. De voorztter vuurde de ene, na de andere banale vraag op Bomans af: “Mijnheer Bomans , hoe denku u u over…?”en “Vindt u ook niet dat…”. Het leek bijna op een verhoor en Bomans die al dat gevraag maar stomvervelend vond, hulde zich steeds meeer in rook en in ondoorgrondelijkheid. Op een gegeven moment stelde een verpleegster voor om naar de kantine te gaan, waar het ruimer was en waar de drank ruimer voorradig was. De voorzitter vroeg aan Bomans of hij dat eeen goed idee vond. “Ja”, ezi Boman, “laten we dat doen, laten we elklaar blindelings volgen in ganzenpas”. Aldus geschiedde, iedereen stond op om zich door de gangen van het gebouw naar de kantine te begeven. Bomans en ik waren de laatsten. Hij talmde nog even, keek mij met guitig loenende ogen aan in een soort van verstandhouding en liet mij voorgaan. Eenmaal in de kantine aangekomen – waar men het onderonsje nog op prettige manier dacht voort te kunen zetten – was de heer Bomans nergens meer te beknnen. Er werd naarstig naar hem gezocht, maar tot grote verontwaardiging van de voorzutter en tot ons aller teleueursteling bleek de vogel gvlogen. Nu was hij echt helemaal in rook opgegaan; waarschijnlijk had hij er goed tabak van! Ik kon hem wel begrijpen en vond het eigenlijk wel een goeie grap. In ieder geval heb ik er een leuke anekdote aan over gehouden.’
30. L.H.Wiener. Hoe gaat het met de B? enige mijmeringen omtrent Godfried Bomans. Kalmthout, Carbolineum Pers, 2010
‘Ik heb de reputatie een onverdraagzaam en rancuneus man te zijn, zeg maar gerust een querulant, met misantropie als specialiteit, en de vrees lijkt dus gerechtvaardigd dat Godfried Bomans er in deze overpeinzingen flink van langs zal krijgen en vooral vanwege zijn conservatisme en moralisme zal orden geridiculiseerd. Dit echter is allerminst het geval. Hij maakte op mij altijd de indruk van een verstrooide professor, die geheel en al opging in zijn eigen universum, waarin hij met veel schik en cynisme verbleef. En het was deze combinatie van schik en cynisme die aan Bomans een uniek gevoel voor humor verleende, dat tijdens publieke optredens nog eens extra tot zijn echt kwam door zijn apart stemgeluid en volmaakte timing. Zijn meningen over mens en maatschappij, zoals hij die in kranten ventileerde, waren grijs en bruin en stegen niet uit boven de behoudzuchtige filosofie van het duffe en muffe katholicisme, dat zoveel levens rond de jaren vijftig heeft gefnuikt. En als hij in een stichtelijk verhaal van zijn hand beweert dat de wereld vol diamanten hangt en vervolgens aan de verbaasde lezer uitlegt dat het hier de dauwdroppeltjes betreft die iedere ochtend weer aan de blaadjes schitteren, dan draait mijn maag zich om. Daar staat tegenover dat zijn “Erik of het klein insectenboek” behoort tot de canon van de Nederlandse literatuur en dat ik destijds uit ‘Kopstukken’ hele passages uit het hoofd kon reciteren. Wanneer Bomans zijn speelse fantasie de vrije teugel liet en zich overgaf aan een ongebreidelde lust tot associëren, dan bleek eens te meer dat hij als niemand anders over de gave van het woord. Radio- en televisieoptredens getuigden hiervan in overvloed. In een debat was hij ontembaar en altijd superieur en ik herinner mij een geïmproviseerde confrontatie met de cabaretier Wim Sonneveld, een soort gefingeerd interview dat bedoeld was om uit de hand te lopen en waarbij Sonneveld kansloos het onderspit moest delven. Een verschil in intelligentie en geestelijke souplesse dat voor Sonneveld nogal beschamend uitpakte.
Godfried Bomans kwam weleens bij ons over de vloer op de Duinweg te Zandvoort, aangezien mijn moeder een fervent lid was van de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship of Holland en er op gezette tijdens een leesavond op ons adres plaatsvond. Zijn colbertjes waren steevast onherstelbaar vormloos en sleets en zowel zijn broek als zijn schoenen waren vele maten te groot. Hij verbleef min of meer in zijn kleding, eerder dan dat hij eruit naar voren kwam. Er bestaat een foto van hem waarop hij poseert, staand voor een zelfgebouwde blokhut in de tuin van zijn villa aan de Parkweg te Bloemendaal, die illustreert wat ik bedoel. Zijn haardos viel voortdurend alle kanten op en het met de gespreide vingers van zijn linkerhand achterover strijken van de onwillige groeiing behoorde tot een vast patroon in zijn motoriek.
Ik heb hem eenmaal persoonlijk ontmoet, kort en onaangenaam. Het was in de winter van het jaar 1970, veertig jaar geleden inmiddels en een jaar voor zijn dood. Op verzoek van mijn moeder bracht ik hem een pakje aan huis, waarvan ik me de inhoud niet meer kan herinneren. Het was om een uur of elf des ochtends. Ik had zelf inmiddels drie boeken op mijn naam,, waarvan mijn debuutbundel na een tamelijk tumultueus proces, wegens vermeende smaad, in hoger beroep door de rechterlijke macht verboden was en uit de handel genomen. Bomans moet hiervan op de hoogte zijn geweest, hij moet althans geweten hebben dat ik, evenals hij, als auteur actief was en begonnen aan de bouw van een eigen oeuvre, maar toen de meester in de deuropening verscheen, in de ochtendjas, op pantoffels en met een verward kapel en het pakje in ontvangst genomen had, stelde hij mij een vraag die mij als een rechtstreekse belediging trof. Die vraag luidde: “En, hoe gaat met het de B?” Niet het vrijblijvend informatieve: “Hoe gaat het met je studie?”, als je het onderwerp schrijverschap vermijden wil, waar inderdaad veel voor te zeggen valt. Niet het obligate: “Pas op voor de gladheid”, niet het hartelijke: “En doe de groeten huis, maar het laatdunkende: “Hoe gaat het met de B?”, een referentie aan het feit dat ik studeerde voor het eerstegraads lesbevoegdheid in de Engelse taal en letterkunde, de zogenaamde akte B, waarover mijn moeder hem kennelijk had ingelicht, zo begreep ik in een flits. Nu zou ik vermoedelijk ten antwoord hebben gegeven: “Meneer Bomans, ik zou maar een gauw onder de douche stappen, als ik u was, want er hangt hier plotseling een nogal ranzige lucht”, maar toen zal ik wel wat schutterig geglimlacht hebben en me van zoveel ijdele hypocrisie gegeneerd hebben afgewend.
Bij de uitgave van Bomans’ Verzamelde Werken bleek dat hij veel meer geschreven heeft dan ik wist. Dit lijvige oeuvre echter heeft geen overlevingskansen en is gedoemd in bibliotheken stilletjes te vergelen. et is het lot dat veruit de meeste schrijvers treft, nadat zij zijn overleden. Zelfs zulke literaire grootheden als Gerard Reve en W.F.Hermans ontkomen hier niet aan. En ook een in zekere zin met Bomans vergelijkbare auteur als Simon Carmiggelt is inmiddels volledig in vergetelheid geraakt. Voor al deze schrijvers geldt dat zij tijdens hun leven door radio- en televisiepresentaties, door krantenartikelen en interviews hun werk op welhaast vanzelfsprekende wijze konden promoten en geen ander blonk hier zo in uit als Bomans – hij pakte aan het eind van zijn leven verwerkelijk elke schnabbel aan – maar dat na hun dood alleen de ware liefhebbers en de ware kenners overblijven. En al het ware is nu een eenmaal schaars. Clubs en genootschappen is uiteindelijk wat resteert. In mijn geval heeft men zelfs een voorschot op de tijd genomen., want er bestaat al een LH.Wiener Genootschap, terwijl ik nog steeds leef, volgens mij.
Dat Bomans door eerzucht, ijdelheid en geldbelustheid gedreven op het laatst in zijn publieke optredens teveel hooi op zijn vork nam, is hem noodlottig geworden en vooral zijn verblijf op Rottumerplaat moet aan hem gevreten hebben. En waar Jan Wolkers met hart en ziel langs de vloedlijn banjerde op zoek naar huilende zeehondjes die hun moeder kwijt waren, daar zat Bomans in de schamele beschutting van zijn tent willloos bang te zijn voor de schorre keelgeluiden van groepjes mantelmeeuwen, waarin hij de beraadslagingen meende waar te nemen van kwaadaardige oude mannetjes, gevaarlijke eilandgnomen, die hem die nacht te grazen ouden komen nemen. Zijn kale verblijf te midden van de wilde natuur op een verlaten en winderig Waddeneiland was voor hem eerder een schadelijke belasting dan een avontuurlijke uitdaging.
Bomans was bij uitstek wat de Engelsen noemen “a man of letters”, maar daarenboven een markant karakter, dat zo weggelopen zou kunnen zijn uit een roman van Charles Dickens, zijn illustere voorganger, een aimabel causeur, die met een goed glas wijn in de hand en gezeten bij de open haard van een gezellige herberg, bijvoorbeeld Kraantje Lek te Aerdenhout, op geestige wijze aan zijn gesprekspartners kon uitleggen hoe de slechtheid in de wereld te overwinnen viel, waarbij de teneur van zijn betoog, na enkele glazen Koningswater, vermoedelijk zou neerkomen op de aanbeveling niets serieus te nemen en het gevoel voor humor te koesteren als een goot goed.
L.H.Wiener, januari 2010′
31. Artikel van Gert Jan van Setten gewijd aan Godfried Bomans in Bloemendaal (Ons Bloemendaal, nummer 4, jaargang 43, winter 2019)
32. Andries de Wolf: Godfried Bomans, een volksfilosoof – pater Borromeus de Greeve
‘Het schenkt grote voldoening en het betekent ongetwijfeld een verrijking van geest en gemoed, wanneer men door een speling van het lot in de schaduw mocht leven van een waarlijk groot man. Zo’n man was Godfried Bomans. Gedurende bijna dertig jaar ontmoette ik hem keer op keer in de kring van zijn familie, waar zijn unieke persoonlijkheid, ver van de spanningen van het openbare leven en de publieke tribune op de meest natuurlijke wijze kon openbaren (…). Als ik hem kort mag typeren dan zou ik zeggen, hij was eenvoudig en lankmoedig. Eenvoudig? Ja eenvoudig. Toen hij jong was steeg de roem hem bijwijlen naar de kop, maar hoe gauw was hij daarvan af. Hij had vaak verdriet en verdriet loutert. Hij was zich op den duur met zijn machtig brein diep bewust dat hij alles wat hij bezat maar ontvangen had. Het was zijn hartstocht de menselijke ziel te peilen, ook zijn eigen ziel en hij zag hoe zwak de mens was. De conversatie was hem een belevenis. Men voelde zich in zijn gezelschap volkomen op zijn gemak en ontspannen, want hij blies alle gewichtdoenerij weg, hij dreef er de zot mee. Voor hem was een eenvoudige tuinman, maar een originele kerel meer waard dan een geleerde professor met veel kapsones. Hij was thuis in elk gezelschap van mensen die zichzelf zijn. Hij was een begenadigd spreker, maar niet minder een begenadigd luisteraar. Hoe zeldzaam zijn dezen. Men voelde zich gevleid door dit onverdroten luisteren, zodat men bij het heen gaan het gevoel had, dat men op zijn best was geweest. Niet altijd kon hetgeen hij schreef, speciaal zijn artikelen in de Volkskrant, waar hij de euvele moede had zich te bemoeien met theologie en politiek, de instemming verwerven van iedereen, ook niet van zijn familie. Men schroomde niet hem dat ongezouten te zeggen. Hij voelde zich dan even geraakt, maar was het de volgende dag weer vergeten.
Toen hij eens een artikel geschreven had over de vermaarde kanselredenaar pater Borromeus de Greeve, destijds een graag geziene gast bij zijn ouders, en daarbij zijn fantasie te veel de vrije keuze gelaten had, werd hij door zijn broer Jan fel aangevallen in de Katholieke Illustratie, een blad dat een jaar of wat geleden ter ziele ging. De redactie schreef ironisch onder het stuk: “Kaïn en Abel”. Dat stond Godfried niet aan. Zeer geprikkeld belde hij zijn broer op met de vraag; behoor jij ook tot de meute die mij op de hielen zit? Maar ach hoe gauw was dat in der minne geschikt. Ja zei Jan ontroerd na zijn heengaan: Godfried was lankmoedig. Wie Bomans ook geweest is in de literatuur, dat zal de geschiedenis van de vaderlandse letterkunde wel uitmaken, wie hij was als mens daarover valt uiteindelijk het oordeel van God. Vast staat dat hij een scherp waarnemer was van het menselijk leven met zijn ijdelheden en betrekkelijkheden. Hij heeft veel gestudeerd en veel gelezen, toch was hij eigenlijk op geen enkel gebied een deskndige, maar van de nederlandse man en de nederlandse vrouw heeft hij dingen gezegd, zo waar en zo scherp als maar weinigen voor hemn. Hij kende de volksziel, dat was zijn terrein. In zijn geschriften zien wij een ander terug, een vriend een kennis, we zien ons on zelf terug als in een spiegel, maar bovenal herkennen we de meester, de fijne prozaïst, de volksfilosoof, die ons te vroeg is ontvallen. Wat het geloof betreft behoorede hij niet tot een bepaalde groep. Hij werd door twijfels gekwweld, maar elk krachtig argument voor het oude geloof dat hij van zijn moeder ontvangen had verkwikte zijn ziel. In mijn hart bewaar ik zijn woorden: “Men kan nu wel de paus afvallen, maar men moet goed beseffen dat men dan een zuil wegbreekt, waarop het hele gebouw rust”. Hij heeft de waarheid oprecht gezocht, moge hij deze bij God gevonden hebben’. A.G.de Wolf, in: Godfried achteraf bekeken. Bussum, 1978.
===============================
33. GODFRIED BOMANS Varia (o.a. citaten: ‘Het woord is aan’, uit Haarlems Dagblad van 1977-1983) – meest geciteerde auteur
Citaat van de Haarlemse ondernemer Jan Gerritsen, die een onderscheiding ontving, over het verleden en nu. ‘Vroeger waren wij zakkenvullers’ (Haarlems Dagblad, 20 september 2019) ‘Als je niet uit Godfried Bomans kon voorlezen, werd je niet als volwaardig gezien’.
In een interview met Mirjam Mulder in de Boekenkrant van 14 maart 2010 zegt Özcan Akyol aan het slot: ‘Een lichtend voorbeeld is de bibliotheek. Dat is een inclusieve plek, daar komen écht alle lagen van de samenleving meent de Auteur. Waarom? omdat je er alles hebt, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoge en lage literatuur, voor zover dat al bestaat. Toen ik laatst met mijn kinderen naar de bibliotheek [in Deventer] ging, was ik echt verbaasd over wat daar rondliep. Van deftige ouderen die romans willen lezen, tot zestienjarigen die gratis wifi willen hebben, tot kleine kinderen doe torens aan het bouwen zijn met kussens. Alles liep er door elkaar, je kon niet eens een plekje vonden om te zitten. Dan denk ik: zo moet het zijn’.
Godfried Jan Arnold Bomans op expositie ALLEMAAL HAARLEMMERS in Museum Haarlem
34. Godfried Bomans en het voetbal, als voetballer, scheidrechter en schrijver
Meermaals schreef Godfried Bomans columns die met met voetbal te maken hadden, zoals: Engeland – Nederland, in ‘Buitelingen; ‘De voetbalkenner’ in ‘Kopstukken’; ‘Had dit voorkomen kunnen worden’, in ‘Capriolen’; ‘Arie Rekelbast’. in Facetten; ‘Enige wenken’, in ‘Van de hak op de tak’; ‘Een laatste advies’, in ‘Op de keper beschouwd’; ‘Berkenrode-herinneringen’, in: ‘Thomas Robert Spoon’ etcetera
Een wedstrijd tussen de gemeente Haarlem en journalisten met een gesubsidieerde scheidsrechter als scheidsrechter: Godfried Bomans, 9 april 1951
35. VERVOLGSELECTIE CITATEN VAN GODFRIED BOMANS
CITATEN VAN GODFRIED BOMANS IN 2021 AANGEBRACHT BIJ DE FIETSENSTALLING VAN HET NS STATION HAARLEM, gefotografeerd door Jan Teengs
Citaat Godfried Bomans nabij station Haarlem, achterkant Het Kennemerplein, op grijze stalen muur waarachter de fietsenstalling schuilgaat. Een initiatief van de Stichting Literair Haarlem.
Citaat Godfried Bomans bij ingang fietsenstalling station Haarlem
36. Uitgever Herman Pijfers en zijn herinneringen aan Godfried Bomans
In 1990 verscheen bij uitgeverij Lannoo in Tielt een boek met memoires van schrijver en uitgever van AMBO Herman Pijfers (1923-2012), onder de titel: ‘Alles heeft zijn tijd, herinneringen van een uitgever’ . Op pagina’s 133-134 schrijft hij onder meer het volgende: ‘Bomans had ik leren kennen in het najaar van 1945 toen ik voor De Toorts bij hem op bezoek was geweest. Het gesprek wilde niet op gang komen zodat ik eigenlijk nooit goed met hem uit de voeten heb gekund. Hij poseerde mij teveel, verschool zich achter een masker en omdat maar als zijn ware gezicht te kunnen tonen., haalde hij allerlei rare streken uit. Als je een afspraak met hem maakte, kon je er vrijwel zeker van zijn dat er zich rond dezelfde tijd een ander meldde. Bomans reageerde of hij de verstrooide kunstenaar was, volgens mij deed hij het erom. Hij was op zijn best in een gezelschap, als hij dan tenminste het woord had, anders was hij al gauw weg of was hij ongenietbaar. In de jaren vijftig was ik nog verscheidene malen bij hem geweest. Daarna trof ik hem voor het eerst weer toen Michel van der Plas mij vertelde dat hij van plan was met Bomans een serie gesprekken te houden over vroeger, hun beider jeugd, over Bomans’ ouderlijk huis, waar ik in de eerste dagen van de oorlog had gelogeerd, over het geloof, het concilie. De titel was, meen ik, van Bomans: “In de kou”, waarin zoveel gelovigen terecht waren gekomen. Het boek is niet helemaal geworden wat mij voor ogen stond: Van der Plas was te omzichtig, had teveel ontzag voor Bomans tegen wie hij hoog opkeek. Hij had door moeten vragen wanneer Bomans een vraag ontweek, hem naar de kern terug moeten brengen. Maar wat mij het meest heeft gefrappeerd is dat toen de geluidsbanden met de gesprekken waren uitgetikt, Bomans nogal wat antwoorden volledig heeft herschreven. De herinneringen aan zijn vader bijvoorbeeld, over wie hij al pratend heel openhartig was geweest, kregen nu weer een Pieter Bas-allure. Het bewees eens te meer dat Bomans over zijn jeugd verhalen vertelde die ver van de werkelijkheid afweken. Dat mag – het verbaasde me alleen dat Van der Plas in zijn biografie “Godfried” zoveel woorden nodig had om uiteen te zetten welk een afstand er lag tussen de realiteit en hetgeen Bomans over zijn jonge jaren schreef, Hij had kunnen volstaan met twee pagina’s af te drukken van het originele typoscript van “In de kou” met daarnaast Bomans’ opmerkelijke wijzigingen. Niet lang na het verschijnen van het succes van “In de kou” schoot Van der Pluijm mij aan. Bomans had in het verleden vele jaren lang rechts onder op de voorpagina van de zaterdageditie van “de Volkskrant” zijn rubriek gehad. Toen de vernieuwing bij de krant doorbrak had de redactie zich beijverd dat die column verdween: te ouderwets. Bomans was daar nijdig over: hij wist maar al te goed dat veel abonnees hem misten en dat regelmatig aan de krant lieten weten. Van der Pluijm wilde daarover toch weleens met Bomans praten en omdat het duidelijk de wens van nogal wat abonnees was, hoopte hij hem weer tot medewerking te krijgen. Konden we niet samen naar hem toegaan? We waren het erover een dat we hem een concreet voorstel moesten doen: niet zonder meer vragen of hij zijn rubriek weer weer zou opnemen maar of hij daarvoor zou voelen een aantal columns over zijn katholieke verleden voor de krant te schrijven. Van der Pluijm had problemen verwacht maar Bomans ging, na wat gemopper op die linkse jongens van de reactie, grif op het voorstel in. Afgesproken werd dat Ambo de verhalen zou bundelen en samen met “de Volkskrant’ uitgeven. Ik overlegde met Elsevier, de vaste uitgever van Bomans. Men toonde daar geen interesse, kwam zelfs op een van de afspraken niet opdagen. Toen ‘de Volkskrant een aantal columns op zaterdag had afgedrukt kreeg Bomans zin in de bundel (…).’
37. Fake bloemstilleven door ‘ Godfried’ op internet-veilingites ten onrechte toegeschreven aan Godfried Bomans
Nota Bene. Intussen, mede na Eva Bomans te hebben geraadpleegd, geeft de aanbieder toe dat Sotheby’s fout zat en dat de signatuur “Godfried” overeenkomt met het handschrift van de kunstenares Aleid Slingerland-Jansen.
38. Godfried Bomans over de Zeeweg van Bloemendaal naar Zandvoort
39. Vlaamse universitaire licentiaantsverhandelingen Godfried Bomans; papieren editie (samengesteld door Frank van der Voordt)
1974 Gent. Ronald Soetaert: Godfried Bomans en Charles Dickens; een vergelijkende studie
1982: Gent. Hendrik de Waele: De essays van Bomans: een stylistische benadering
1987 Leuven. Siska Lernout: De sprookjes van Godfried Bomans: een onderzoek naar de receptie.
Voorts: 2020 Harry Broshuis. ‘Godfried Bomans en het katholicisme; een cultuurhistorisch onderzoek naar Bomans als representant van het katholieke schrijverstype’. Proefschrift Radhoud Universiteit Nijmegen. 2021Uitgegeven door Eburon in Utrecht.
Vervolg licentiaatsverhadelingen en andere studies over Bomans – digitaal beschikbaar
1969 Leuven. Willy Urgel: Meningen en gedachten van G.Bomans
1973 Leuven. Marlees Mees: Ernst en luim in het werk van Godfried Bomans: een kritisch onderzoek naar Bomans’ anti-humor.
1987 Leuven. Luc Michiels: Godfried Bomans; een studie van zijn godsdienstopvattingen
1993 Leiden. Harm Peter Smilde. De journalist Godfried Bomans; zijn bijdragen voor de Volkskrant en Elseviers Weekblad 1945-1948. Leiden; ‘Weiden te midden der leliën’ (Leidse doctoraalcripties 5)
1994 Gent. Kris Wils: De sprookjes van Godfried Bomans
2010 Amsterdam Madelon van den Hurk: Godfried Bomans: van schrijver naar mediapersoonlijkheid en de rol die uitgeverij Elsevier hierin speelde Masterscriptie
2011 Groningen. Marloes Clemens. Er was eens / Over dubbele adressering in de sprookjes van Godfried Bomans in interviews Bachelorscriptie
2013 Groningen. Marloes Clemens: De waarheid is wat ik ervan maak / Over de zelfpresentatie in interviews. Masterscriptie
2013 Jaarboek Jan Campert Stichting. Gé Vaartjes: Een symbiose tussen lach en litteken.
2020 Daan Hooiveld. Godfried Bomans de toeschouwer; de representatie van de auteur Godfried Bomans in de Nederlandse geschreven pers gedurende zijn actieve periode. Bachelorscriptie Groningen
Aanvullingen:
1991 Amsterdam Ellen Stoop, Vriendschap à trois (Bomans, Mulisch, Heiboer).
1995 Leiden Angelique de Hartog. De lach in de werken van Godfried Bomans: welke technieken heeft Bomans door de jaren heen gebruikt.
40. NIEUWE BLOEMLEZING UIT WERK VAN GODFRIED BOMANS: IN ALLE ERNST; de keuze van Joost Prinsen. In het najaar van 2021 uit te geven door Meulenhoff.
41. Gaston Durnez: BOMANS (Kleinbeeld; momentopnamen uit mijn leven onder de mensen). Utrecht/Tielt, Lannoo, 1973.
Godfried Bomans zo werd gezegd, is veranderd. Ik denk het niet. Hij is altijd zo geweest. Maar in zijn geestigheid legt hij de klemtoon nu wat meer op de eerste lettergreep. Zijn televisiebezoek bij zijn broer en zuster moeten velen schokken die van Trappisten geen kaas hebben gegeten en velen ontroeren die dachten dat een Abdij een brouwerij als een ander was geworden. Van mens tot mens werd er daar in Zundert gesproken, eenvoudig en kalm, over het leven in het licht van de dood. Wie vergeet de glimlach van dat oude kaboutertje dat ligt te wachten naar zijn graf? De rust van deze mensen maakt onrustig. Zij stelt weer de vraag aan het volk onderweg, of er soms nog geen van zijn leden al gearriveerd waren. En dat is de jongste grap van Bomans. Hij doet sommige van onze onzekerheden wankelen’.
42. PIETER LEUVEN ALS COMPAGON VAN JAN MICHIEL BOMANS, OPRICHTER VAN HET HAARLEMSCH DAGBLAD in 1883
Pieter Leuven was, zoals o.a. in ‘100 jaar Haarlems Dagblad’ (Haarlem, 1987) staat, de zwager van Jan Michiel Bomans, die met Anna Maria Leuven (1847-1929) was gehuwd, maar diens schoonvader. Dat blijkt uit de kwartierstraat van Godfried Bomans die in maart/april 1978 in ‘Gens Nostra’ stond afgedrukt. Fred Berendse heeft in het tijdschrift ‘Godfried’ van oktober 1995 die kwartierstaat overgenomen en uitgewerkt, waarbij hij ook kon citeren uit aantekeningen die vader Bomans in 1906 zover zijn voorgeslacht maakte. Over Pieter (Petrus) Leuven schreef Bomans Sr: “Oudste zoon van J.B. en B.L. werd in 1818 te Heemstede geboren, dreef niet onfortuinlijk een zaak in manufacturen, was coupeur van zijn vak, heeft zijn kinderen in eer en zorg grootgebracht, welke kinderen hij verkreeg uit zijn in 1842 met Gertruide Maria Kockelkoorn gesloten huwelijk en negen in aantal waren van der dertien welke geboren zijn. Nij was een werkzaam man, doch met zwakke gezondheid, leefde in liefde, rust en vree met zijn geliefde vrouw, doch stierf reeds in 1869 na 4 jaar aan longtering te hebben geleden'(F.Berendse) Een kanttekening daarbij: vader Bomans noemt ’68 als sterfjaar terwijl Gens Nostra het overlijden op 29 mei 1870 houdt. B.B. en B.L. waren Bartholomeus Leuven en Johanna Beckers, de ouders van Pieter Leuven.
43 ‘Bloemendaal, Bomans en zijn adept’; door Ted van Turnhout (Ons Bloemendaal, 27e jaargang, nummer 4, winter 2003, pagina 27)
44. Nieuw portret van Godfried Bomans door de Haarlemse kunstenares SASKIA MINOLI
45. Schaakpartijen van Godfried Bomans (o.a. in 1958/1959 tegen de Friese bakker Sake Riemersma uit Franeker), door Adrie Pancras, Bas Kamps, en Bart Stam + Bomans – nog drie, door Adrie Pancras (Jaarboek 2020/2021 Schaakvereniging HWP Haarlem, p.32-36).
Godfried Bomans is meermaals gefotografeerd als hockeyer, voetballer (ook als scheidsrechter), verder als pianospeler, biljarter en kaartspeler, maar het het meest als schaker. Zeker 25 overgeleverde foto’s zijn mij bekend van Bomans aan het schaakbord, o.a. met Max Euwe, Sake Riemersma en anderen. Bomans was weliswaar een fervent, ja verwoed, schaakliefhebber maar een schaakmeesterschap laat staan een grootmeesterschap heeft er voor hem niet ingezeten. Iemand die over zijn schaakcapaciteiten heeft geschreven is mr.Ed.Spanjaard, advocaat van beroep, die bijna een halve eeuw schaakpublicist was en zich een plaats in het eerste tiental van Nederlandse schakers verwierf. [Ter vergelijking: journalist en amateurspeler Herman Hofhuizen rekende Bomans niet hoger dan behorend tot de1.000 beste spelers in ons land}. Spanjaard heeft Bomans meermaals meegemaakt o.a. bij de Hoogoven-schaaktoernooien die aanvankelijk in Beverwijk en later in Wijk aan Zee plaatshadden; alsmede bij de vierkampen in Leiden-Oegstgeest. Bovendien als voorzitter van de Utrechtse Kunstenaars Sociëteit De Engelenzang, terwijl Bomans voorzitter was van de Haarlemse zustervereniging Teisterbant. Mr. Spanjaard schrijft in Herinneringen aan Godfried Bomans (Matdreiging met vier varianten, 1972 , p.228-223) o.a. (…) Zo verwierf hij vanzelf ook in schakerskringen snel een grote populariteit, zonder dat hij een speler van klasse was. (…) In ieder geval vertoonde zijn spelstijl niet de verbeten agressie van de verwoede schaker; veeleer was het spelen voor hem aanleiding tot het geven van eindeloos wisselende en telkens weer verrassende commentaren op een dergelijk niveau, dat de herinnering aan hem ook in schakerkringen zal voortleven, wanneer meesters van formaat reeds lang vergeten zullen zijn’. Op de Hoogoven schaaktoernooien werd Bomans hoger gewaardeerd als begenadigd spreker dan als schaakspeler. Aan het eind van zo’n toernooi hield Bomans de gewaardeerde epiloog. Nadat eerder andere sprekers de directieleden van Hoogovens die op een verhoging zaten en niet de schaakgrootmeesters alle lof toezwaaiden voor hun gulheid als sponsors, zei Bomans voor een volle zaal: Ik vind die gulheid niets bijzonders. Zij hebben ten slotte het geld. En na een ingelaste stilte voegde hij daaraan toe en wij de hersens!’ In meerdere columns heeft Godfried Bomans geschreven over het edele schaakspel, o.a. Waarom schaakt U eigenlijk (De Volkskrant, 17 maart 1962) Schaken met Thijm (19 september 1964) en Schaken in Wijk aan Zee (De Volkskrant, 1 februari 1969). Voorts: vierkamp 75 LSG Oegstgeest; gesprekken met grootmeesters (1 mei 1970), waarin (grotendeels gefantaseerde) gesprekken zijn gepubliceerd met de Deen Bent Larsen, de Russen Spasski en Botwinnink en Nederlander Jan Hein Donner. Bomans heeft hen allen min of meer goed gekend via de Hoogoven schaaktoernooien, observeerde en pychologiseerde hen – op een niveau dat vergelijkbaar is met iemand als Thomas Mann – en wist die waarnemingen vervolgens treffend in woorden te vatten. Van Bomans bestaat een foto waarin hij tussen de schaakpartijen door biljartte met de grootmeester Larsen. Zoals bekend was de laatste activiteit van Bomans een bezoek op de avond van 21 december 1971 aan de Bloemendaalse schaakvereniging – waarvan ook schaker Lex Jongsma (in 2013 overleden) lid was en veelvuldig clubkampioen. Bomans voelde zich niet goed en ondanks dat is hij op eigen gelegenheid nog naar huis gereden. Daar aangekomen heeft zijn vrouw nog o.a. broer Jan uit Heemstede, huisvriendin Claartje Schade, en de nabij woonachtige vriend Herman van Run gewaarschuwd. In de nacht van 21 op 22 december, om precies te zijn 00.45 uur, overleed Godfried Bomans op de bank aan een hartstilstand. Hij is vervolgens door de ziekenbroeders overgebracht naar het mortuarium van het ziekenhuis St. Joannes de Deo te Haarlem. Daar is hij in de rouwkapel getekend door door de kunstenaars Aleid Slingerland als Han Bijvoet. Ten slotte is Bomans op 24 december onder grote belangstelling na een uitvaartmis ter aarde besteld op de Sint Adelbert begraafplaats in Bloemendaal. Voornoemde Herman van Run, die moet zijn aangekomen op Boshof toen de huisdokter al vertrokken was heeft een en ander als volgt beschreven: Hij lag op de antieke zitbank en was dood. Zijn hoofd op de armleuning met een paar kussens eronder om het te steunen, zijn grote mooie handen over elkaar geslagen. Hij had de kleren van die dag nog aan, zijn borst was voor een deel ontbloot. Onbegrijpelijk. En geen gedachte, geen woord dat kon helpen. Zijn vrouw Pietsie, zei inverdrietig de enige juiste dingen: lieve jongen, arme jongen. Boven sliep Eva, hun dochtertje. In de huiskamer zaten Godfrieds broer Jan, een huisvriendin, de parochiekapelaan en de koster-uitvaartbezorger. Het was in de nanacht . Godfried was nauwelijks een uur dood, maar zijn gezicht had al een voorschot genomen op de eeuwige onbeweeglijkheid. Hij had die avond geschaakt in de Bloemendaalse schaakclub. Zo goed als hersteld van een zware griep had hij die dorpse, hem dierbare, bezigheid willen benutten als en oefening voor de volgende meer inspannende vond: een lezing voor een Nederlands-Belgisch gezelschap. De laatste schaakpartij was hem zwaar gevallen. Tot twee keer toe bood hij vergeefs remise aan. Hij had de boord van zijn overhemd losgemaakt, zijn das afgedaan. En ineens was hij weg, naar huis. Daar overviel hem een ongekende beklemmendheid. Hij raakte panisch verontrust. Medische hulp bleek vergeefs. Na nog een half uur was hij reddeloos’. (…).
46 Ruth de Ruijg-Zobel, vertaalster van Bomans werk in Duitstalige landen (Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland. Geboren in Halle en na huwelijk woonachtig in Amstelveen. Zij liet haar vertalingen vanaf 1963 van boeken en artikelen in kranten en tijdschriften in zes plakboeken bijeengebracht, na aan de Bomans-collectie van de Heemsteedse bibliotheek, sinds 2003 aanwezig in het Noord-Hollands Archief, locatie Kleine Houtweg. Uit alle ontvangen documentatie blijkt hoe populair der grosste Trottel in ganz Haarlem – zoals de auteur zich ergens noemt, ook bij de Oosterburen is geweest. In bibliofiele editie verscheen Euch edle Haarlemmer
In boek Herinneringen aan Godfried Bomans (Elsevier, 1972) heeft zij haar Erinnerungen in Duitse taal gepubliceerd (p. 197-199)
===========
Wout van Leersum publiceerde in het blad Godfried, jaargang 23, april 2001, p.24-31 een artikel Bomans in vertaling [in Esperanto, Duits Engels-Amerikaans, Spaans (Argentinië), Noors, Indonesisch + vervolg in Godfried, jrg. 23, nummer 2, p.58-65.
G.L.Slieker, in: Boekenpost, jan/febr. 2007. Godfried over de grens; vertalingen van het werk van Godfried Bomans.
======
47. Tegelgedichtjes Godfried Bomans (Supplement op deel 3 van Werken. Godfried Bomans Genootschap, 1997)
48. Vlaamse Bomansiaan Emile Bruggemans op 31 mei 2016 overleden in Mechelen
ZIE OOK deel 2 van HERINNERINGEN VAN EN AAN GODFRIED BOMANS
49. Jeroen Brouwers, Zachtjes knetteren de letteren, literaire anekdoten: Godfried Bomans
50. KDC (Katholiek Documentatie Centrum) impressies: de honderdjarige 2023
51. Godfried Bomans 1913-1971 door Michel van der Plas. In: deel 2 Nederlandse literatuur na 1940 tentoongesteld in het Letterkundig Museum. De Bezige Bij, 1986, p. 65-67.
52. Bomans, door Jos Wienen, burgemeester van Haarlem. In: HRLM 88, november-december, 2023, pagina 7.
53. HANDSCHRIFT GODFRIED BOMANS OVER ZIJN VADER (Godfried, september 2023)
54 Twee brieven, 19 juni 1967 en 2 januari 1968 van Godfried Bomans aan de Vlaamse schrijver en uitgever Fernand Bonneure (1923-2017)
55. Inschrijfformulier Godfried Bomans voor r.k.universiteit Nijmegen 1938-1939 faculteit letteren en wijsbegeerte (psychologie), 15 april 1939 (Godfried Bomans Genootschap); Pater Brugmastraat 45 Nijmegen
56. Artikel Bomans Humor en ellende horen echt bij elkaar; door Patricia van der Zalm, 13-10-2007
57. Godfried Bomans: Drie Harten: pas
58. Vierhand, altijd aan het juiste adres; door Ko van Leeuwen (Haarlems Dagblad, 8 juni 2004)
59. Een niet bestaand citaat op de sites van extreem rechts; redactie Hans Goslinga, Marcel ten Hooven en Teun Lagas (artikel ‘Bomans misbruikt’, rubriek: Parlement (“Zij van het Binnenhof’. Trouw, 24 mei 2005
60. Godfried Bomans, de eerste stand-up comedian (26 maart 2005)
61. Ontvangst Bomans-mappen van Richard Kruijswijk, 2024 Noord-Hollands Archief
63. Sprookje De rijke bramenplukker; door Godfried Bomans, in ‘De Spelewei, juni 1947 (Bert Rebergen)
64. Column Peter Buwalda: ‘Mijn bloeitijd als verslaper belegde ik toen nog bijles gaf’ (over schoolboekjes van Bomans Pim, Frits en Ida. Het Parool, 7 maart 2024
66. Verhaal van Godfried Bomans in een Russische vertaling
66. Vers ‘Mist in de avond’ door George Moormann, gewijd aan Godfried Bomans (‘Godje’) en Harry Prenen (‘Hakkie)’, in: glossy HRLM, nummer 90, maart 2024, pagina 37.
67. Column van Marc van Ranst o.a. m.b.t. Godfried Bomans en de Rode Jeugd in 1966. – A.M. Meurs – boekhandel Schimmelpennink Amsterdam
68. Abdij Zundert blokkeert boekuitgave van pater Arnold Bomans (Nederlands Dagblad, 3 juli 2006)
69. Brief van Godfried Bomans aan mr. F.Beliën in Tilburg, 24 maart 1948
70. Gé Vaartjes ‘Bomans in de ban’
Gé Vaartjes Bomans in de ban. Uit: ‘Wat mij het oog doet glinsteren; een liber amicorum voor Dick Welsink’. Den Haag, Literatuurmuseum. 2019, p.59-63
herenweg133 gezegd:
Dit is op Berkenrode Heemstede herblogd.
Teun Koetsier gezegd:
Geachte heer Krol,
Ik wil graag enkele van de afbeeldingen Sonnwyck betreffende die u in dit boeiende stuk hebt opgenomen voor een ander goed doel gebruiken.
Zouden wij per e-mail daarover kunnen corresponderen?
Mijn e-mail adres is:
Met dank en hartelijke groeten,
Teun Koetsier
sabineklara gezegd:
Geachte redactie,
Hierboven tref ik een aantal incorrecte beweringen aan, namelijk dat Hans Lichtenstein (mijn vader) op 12-jarige leeftijd met zijn ouders, die een tassenwinkel zouden hebben bezeten, Berlijn ontvluchtten. Mijn grootvader bezat geen tassenwinkel maar een textielfabriek, en niet in Berlijn maar in Chemnitz. Hij vluchtte niet maar verhongerde in Thesesienstadt. Mijn vader was niet 12 maar 28 toen hij als dirigent met de Fritz Hirsch Operette naar Nederland (Den Haag) kwam.
Hij overleefde de oorlog als onderduiker op diverse plekken. De laatste plek was die bij Bomans.
Wilt u uw tekst in deze zin wijzigen?
Met dank en hoogachting,
Sabine Lichtenstein
Hans Krol gezegd:
Met dank als aanvulling op bijdrage 10: Hans Lichtenstein en Godfried Bomans