Tags
Axel Rosendahl Huber, Casper van der Noot, cavalerie, Haarlem 1572-1573, Haarlemmerhout, Huis ter Cleeff, Manpad, Schrevelius, Victorie Alkmaar, Willem Plink, Willem van Bronkhorst-Batenburg
Afvaardiging van Cavalerie/Huzaren van Boreel en Infanterie, Ditmaal ook een bloemstuk door de burgemeester geplaatst namens de gemeente Heemstede, 8 juli 2023
Archivalisch onderzoek naar de middeleeuwse geschiedenis van de Haarlemmerhout, oorspronkelijk behorende tot de grafelijke domeinen is voornamelijk verricht door Johan Huizinga en L.A.Springer. In de wildernisse kon na vergunning worden gejaagd (op hazen, konijnen, fazanten, patrijzen, meerhoenderen ‘ende andere edele beesten ende vogelen’. Het bos in de Haarlemmerhout omvatte in de 16de eeuw circa zestig morgen. ‘Toen het Spaansche beleg dreigde, werd opnieuw als anderhalve eeuw te voren [ ten tijde van het Beleg van Haarlem in 1428 door hertogin Jacoba van Beieren] aan de zuidkant van alle geboomte ontdaan’. Dat was in de jaren 1572-1573, Tuinarchitect Springer schrijft in zijn ‘De Haarlemmerhout van 1583-1896′ in laatstgenoemd jaar: ‘Toch moet men aannemen dat den Hout tijdens het Beleg, zoal niet geheel dan toch nog gedeeltelijk bestond, want uit de verschillende feiten uit het Beleg door Ampzing herhaald, blijkt dat de Spanjaarden er zich in genesteld hadden, niettegenstaande op 12 december 1572 Graaf van der Mark uit Leiden komt om het bosch te bezetten voor dat de Spanjaarden er zich zouden vestigen, doch hij werd later terug geslagen.’ Zoo had men den 25 Maart 1573 de bekende geduchte uitval plaats waarbij de Duitschers, die nabij den Heemsteder weg, thans Emauslaan gelegerd waren, geduchtige verliezen leden.’ Op de laatste April d.a.v. deden de belegerden opnieuw een uitval en schermutselden met de Duitschers in het Bosch. Later bij de bekende poging tot ontzet door Baron van Batenburg, diie daarbij sneuvelde, wordt het bosch nog genoemd. Onwaarschijnlijk is het niet dat het Spaansche leger den Hout grootendeels sloopte voor belegeringsmateriaal en om brandstaof te verkrijgen en niet minder waarschijnlijk is het, dat de bevelhebbers na de inname van de stad, het overige lieten wegruimen, teneinde elke onverwachte aanval van buiten af te voorkomen. Officieele opgaven van de slachting zijn niet te vinden, wat zeer begrijpelijk is, daar zij door de vijand zal zijn geschied. Dat den Hout werkelijk geslecht is, zal verder uit het volgende blijken, want een tiental jaren na het beleg, ging men tot de herplanting over. Nadat de Spanjaarden Haarlem hebben verlaten is eind 16e eeuw het bos opnieuw aangeplant, de zogenaamde ‘Nieuwen Hout’. Een en ander op basis van een consent door de vroedschap (burgemeester), gedateerd 10 november 1583: ‘(…) dat de beplantinge van de plaetse, daar het Haarlemmer bosch heeft gestaan, streckende tot chiragie en verlustingen van den lande van Hollant, heuluyden dezelve plaetze(…)’.
Predikant en geschiedschrijver Samuel Ampzing noemt in diens Berschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland (Haerlem, Adriaen Rooman, 1828) de naam van Willem van Batenburg op de pagina’s 126, 210,211, 219, 220 en 222. Op laatstgenoemde bladzijde hezen we na een lijst van dodelijke slachtoffers: ‘Deze namen hebbe ick uy de historie van Pieter Bor ontleend ende opgeschreven. Dese nederlage verschrickte bijna geheel holland. De baron van Batenburg werde niet seer beklaegd onvermits hy beschuldigd werde dat hy sijne commissie ende last (door dronkenschap) niet wel en was nagekomen ende daerom genoegzaem de oorsake van dese nederlage was hebbende sich al te onvoorsichtich ende onbedacht te verre onder den vijand begeven gelijck ook het paerde-volk grootlijks te beschuldigen was. Anderen ontschuldigden hem integendeel ende getuygden dat hy sich mannelijk gequeten hadde maer dat de slag door eenige ontrouwe verraders van hun egte vaderland aende de Spaenschen was ontdeckt.
Herdenking slag aan het Manpad op zaterdag 3 juli 2021
Na de kranslegging bij de Gedenknaald die plaatshad door kolonel Hans van Dalen en Willem Plink, majoor der cavalerie b.d. en sinds 2014 luitenant-kolonel titulair als initiatiefnemer van de jaarlijkse herdenkingen sinds 2017.
René van Stipriaan. ‘Het reisboek van Willem van Oranje’. Amsterdam, Querido, 2023
Vooromslag van boek door René van Stipriaan ‘
BELEG VAN HAARLEM/ DE SLAG AAN HET MANPAD/HAARLEMMERHOUT 9-10 JULI 1573
DE EERSTE RITMEESTER WOUTER VAN MATENES ALIAS ENCKHUYSEN EN DE EERSTE GESNEUVELDE RITMEESTER GASPARD VAN DER NOOT (1535 – 1573)
Op 24 januari berichtte de heer W.L.Plink het volgende: ‘Axel Rosendahl Huber heeft contact opgenomen met het Koninklijk Huisarchief omdat de aan van der Noot verleende commissie in mei 1573 niet duidelijk was ten aanzien van andere commissies. En zo kwam nog een eerdere commissie verleend door de Prins van Oranje op 12 december 1572 aan Wouter Matenes, alias Enckhuijsen, voor het oprichten van een vaan ruiters ter ondersteuning van de heer van der Mark, graaf van Lumey. Dus Gaspard is niet de eerste Nederlandse ritmeester. Maar omdat hij met een aantal ruiters de eerst bekende gesneuvelde ritmeester is blijven we hem gedenken omstreeks 10 juli bij de gedenknaald aan de Herenweg in Heemstede. Omdat thans 12 december 1572 te beschouwen is als oprichtingsdatum van de Nederlandse cavalerie, wordt een voorstel ingediend bij de Traditiecommissie Koninklijke Landmacht’.
Archivaris J.C.Kort inventariseerde in 1988 het archief van de familie van Matenesse en de Heerlijkheid Matenesse. 1255-1917 (Rijksarchief Zuid-Holland / Nationaal Archief Den Haag) In het Memoriaelbouck van Willem Janszoon Verwer is op pagina 43 vermeld dat kapitein Enkhuijsen (Wouter van Matenes) overste ofwel ritmeester was van een vaan 70 ruiters. Zie ook pagina 55
Wordt de slag aan het Manpad van 1304 waarbij de Vlamingen werden verslagen als legendarisch beschouwd , een tweede slag uit 1573 waarbij het Hollandse leger van de prins van Oranje in de pan werd gehakt heeft met meer zekerheid ten zuiden van Haarlem, in de Haarlemmerhout, destijds wat jurisdictie betreft (tot 1927) Heemsteeds grondgebied, met zekerheid plaatsgehad. Leider van het Hollandse leger van de Prins was Willem van Bronckhorst-Batenburg (1529-1573), heer van Steyn en Batenburg. Hele adellijke families – Van Oranje Nassau, Brederode , van Bronckhorst-Batenburg etc. (1) – vochten in de zogeheten Tachtigjarige Oorlog gezamenlijk tegen de Spaanse overheersers onder leiding van generaal en landvoogd Alva.
Legerleider Willem van Bronckhorst-Batenburg
Het was Willem van Bronckhorst-Batenburg die het leger van prins Willem van Oranje-Nassau aanvoerde op het Haarlemmermeer in mei 1573 en bij het mislukte ontzet 10 juli van Haarlem, een laatste poging om Haarlem te ontzetten en beschreven als een wanhoopsdaad van de Prins.
Samuel Ampzing schrijft in zijn Beschrijvinge ende lof der stad Haarlem in Holland’ (1628) o.a.
Willem Janszoon Verwer, uit een vooraanstaand geslacht in Haarlem maakte het beleg van Haarlem in 1573 en hield een dagboek bij van 1572-1581 is uitgegeven onder de titel Memoriaelbouck (Haarlem, Schuyt& Co,). Scan pagina 105
Nadat de edelen Gijsbert en Diederik van Bronckhorst-Batenburg in 1568 in Brussel waren onthoofd is de heerlijkheid Batenburg 12 februari 1569 op last van het hof van Brabant geconfisqueerd.
Uit ontevredenheid heeft Willem van Batenburg dienst genomen in het leger van de Prins en na in 1572 te zijn bevorderd tot luitenant-generaal van Zeeland, is hij het jaar daarop als opvolger van Willem van der Marck, beter bekend onder de naam van Lumey, door de Prins aangesteld als luitenant-generaal van Holland.
Het Staatse Leger trachtte zonder resultaat Haarlem na zeven maanden van beleg (van circa 9 december 1572 tot 13 juli 1573) te ontzetten; van de 4000 soldaten kwamen er circa 700 tot 800 om. Merendeels Hollanders en buitenlandse huurlingen (Duitsers, Engelsen en Schotten van zes vendels). De lijken zijn in diepe kuilen begraven onder en nabij de Spanjaardslaan. Vergelijkbaar met wat in 2022 in Oekraïne is gebeurd met slachtoffers na de Russische inval. Met dit verschil dat de omgekomen burgers en soldaten in de voormalige USSR waar mogelijk later worden opgegraven en herbegraven op een (soms geïmproviseerde) begraafplaats, de Russische omgekomen militairen via ruil overgedragen aan Rusland.
Na zeven maanden van beleg was de situatie voor de naar schatting 5000 inwoners van de Spaarnestad bij gebrek aan levensmiddelen onhoudbaar geworden zodat een aanval op de Spanjaarden onvermijdelijk was geworden. De Prins wilde het gevecht zelf aanvoeren, maar de Staten wilden niet toelaten dat hij zijn lijf en leven in gevaar zou stellen. Op 7 juni was de Prins van Delft naar Leiden getrokken en hadden zich talrijke burgers uit de Zuidhollandse steden zich bij hem aangesloten. In de nacht van 9 op 10 juli 1573 – andere bronnen spreken van 8 op 9 juli – is een veldleger van zo’n 4000 soldaten, bestaande uit deels Duitse, Franse en Engelse hulptroepen [huurlingen, ingehuurd door de Prins van Oranje] naast vrijwilligers geronseld in diverse Hollandse steden (2), onder leiding van luitenant-generaal Willem van Bronckhorst-Batenburg en met als luitenant jonkheer Bartold Entens van Menthenda (1539-1580) – een beruchte Groningse watergeus – en Casper van der Noot, heer van Carloo als voorman van de ruiterij. De voorhoede bestond uit een afdeling ruiters, ieder met een voetknecht achter zich op het paard. Dan volgde de hoofdmacht. Vanuit Sassenheim via Noordwijkerhout is 8 juli in de middag langs de
Heerenweg, destijds een mulle zandweg, richting Haarlem vertrokken, in de veronderstelling dat het Spaanse leger kon worden overwonnen. Kort daarvoor, namelijk op 6 en 7 juli, blijken de Spanjaarden zware stukken geschut vanuit Schoten naar de Hout overgebracht. De Prins van Oranje-Nassau liet vooraf Haarlem weten dat hij in de nacht van 8 op 9 juli een ontzettingsleger zou sturen. Door onderschepte duivenberichten en spionnen zijn de Spanjaarden op de hoogte gekomen van de plannen. De Hollandse burgervendels, begeleid door ruiters, hadden ongeveer driehonderd proviandkarren bij zich. Aangekomen ten zuiden van Haarlem werd rust gehouden. Toen de voorste ruiters in de bossen van de Hout op de Spanjaarden stieten, meenden ze met Haarlemmers van doen te hebben. De aan het hoofd rijdende trompetter, kennelijk een Duitser, wenste hen goede morgen en zou gezegd hebben, zoals in een dagboek vastgelegd: ‘Gott hab Lob und Dank, dasz uhr doch einmal heraus seid!’ Op het moment dat hij de trompet wilde steken werd hij van zijn paard geschoten en is het Hollandse leger onverhoeds van verschillende zijden langs de Herenweg aangevallen en teruggeslagen door de Spanjaarden. In herberg het Donkemanshuisje is brand uitgebroken. Het Haarlems garnizoen met gouverneur Ripperda kon onmogelijk te hulp schieten.Er heeft een korte felle kortstondige aanval van de Spanjaarden onder leiding van Mendoza op het leger van Van Batenburg plaatsgehad. Het gevolg was totale verwarring en veel soldaten namen de vlucht oost- en zuidwaards richting de Heemsteedse wildernisse om zich te verschuilen en het vege lijf te redden. Alle geschut stukken, proviandkarren en vaandels zijn buitgemaakt en 19 veroverde vlaggen zijn vóór de wallen geplaatst, waarmee de belegerden onder leiding van Ripperda overtuigd konden worden van de ramp. De Haarlemmer Samuel Ampzing heeft in zijn ‘Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland (Haarlem, 1628), de veldslag onder meer als volgt beschreven: ‘Het liep dan nu [midden 1573] met onse Stadt ten eynde. So dat ook de gemeyne man buiten alle inwoonderen van Holland groot medelijden met die van Haarlem hadden, ja opentlijk uitriepen, dat men voor die getrouwe burgeren ende soldaten niet genoeg en dede. Dat meer is, veele burgeren in verscheyde steden van Suytholland boden zich zelfs aan en wilden hun leven niet verschonen om die van Haerlem te helpen ontzetten. So dat de Prince van Oranien ende Staeten van Holland te meer gedrongen en genoodzaakt waren hetontzet van die van Haerlem ter hand te nemen, om de gemeynten alom te voldoen en te stillen; hoewel het de Prince tegen synen dank ende goedvinden inwilligde, alsoo hij geenen raed en sag ende geenen moed tot het ontzet en had ende verklaerde sulks geen werk voor burgeren maer voor geoffende soldaeten te wezen'(…) Als nu de Batenburgsche ter plaetse quamen daer de vijanden in hun voordeel getrocken ende gescholen lagen so branden de Spaenschen op de onsen voords heftig los ende vielen tot hen onverwacht geweldig in. Hier over verschrickte de ruyterije door de ongelegenheyd van de boschagie dat hun midden in den weg stond ende vlugten dwars door het voetvolck die se uyt alle ordre bragten: ook beschadigden zy melkanderen onwetens niet weinig door de donkerheid des nachts ende den rook van het schieten…’.
Onder de vrijwilligers-soldaten was de jonge advocaat en latere raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt uit Delft die de slag overleefde en tijdig het slagveld heeft kunnen ontvluchten. Biograaf J.den Tex schreef: ‘Echt gevochten heeft hij in de hele oorlog nauwelijks. Alleen bij de mislukte poging tot ontzet van Haarlem, in juli 1573, heeft hij wapens in handen gehad en als soldaat in een enthousiaste maar ongeoefende burgermilitie meegestreden. Dit werd echter zo’n jammerlijk fiasco dat prins Willem van Oranje nooit meer burgers in de strijd heeft ingezet.’
“ENDE VOORTS AAL TE DOEN DAT EEN GOET ENDE VROOM CAPITEYN ENDE RITMEESTER TOESTAET ENDE BEHOORT TE DOEN” (prins Willem van Oranje in en commissiebrief, gedateerd 22 mei 1573).
Batenburg werd bijgestaan door een ritmeester Casper van der Noot, heer van Carloo, die een compagnie soldaten te paard van circa 200 ruiters leidde (3). Achteraf is vastgesteld dat de Hollanders in een hinderlaag van de Spanjaarden liepen die zich in de Haarlemmerhout hadden verschanst. Willem van Batenburg is bij de slag ernstig gewond geraakt en gevangengenomen en kort daarop overleden (4). Ritmeester van der Noot overleefde het gevecht evenmin, zoals dat ook gold voor de heer van Cloetinge, en talrijke anderen. De beter georganiseerde Spaanse macht van infanterie en cavalerie was eenvoudig te sterk. In totaal bedroegen de verliezen aan Hollandse kant, aanvankelijk hoger geraamd, ongeveer 700 personen, daar meer soldaten en vrijwilligers dan men dacht kans hadden gezien het strijdtoneel te ontvluchten.
Afkomstig uit de stad Delft waren 76 doden te betreuren, uit Gouda circa 50, Den Briel 40, Gorcum 50 en Rotterdam 30. Prins Willem van Oranje zond nog op 10 juli het bericht aan zijn broers Lodewijk en Jan van Nassau dat alle kans op ontzet van Haarlem definitief was verkeken en hij verzocht om de weduwe baron van Batenburg te troosten. (4).
13 juli overgave van Haarlem aan Don Frederik
Na deze mislukte poging tot ontzet moesten de uitgehongerde Haarlemmers zich op 13 juli overgeven aan Don Frederik (de Spaanse legeraanvoerder, zoon van Alva, die zijn hoofdkwartier had in Huis ter Kleef) en op 14 juli als overwinnaar plechtig zijn intrede in de stad deed. Tevergeefs had de graaf van Eberstein had namens de belegerden een verzoek gedaan om bij Don Frederik genade te verwerven. De stad had al maandenlang ernstig te lijden gehad, maar de Spanjaarden namen wraak, Op 12 augustus zijn omstreeks 235 Duitse hulpsoldaten met het zwaard geëxecuteerd, op tien na die genade kregen.
De 18e augustus werden nog 18 kapiteins en vaandrigs van de Waalse vendels onthoofd. 500 tot 600 andere Duitsers brachten het er levend vanaf nadat ze een eed hadden afgelegd zich te onthouden van verdere oorlogshandelingen tegen Spanje. Ze zijn in augustus met hun gewonde leider Lazarus Muller naar Duitsland teruggekeerd. Uiteindelijk zijn ‘volgens sommigen 1450 of 1735 geweest, volgens anderen 2300 mannen omgebracht. [Verwer, pagina 116; volgens Alva hadden er 2300 terechtstellingen plaatsgevonden (Gachard, II, pagina 391). Aan de zijde van Don Frederik zijn naar schatting 800 Spanjaarden en 4000 man van andere nationaliteiten bij het beleg omgekomen door verwonding of ziekte. In Haarlem zijn naar schatting tijdens het beleg zo’n 600 à 700 man gesneuveld, onder wie 70 burgers.’ (Wim Cerutti, Het stadhuis van Haarlem, p. 353). Op 14 augustus heeft Alva de wallen van Haarlem bezocht, maar de gehate Spanjaard heeft zich niet in de stad begeven. De Spaanse soldaten ontvingen als beloning voor hun inzet 30 kronen.
Gouverneur Wigbolt Ripperda was al 16 juli op het schavot op ’t Sant (= de Grote Markt) onthoofd, Lancelot van Brederode (geuzenleider en kapitein in het leger van Lodewijk van Nassau , Jan van Duivenvoorde (rentmeester van Oostvoorne) en predikant Simon Simonsz. volgden dat lot. Het kasteel van Brederode is door de Spaanse bezetters verwoest.
Enige tijd later (tussen 21 augustus en 8 oktober 1573) na het beleg van Alkmaar zou Don Frederik een gevoelige nederlaag lijden, in de geschiedenis bekend als ‘Van Alkmaar begon de Victorie’. Het Leidens ontzet zou echter nog tot 3 oktober 1574 duren. ‘Tegenover de jubel waarmee Alkmaar en Leiden haar verlossing konden vieren, steekt het droevig einde van het Haarlems beleg tragisch af. Toch zijn de overwinningen van de zusterstede slechts de kroon op het werk, dat de verdedigers van Haarlem hebben verricht in hun gedurende zeven maanden van beleg volgehouden, heldhaftige strijd, want voor Haarlem zijn de krachten der Spaanse monarchie weggevloeid, en is het overwicht der Spaanse wapenen in wezen geknot. De verdediging, die de bewonderende blikken van geheel Europa naar de Spaarnestad deed richten, vormt voor alle eeuwen een der roemrijkste bladzijden in de geschiedenis van ons volk.’(J.W.Wijn, Het Belg van Haarlem, pagina 159).
Dagboek van Willem Janszoon Verwer
Een beknopt verslag van de slag die vooral vanwege David Jacob van Lennep de geschiedenis inging als ‘slag aan het Manpad’, die een gedenknaald oprichtte aan de Herenweg, hoek Manpadslaan, ter ere van een slag in 1304, waarbij de Hollanders de Vlamingen terugdrongen en 1573 toen een Hollands leger, bestaande uit veel burgers als vrijwilligers met hulp van soldaten uit o.a. Duitsland en Engeland trachtten Haarlem te ontzetten.
Eerstgenoemde slag is legendarisch en de veldslag op 10 juli 1573 heeft feitelijk voornamelijk wat noordelijker in de Hout plaatsgevonden. De Haarlemmer Willem Janszoon Verwer, advocaat en regent van het Weeshuis en van het leprozenhuis in Haarlem, heeft een nauwgezet dagboek van de gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581 bijgehouden (5). Citaat: Batenburch opperste veldheer van den Prins van Orangien wort voer Haelmeer met die van Delft gheslagen’. Op deselden nachts [8 op 9 juli] was den Prinsen regiment, die de stadt quamen te ontsetten al heel dicht bij de stadt, ja enighe waeren al in den Houdt of busch, daer den graef van Eversteijn regiment lach (6) Maer overmits, dat die Spaensche ruijters bij het Droncken huisgen (7) al gereedt stonden, zoe en hebben des Prinsen volck haer teijcken, zoe zij de stadt gescreven hadden, niet mogen volbrengen. Want het was geseijt, dat zij het Droncken huijsgen voors. Aen brandt ghesteecken souden hebben, waerop die van de stast lette ende passen souden, omme dan uuijt te vallen, twelck niet gedaen en is. Waerdoer des Prinsen volck den nederlach gecregen ende hart meeste volck verlooren hebben, soedat die heer van Batenburch daermede gheslagen ende doot gebleven is met veel meer andere burgers van Haerlem als Dirrick Themesen van die 7 capiteijnen van der stadt, Nicolaes Borritsz., Adriaen Gerritsz.(8) Janeefz, lutenant, Willem Aeriaensz, motmaecker, Gerrit Verlaen, Claes Verlaenenszoen, die secretaris was van der stadt, ende van Delft, die uijt lieffde mede getrocken waren, om die stadt te ontsetten, ende oock mede uut ander steden.’
Beschrijving van Haarlems beleg door Pieter Corneliszoon Hooft
Het Beleg van Haarlem is ook uitvoerig beschreven in de ‘Nederlandsche Historiën’ van P.C.Hooft *1581-1647), waarin zowel baron van Batenburch als de Heer van Karloo, Johan van Oldenbarnevelt en ’t Mannepadt ter sprake komen (8).
Noten
(1)De broers Dirk en Gijsbert van Bronckhorst- Batenburg zijn tegelijk met o.a. de graven van Egmond en Hoorne op de Grote Markt van Brussel te zijn onthoofd na door de Raad van Beroerten [bekend als de Bloedraad] ter dood te zijn veroordeeld. De executie was een wraak voor het verlies van de slag bij Heiligerlee (23 mei 1568). Alva had een maand eerder bij de tweede slag bij Dalheim gevangen genomen edelen, onder wie Jacob van Ilpendam uit Heemstede, secretaris van Brederode, onthoofden.
(2) Veel burgers uit Delft, maar ook uit Gouda, Rotterdam, Den Briel en andere steden. Daaronder vele ongetrainde ‘kleyne luiden’ die hun moed met hun leven. moesten bekopen tegen de Spaanse keurtroepen. Onder de beroepen komen we onder meer bakkers, schoenmalers, kuipers, kleermakers en chirurgijns tegen.
(3) Theo. Schrevelius spreekt van 600 paarden en ruiters wat vermoedelijk te hoog is ingeschat.Casper (Gaspard) van der Noot was familielid van de bekende Renaissance-dichter Jan van der Noot, die zowel in de Franse als Nederlandse taal schreef, en uit 1558 dateert van hem een lofdicht: ‘Ode aen den Heere Casper van der Noot, Heere van Carloo’. Het is 444 jaar geleden dat op commissie van de Prins van Oranje-Nassau het legerwapen der cavalerie opgericht met Gaspard van der Noot als eerste ritmeester van het geuzenleger. Hierover schreef dr.E.M.Braekman een publicatie, vertaald door Axel Rosendahl Huber en in 2017 bewerkt door de heer Willem Plink, luitenant-kolonel der cavalerie titulair. Met de aanstelling van Van der Noot als leider van een vaan (compagnie) ruiters op commissie van de Prins op 22 mei 1573 kan die datum [in 2017: 444 jaar geleden] als begindatum van de Nederlandse cavalerie worden beschouwd. Als legeronderdeel zijn de paarden intussen vervangen door tanks en gepantserd materieel. Nota Bene: A.J.van der Aa bericht onder het lemma Noot (Jasper of Kaper) dat hij overleed in 1573, toen hij tot ontzet van het benauwde Haarlem werd gezonden’, doch het blijkt dat hij in november 1583 zich met enige troepen te Bonn bevond’ . Dat laatste klopt niet. Casper was getrouwd met Jeanne d’Enghien. Zij hadden een zoon, Jean, heer van Carloo, die degene is geweest welke volgens brieven van Jan van Nasau in Bonn gelegerd lag.
De kern van het boek is een hoofdstuk ontleend aan een artikel van Emile Michel Braekman ((1924-2013), Belgisch theoloog en legerpredikant, gepubliceerd in een Belgisch militair tijdschrift (1) Daaromheem zijn hoofdstukken geschreven door Hans van Dalen, Axel Rosendahl en Willem Plink. Door laatstgenoemde is het boek in kleine oplage in eigen beheer uitgegeven. (1) Le premier ritmeester de l’armée des Gueux, Gaspard van der Noot, seigneur de Carloo. In: Revue belge d’Histoire militaire, XVI, 1966, 5, pp. 3-12.
(4) De dood van Batenburg werd niet door iedereen betreurd. Men beschuldigde hem ervan als commandant van de Hollandse troepen onbekwaam te zijn geweest om het gevecht succesvol te leiden, waarbij moet worden opgemerkt dat goedwillende vrijwilligers uit diverse Hollandse steden geen militaire ervaring hadden.
(5) Dit dagboek, aanwezig in het Noord-Hollands Archief, is met commentaar van gemeentearchivaris drs.J.J.Temminck in 1973 uitgegeven onder de titel ‘Memoriaelbouck’ (Vereniging Haerlem/uitgeverij Schuyt, 1973). Op 27 juni 1572 noteerde Verwer: ‘Item op den selden dach is het clooster van die Barrendijten [=het Bernardietenklooster te Heemstede] gebrocken ende geplondert buijten Haerlem’. Rond het Beleg van Haarlem isook het kasteel van Berkenrode verwoest, evenals de rooms-katholieke kapel (kerk) van Heemstede, mogelijk door de calvinistische watergeuzen. Daaraan herinnert een balk in de protestantse kerk van Heemstede met de volgende tekst: ‘In de jaaren vijftienhondert drie en seventig in de aand junie is de oude kerk gedistrueert.’
(6) Otto graaf van Everstein (Eberstein-Boldringen) lag al met een regiment Duits voetvolk in de buurt. De wederwaardigheden van dit regiment van 13 juli 1572 tot 21 augustus 1573 zijn beschreven in Verzeichnis des Niederländischen Krieg, in: Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, XV1, 1860. Graaf Otto overleefde de slag en is 4 december 1576 op 46 jarige leeftijd in Antwerpen overleden.
(7)Het Dronkemanshuisje was een befaamde herberg in de Haarlemmerhout ter hoogte van het huidige Eindenhout aan de Wagenweg. Volgens sommigen (Cornelis Bartholomeusz.) zou aanvoerder Van Batenburg tijdens het gevecht dronken zijn geweest. [‘Een cleyne corte memory off history beschrivinge van het beleg in Haarlem. Handschrift in Stadsbibliotheek Haarlem]. In het dagboek van Verwer wordt ook de nabijgelegen herberg Rustenburch in de Hout genoemd.
(8) Adriaan Gerritsz. was in 1555 en 1556 vinder van de Cloveniersdoelen.
(9) P.C.Hooft, drost van Muiden, dichter, toneelschrijver en geschiedschrijver baseerde zich in zijn ‘Nederlandsche historiën’ ( Amsterdam, 1677) bij de beschrijving van het beleg op de berichten van o.a. de historici Emanuel van Meteren (1535-1612) en P.C.Bor (1559-1635). Bijlagen uit: ‘Haarlem uit Hooft’s Historiën. Amsterdam, 1939.
Gebruikte bronnen en literatuur
-Heemstede-collectie NHA, archiefdoos 104;
-Willem Janszoon Verwer, Memoriaelbouck; dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581. Haarlem, 1973;
– P.C.Hooft. Nederlandsche Historiën; 1677.
– ; Fr.de Witt Huberts. Haarlem’s heldenstrijd in woord en beeld 1572-1573. Den Haag, 1943; heruitgave in 1944
– J.W.Wijn. Het beleg van Haarlem ’s-Gravenhage, 1982;
-G.van Duinen. Het Manpad en zijn bewoners. Heemstede, 1955. Hoofdstuk 9: Het gevecht bij het Manpad in 1573, p.60-63.
– J.van de Capelle. Het beleg en de verdediging van Haarlem. Haarlem, Nobels, 1886. 3 delen;
– S. Groenveld, Gerda H.Kurtz e.a. Men sagh Haerlem bestormen…Tentoonstellingscatalogus in de Vleeshal, Vishal en de Hoofwacht te Haarlem van 19 april tot en met 17 juni 1973;
Bovenstaand boek met bijdragen van J.J.Temminck, W.M.Zappey, S.Groenveld, H.A.Treu. Gerda H.Kurtz, N.M.Japikse en L.J.Spamjaerdt Speckman telt128 bladzijden en uitgegeven door Schuyt, verscheen 1973 gelijktijdig met de tentoonstelling om de Hoofdwacht en het Frans Hals Museum, de Hallen. Tevens kwam losbladig een catalogus uit met illustraties van de afbeeldingen (gravures e.d.) en voorwerpen.
– W.G.M.Cerutti. Het stadhuis van Haarlem; Hart van de stad. Haarlem, Gottmer/Schuyt, 2001; hoofdstuk 3.1 Beleg (11 december 1572 -13 juli 1573);
– M.Gachard. Correspondence de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas. Deel II. Brussel, 1851;
– H.de Veer. Het beleg van Haarlem. Panorama in Plantage Amsterdam., Amsterdam Tj.van Holkema, 1884;
-J.den Tex. Johan van Oldenbarnevelt. ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1980.;
– NNBW: Bronckhorst en Batenburg (Willem van), tevens Wikipedia; en van der Noot, Gaspard (NNBW, deel 5)
N.B. In zijn Verhael over de geschiedenis van Heemstede noteerde W.A.Dólleman op basis van oude kronieken onder 1573 het volgende: ‘Hoewel in ’t beleg van Haarlem dat in den jare 1573 ondernomen is het Slot van Heemstede ongeschonden gebleven. Soo is echter wel te denken dat de ingesetenen van Heemstede, soo digt aan een belegerde stad wonende wel sullen geleden hebben van t Spaensche krijgsvolk. Ook werd de Capel in juni deses jaers verwoest en den ban van Heemstede viel op den 9 Julij 1573 voor de ongelukkige slag, waer bij ’t volk dat tot ontset van Haerlem door den Prince van Oranje onder en heer van Batenburg afgesonden was en onverhoeds overvallen en geheel geslagen werd. Deze slag viel voorbij ’t Mannepad, een laen binnen de Heerlijckheid, lopende van de Heerenweg na de derde brug van Haerlem over de Leidsche trekvaart bij de hofstede genaemt het Huijs te Manpad (…)’. Nota Bene. Ten aanzien van de katholieke kapel in Heemstede wordt vermoed dat deze is geruïneerd door de watergeuzen van Lumeij.
Bijlage 1: beschrijving uit dr.J.W.Wijn. Het beleg van Haarlem. Den Haag, 1982, p.147-149:
‘Don Frederik’s troepen hadden reeds enige nachten in het bos in hinderlaag gelegen, toen de voorhoede van ’s Prinsen leger om twee uur in de nacht van 8 op 9 juli [andere bronnen spreken van 9 op 10 juli] de Spaanse stelling naderde. Zij bestond uit een afdeling ruiters, ieder meteen voetknecht achter zich op het paard. Zij werd gevolgd door de hoofdmacht, uit 23 vendels, omstreeks 4000 man, voetvolk bestaande, deels vrijwilligers uit de Zuidhollandse steden, deels Franse en Engelse hulptroepen, hier gebracht door de Lorges, zoon van Montgomery, een aanvoerder uit de Hugenotenoorlogen. Op de hoofdmacht volgden de wagens, en op deze weer afdelingen voetvolk en ruiterij. Het geheel stond onder commando van Batenburg met Barthold Entes als zijn luitenant. Bevelhebber der ruiters was Jhr. Jasper van der Noot, Heer van Carloo, van het voetvolk naar het schijnt Lazarus Muller. De bedoeling schijnt gewest te zijn, zich van het bos meester te maken en zich hier te verschansen, evenals, naar bericht wordt, Lumey reeds in december van plan was geweest. Hierop wijst ook het meevoeren van tien lichte stukken geschut en van een groot aantal musketvrije rolschilden, die door paarden werden voortgetrokken en nabij de vijand met handen door middel van een disselboom moesten worden voortbewogen. Te zamen konden zij een borstwering vormen voor 330 man in front. Een sterke Spaanse macht van infanterie en cavalerie, o.a. de beide juist uit Italië aangekomen regimenten St.Philippe en St.Jacques, resp. onder commando van Lopez d’Acuna en Pedro de Paz, lag terzijde van de marsweg in hinderlaag. Andere troepen stonden gereed om de verwachte uitval op te vangen. De zuidrand van het bos werd niet verdedigd, zodat de vijand hier letterlijk in de val werd gelokt. Toen de voorste ruiters in het bos op de Spanjaarden stietten, meenden zij in het duister met belegerden te oen te hebben. De aan het hoofd rijdende trompetter wenste hen goede morgen, en moet gezegd hebben; “Got Hab. lob fund dank, das ihr. doch einmal heraus seid”. Op het ogenblik echter dat hij de trompet wilde steken werd hij van zijn paard geschoten, en dat tevens het sein voor de aanval. Van een gevecht was nauwelijks sprake: de ruiterij werd dadelijk overhoop geworpen en stortte zich in volle ren op het voetvolk der hoofdmacht, dat tegelijkertijd in de flank werd aangetast door de beide Spaanse regimenten en twee compagnieën bereden arkebussiers van de kapiteins Valdez en Montero. De uitslag kon geen ogenblik twijfelachtig zijn: een algemeen sauve qui peut en grote slachting waren het noodzakelijk gevolg. Het aantal doden, dat op zevenhonderd kan worden begroot, viel ten slotte nog mee, doordat velen, door de duisternis en het duinterrein begunstigd, wijd en zijd een goed heenkomen wisten te vinden of zich schuil hielden; niet weinigen kwamen eerst na dagen zwervens bij hun onderdeel terug. Tot de gesneuvelden behoorden Batenburg, die zich bij de voorhoede had bevonden. Toen hij enige dagen te voren Leiden verliet, had hij beloofd, Haarlem te zullen ontzetten of voor de stad het leven te laten. Hij heeft zijn woord gestand gedaan en een weinig gelukkige krijgmansloopbaan met een eervolle dood besloten. Ook Carloo vond de dood op het slagveld en de Heer van Cloetinge ( 1) wordt eveneens als zodanig genoemd. Tseraerts [jonkheer uit het Brabantse Geertruidenberg] die zich ook bij de voorhoede had bevonden, en Lazarus Muller worden als gewond genoemd; ook van de Engelsen, die ten getale van zeshonderd bij de tocht waren, sneuvelden een aantal officieren.
(1) De Heer van Cloetinge kwam wat later om bij de strijd rond Huis ter Kleef in Schoten.
Smartelijk werd in de Hollandse steden het verlies van een groot aantal burgers gevoeld, dat op de roepstem van Oranje huis en haard had verlaten om voor de zaak der vrijheid te strijden. Delft had 76 doden te betreuren, Gouda vijftig, Den Briel veertig, Rotterdam dertig. Tot degenen die ontkwamen, behoorden Johan Van Oldenbarneveldt, tien nog jong advocaat. Ook enige uitgeweken burgers uit Haarlem waren onder de doden, o.a. de kapitein der schutterij Dirk Mattheusz. Schatter. Al het geschut, veertien vaandels en de gehele wagentrein vielen in Spaanse handen, terwijl de Spanjaarden zelf nagenoeg geen verliezen hadden geleden. Aan kritiek op de leiding ontbrak het niet. Batenburg was, zo heette het, onbesuisd en zorgeloos voortgetrokken, en het verwijt, dat hij in dronkenschap zou hebben gehandeld, bleef hem niet bespaard. Inderdaad moet het als en grote fout beschouwd worden, dat de wagens tussen de troepen marcheerden alsof het een gewoon convooi gold. Wij mogen echter niet uit het oog verliezen dat het een bijna onuitvoerbare opdracht gold, vooral sedert de vijand gewaarschuwd was. De mening van de Prins was bewaarheid, die vreesde “dattet niet gelucken en soude datmen Haerlem met sulcken dangereusen aenslach ontsetten soude, ende dattet gheen borgheren werck en was”. De Prins werd nu weer kwalijk genomen, dat hij had toegegeven aan de “quaede roepers ende crijters: ; het is lastig, het iedereen naar de zin te maken! Het veldleger te Sassenheim, de enige mobiele macht waarover de Prins beschikte, was teniet gedaan, en reeds daarom iedere verdere poging tot ontzet uitgesloten. De Prins gaf hiervan kennis door een duif, die de zelfde dag om zes uur nog de noodlottige tijding bevestigde, welke reeds gebracht was door een burger van Gouda, die met gesneden sneus en oren in de stad zou zijn gearriveerd. Het planten van de veroverde vaandels op het bolwerk, nam de laatste twijfels weg. De zwarte vlag werd weer uitgestoken. Het enige redmiddel scheen nu nog de algemene uittocht, waarvan het plan reeds eerder bestaan had. De kapiteins lieten de burgers aanzeggen, zich gereed te houden om des avonds uit te trekken naar de schepen, die nog in de buurt van Heemstede lagen. De vrouwen, kinderen en ouden van dagen zouden worden achtergelaten. Het gevolg was die avond een erbarmelijke paniek onder de ongelukkigen,, die het lot van achterblijvers was toegedacht. Een geweldige oploop versperde de poorten; zieken, kreupelen en kraamvrouwen lieten zich op draagbaren en kruiwagens naar de poorten brengen of kwamen op krukken aanstrompelen; zelfs een blinder was onder de beklagenswaardige menigte. De wanorde was onbeschrijfelijk, er was geen doorkomen aan en van een uittocht kon geen sprake zijn. Met grote moeite werd het publiek bewogen naar huis te gaan. (…)’.
“Ende voorts al te doen dat een groet ende vroom Capiteyn ende ritmeester toestaet ende behoort te doen” (prins Willem van Oranje in commissiebrief van 22 mei 1573)
Bijlage 2: 22 mei geboortedatum van de Nederlandse cavalerie met jonkheer Gaspard van der Noot, heer van Carloo als eerste ritmeester
‘Prins Willem van Oranje geeft op 22 mei 1573 jonkheer van der Noot, heer van Carlo, opdracht een vaandel ruiterij op te richten. In een commissiebrief wordt onder andere gesproken over “Ritmeesterschap over de peerden te doen lichten tot 200 of 300 toe”. [In 2021 is op basis van een archiefstuk in het Koninklijk Huisarchief bekend geworden dat dat prins Willem van Oranje Nassau al op 12 december 1572 een commissie gaf tot het oprichten van een vaan ruiterij aan Wouter Mathenes alias Enckhuysen, feitelijk oprichtingsdatum van de Nederlandse cavalerie.
In de nacht van 9 op 10 juli 1573 strijden de ruiters onder Jonkheer van der Noot en Enckhuysen tegen de Spanjaarden voor Haarlem. In de slag bij het Manpad sneuvelt van der Noot. Graaf Lodewijk van Nassau verrast in 1572 met duizend man voetvolk en vijfhonderd ruiters de stad Bergen (Mons) in Henegouwen. Met zijn ruiters galoppeert hij door de stad. Buiten de stad gekomen laat hij achter elke ruiter een voetknecht opstijgen. Zij bezetten daartoe de stad (bron: historie Cavalerie)’. http://members.home.nl/tetrode/Geuzen/Batenburg/htm
Biografie van Gaspard van der Noot, heer van Carloo, uit: Nieuwe Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 5, kolom 376: ‘Broeder van Charles, den vader. Hopman in dienst van Philips II, was ook hij lid van het Compromis en toog met Paschen 1567 met andere gereformeerden uit in ballingschap. Door den Bloedraad ingedaagd, werd hij verbannen, was betrokken bij den aanslag van Groenendael op Alva (April 1568) en voegde zich bij den Prins van Oranje, aan wiens veldtocht hij deelnam. Ook later werkte hij met den Prins samen, in 1570 bij Unico Manninga in Oost-Friesland. Hij sneuvelde als ritmeester 9 juli 1573 in den slag op het Manpad voor Haarlem. Hij was gehuwd met Jeanne d’Enghien en liet een zoon na. De Carloo van 1583 (Archives VIII, 280) moet een ander geweest zijn, misschien deze Jean’. Over hem: Archives II, 82; III, 292: IV, 45 en 56; VIII, 281; Van Meteren, fol, 82 [Blok].
Biografie van Willem van Brockhorst en Batenburg, heer te Steyn en Batenburg (1529-1573) uit N.N.B.W., deel 10.
‘Was zoon van Herman Bronckhorst en Petronella van Praet, oudste broeder van Karel (kolom 475), overleden 10 Juli 1573, nam uit misnoegdheid dat de keizer zijn verzoek om voorspraak voor zijne door Alva veroordeelde broeders, Dirk en Gijsbert (kolom 475) had afgewezen, dienst in het leger van den prins van Oranje. Zijn geldersche heerlijkheid Batenburg werd 12 Februari 1569 op last van het hof van Brabant te Brussel in beslag genomen; Steyn bleef daarvoor bewaard, omdat het eene rijksheerlijkheid was. In de lente van 1572 zond de Prins hem naar Zeeland om orde te stellen in zaken van belastingen; nadat Lumey in hechtenis was genomen, werd hij in diens plaats tot overste-luitenant van ’s Prinsen krijgsvolk benoemd. Hij trachtte 28 Meo van dat jaar met Marinus Brand de Spanjaarden op het Haarlemmer Meer te bestoken, doch zij namen, eer het tot een gevecht kwam, de vlucht vor Bossu, die hen achtervolgde en 22 vaartuigen veroverde. Bronckhorst begaf zich toen naar Ouderkerk aan den Amstel, welk dorp hij na enige schermutselingen innnam en versterkte doch waar hij door de sterke verschansingen des vijands op het kerkhof niet veel kon uitrichten. Bij de bekende poging om Haarlem te ontzetten (8 Juli 1573), viel hij met zijn troepen in een hinderlaag, werd gevangen genomen en stierf 2 dagen later aan zijn wonden, zoals blijkt uit een brief van prins Willem I aan zijn broeder graaf Jan, waarin deze verzoekt de weduwe te troosten. Zijn dood werd te minder betreurd daar men hem beschuldigde van door zijn dronkenschap onbekwaam te zijn geweest de hem toevertrouwde onderneming te leiden. Willem van Bronckhorst had bij zijn eerste vrouw Johanna van St.Omer, weduwe van Halewijn van Boringen, geen kinderen; van zijn tweede Erica, gravin van Isenburg, een zoon Herman Dirk, die zich reeds voor 1579 met den koning van Spanje verzoende, zijn vader in de goederen en heerlijkheden van Steyn en Batenburg opvolgde en ongehuwd te Thorn in 1602 overleed. Diens opvolger was Maximiliaan, zoon van Karel (kolom 478) die zich met den Koning verzoende, daarom in 1582 vijand der republiek werd verklaard (volgens L.Meulndijks in Publ. Limb. XX (1883), 229, zou dit Jacob van Bronckhorst betreffen), in 1602 heer van Steijn, Batenburg en Barendrecht werd en in 16141 overleed na tweemaal getrouwd te zijn geweest.’ (Flament).
=======================
===============
====
Op 6 oktober 2018 is het boek verschenen met verslagen en een inleiding Barbara Kooij: ‘Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem (1572-1573).Uitgeverij Verloren. 352 blz. 29 euro.
In het boek zijn 134 teksten, voornamelijk brieven, in vertaling opgenomen van Spaanse soldaten uit de periode van de Spaanse belegering van Haarlem in de periode van december 1572 tot de overgave 13 juli 1573. Ten tijde van et beleg was Haarlem een redelijk welvarende stad met ongeveer 18.000 inwoners.
NIEUW BOEK OVER RITMEESTER GASPARD VAN DER NOOT, DE SLAG AAN HET MANPAD EN HET MISLUKTE ONTZET VAN HAARLEM, JULI 1573
==========
In oktober 1579 deed zich een nieuwe grote ramp in Haarlem voor. Bij een uitslaande brand gingen behalve 451 huizen ook verscheidene gebouwen verloren
Het aantal personen dat in juli/augustus 1573 in Haarlem door de Spanjaarden is geëxecuteerd via ophanging, doodslaan, of met het zwaard zijn gedood varieert tussen de 1250 en 1700. Bekend is dat op 12 augustus 235 gevangen genomen soldaten (Duitse, Engelse en Schotse huurlingen) met het zwaard zijn omgebracht, van wie slechts 10 ontvingen genade. De 18de augustus 1573 zijn nog eens 18 kapiteins en vaandrigs van de Waalse vendels onthoofd.
Onderstaand: schilderij van Peeter Snayers (1592-1667): Spaans aanvalsregiment voor de stad Hattem – aanwezig in Voerman Museum Hattem
BELEG VAN HAARLEM 1572-157 450 jaar Tentoonstelling in Museum Haarlem tot september 2022. Onderstaand enkele foto’s door Jan Teengs
====
Bijlage: de strijd rond het beleg van Haarlem juli 1573 beschreven door de Haarlemse historicus Theodorus Schrevelius (1572-1649) in zijn boek HARLEMIAS, gepubliceerd in 1647
=====
Vervolg Panorama Beleg van Haarlem 1572-1573, ondertekend door Joh. Braakensiek.
Bij gelegenheid van het zilveren bruiloftsfeest van mr. David Jacob van Lennep en vrouwe Anna Catharina van de Poll, gevierd op het Huis te Manpad, verscheen een jubileumuitgave 28 april 1984. Daarin zijn een aantal verzen opgenomen van Jacob van Lennep,1 getiteld Witte van Haemstede een 1 ter ere van de dappere Batenburg. Meer nog, dan de doodelijke boezemwonde, doet het herdenken van der Spanjaarden door list verkregen zege zijn hart bloeden’.
De verloren slag op het Haarlemmermeer en executies aan het Spaarne (uit: P.van Wijngaarden, Het Spaarne en het Beleg van Haarlem (in: De loop van het Spaarne; de geschiedenis van een rivier. Schuyt & Co., 1987).
Op 12 juli 1573wordt de stad Haarlem aan de Spanjaarden overgegeven. De nederlaag was een zware slag voor de prins van Oranje. Dr.R.van Roosbroeck schrijft hierover: ‘De trouwste aanhangers van het eerste uur zijn ontmoedigd. Wanneer de trouwe Diederik Sonoy en de commissarissen van het Noorderkwartier, harde en onverbiddelijke vechters hem de vraag stellen. met welke potentaat hij een alliantie heeft gesloten – misschien waren toch wel enkele geruchten doorgesijpeld van de besprekingen met Frankrijk en van de pogingen om Engelse hulp te vererven – dan antwoordt de prins in de bekende brief van 9 augustus 1573: “Wij hebben tot nog toe nooit getwijfeld aan de toewijding en goede genegenheid, die Gijlieden te allen tijde voor de verbreiding van Gods licht getoond. Daarom hadden wij gehoopt dat de ervaring en de ondervinding in s werelds gang U tenminste genoeg geleerd zouden hebben niet zo licht te verschrikken en bijna alle mannelijke kloekheid te verliezen bij wat ongeluk of tegenspoed wij uit Uw brieven geschreven uit Medemblik, de 24e juli l.l. hebben opgemerkt. Aldus zijn de mensen gewoon dit te noemen , waaraan nochtans een ieder, van welke rang hij ook zij, op welk ogenblik ook, is onderworpen en dat hij geenszins kan ontvlieden, welke listen en inspanning hij daartoe ook aanwenden moge. Uit de inhoud van Uw schrijven hebben wij niet anders kunnen opmaken, dan dat Gij meent dat de gehele welvaart of tegenspoed (qualyckvart)van deze gewesten alleen van de stad Haarlem afhangen. Wij nemen de Almachtige God tot getuige hoeveel droefenis en hartzeer wij gevoeld hebben over het beklagenswaardig ongeluk dat die stad is overkomen en ware het met gevaar voor ons lijf en leven te verhouden geweest, wij hebben ons dikwijls genoeg bereid verklaard dit ervoor te wagen… En het nu, ondanks dit alles, de Almachtige God behaagd heeft over de stad Haarlem naar zijn goddelijke wil te beschikken en haar aan onze handen te ontrukken, zullen wij Hem en Zijn Goddelijk woord daarom verloochenen en verlaten? Is daarom de sterke hand Gods enigszins verzwakt? En is Zijn kerk en gemeente ten ondergang gebracht? voorzeker, onze christelijke liefde doet ons medelijden gevoelen met hetgeen onze broederen aldaar is overkomen. Maar aangezien te allen tijde het bloed der martelaren het zaad van Gods kerken is geweest, behoren wij ook des te meer geestdrift te gevoelen om onze rechtvaardige zaak te verdedigen en onze vijand tot het alleruiterste te weerstaan, nu wij duidelijk zien waar hij het oplegt: hoe hij alle beloften en verbonden schendt en ten opzichte van God noch van de mensen zijn woord wenst te houden; doch ernaar streeft de waarheid, zoveel in zijn vermogen ligt, geheel te onderdrukken. Wij twijfelen er niet aan of de Almachtige God zal hem ten laatste aan schande en spot blootstellen, zonder dat Gij op inblazing van enige kwaadwillige, bange of onverstandige mensen, zo lichtvaardig, alleen om het verlies van een stad, zulk een goede en rechtvaardige zaak behoort te verlaten. Gij schrijft ons te laten weten of wij soms met en grote, machtige potentaat in een vast verbond staan, ten inde door enige doeltreffende bijstand, die grote, geweldige macht van de vijand te kunnen weerstaan. Wij willen niet nalaten U hierop antwoord te geen dat wij, aleer wij ooit met deze zak en de bescherming der christenen en andere verdrukten in deze gewesten begonnen zijn, met de alleropperste Potentaat der potentaten een zo vast verbond gesloten hebben, dat wij geheel verzekerd zijn en dat wij en al degenen die hier vast op vertrouwen door Zijn geweldige en machtige hand, ten laatste àl Zijn en onze vijanden ten spijt, nog bevrijd zullen worden; nochtans zonder dat wij ondertussen enige andere middelen, door de Heer der heerscharen ons verschaft, hebben verzuimd, of dit nog willen doen.”
===
Het verzet is in 157 van Holland uitgegaan,op 1 april begonnen in Den Briel. Toen Haarlem in juli 1573 door de Spanjaarden was heroverd, lag het Noorderkwarier afgescheiden van de rest. De Prins van Oranje had daar commissarissen aangesteld, die hem 24 juli 1573 een schrijven zonden, waarin hun wanhoop aan de kans op succes naar voren kwam. Het antwoord van Willem van Oranje, mede ondertekend door secretaris N.Bruinink dateert van 9 augustus 1573. Deze is opgenomen in het boek: Prins Willem van Oranje. Brieven, uitgekozen en toegelicht door M.W.Jurriaanse. Middelburg, G.W.den Boer, 1933, p. 73-77.
Op 21 augustus 1573 begon het beleg van Alkmaar, en eindigde op 8 oktober 1573 toen de Spaanse troepen zich terugtrokken nadat Prins Willem van Oranje opdracht had gegeven de dijken rond Alkmaar door te steken. Men spreekt sindsdien van ‘Bij Alkmaar begint de Victorie’. Onderstaand de brief van Prins Willem van Oranje Nassau na de nederlaag in Haarlem
Jos Drubers gezegd:
Aangegeven wordt: “…. Nadat Carel en Diederik van Bronckhorst-Batenburg in 1568 waren opgehangen is de heerlijkheid Batenburg 12 februari 1569 op last van het hof van Brabant geconfisqueerd”. Niet Carel is onthoofd, maar Gijsbert. Carel heeft in oktober 1568 Willem van Oranje geholpen bij de oversteek over de Maas bij Obbicht.
Hans Krol gezegd:
Met dank voor informatie, tekst is heden aangepast.
H.B. van Beelen gezegd:
Bij de tekening : Don Toledo verlaat het huis ter kleef om zich naar de strijd te begeven, staat vermeld: tekening door Ch. Rochussen. Dit is echter een tekening van Johan Braakensiek.
Hans Krol gezegd:
Met dank, foutje heden hersteld.