Tags
Alois Miedl, Cranach, Eugen Gutmann, Herbert Gutmann, Jacques Goudstikker, Karl Haberstock, Koenigs, Lili Gutmann, Otto Lanz, Paul Graupe, Restitutiecommissie, Roofkunst, Simon Goodman, Walter Hofer
Hot News 8-9-2022 Museum Boijmans geeft deel collectie Joodse familie terug: ‘Om en om gekozen’ (persbericht museum Boijmans van Beuningen /Trouw/NOS)
Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam heeft kunst van een Joodse familie teruggegeven, maar houdt na goed overleg een deel ervan. De Restitutiecommissie voor nazi-roofkunst is verheugd met deze oplossing. De familie Goodman had een kunstcollectie op huize Bosbeek in Heemstede, maar Fritz Gutmann en zijn vrouw Louise kwamen in de Tweede Wereldoorlog in Duitse concentratiekampen terecht en werden in in 1944 in respectievelijk Theresienstadt en Auschwitz omgebracht. Bijna tachtig jaar later krijgt hun kleinzoon een deel van de collectie dus weer terug. Hij neemt echter niet alles mee uit het Rotterdamse museum. Vijf van de elf schalen uit de serie rijk gedecoreerd Italiaans aardewerk uit de 16de eeuw blijven in museum Boijmans. “Het was in dit geval de beste oplossing” aldus Goodman. Om en om gekozen De Restitutiecommissie adviseerde de familie en het museum om met elkaar te gaan praten. Dat komt vooral doordat het onmogelijk was vast te stellen hoe deze schalen, vervaardigd in Gubbio, uit de collectie zijn verdwenen en waar ze tussen 1933 en 1955 zijn geweest. In 1968 zijn de antieke schotels afkomstig uit de collectie Frederiks aan het museum in bruikleen gegeven en in 1994 als onderdeel van de kunstcollectie Frederiks geschonken. Ook museumdirecteur Sjarel Ex kon geen bewijs vinden dat de schalen door de nazi’s zijn geroofd. Maar omdat er nog onduidelijkheden waren en hij het belangrijk vindt dat dubieuze kunst in zijn collectie wordt opgespoord ging hij met Goodman om tafel zitten. Ze besloten om een simpele verdelingsmethode te gebruiken. “We hebben er om en om één gekozen”.’
Lucas Cranach the Elder’s Portrait of John Frederick 1, Elector of Saxony, called John Frederick the Maganimous, once part of Fritz Gutmann’s renowned art collection in the pre-war Netherlands. Missing for almost 80 years before its recent rediscovery in America, Christie’s is privileged to have facilitated the return of this important work to the Gutmann family. Cranach’s Portrait of John Frederick 1, Elector of Saxony will be presented in public exhibitions in Hong Kong (Marc 3–April 4) and New York leading up the Old Master’s auction on April 19, 2018 in Christie’s Rockefeller Galleries with an estimate of 1.000.000 – 2.000.000 dollar.
ABOUT THE GUTMANN COLLECTION: Cranach’s Portrait of John Frederick ! had occupied pride of place in the Gutmann family estate ‘Bosbeek’ in Heemstede, Netherlands. It was last publicly displayed in Rotterdam in 1938, on loan from Fritz Gutmann to the Museum Boymans. Following the rise of Nazism and then the Occupation of the Netherlands in May 1940, the Gutmann collection was a particular focus of interest for the Nazi high command and theur agents. The Gutmann collection was comprehensively looted (confiscated and forcibly “sold” during the war), with many works acquired for Hitler and Goering. The family’s possession were scttered and tragically Fritz and his wife Louise were murdered in the concentration camps of Theresianstadt and Auschwitz respectively. While the path of this painting after 1940 is unknown, the quest to trace and recover it has been a cherished hope for two generations of Gutmann heirs. Simon Goodman, grandson of Fritz, has dedicated many years to researching the lost collection,, succesfully reclaiming many works for his fmily. Simon hs written of his expeiences in his acclaimed book “The Orpheus Clock: the search for my family’s art treasures stolen by the Nazis.
ABOUT THE RETURN: Following an approach by persons in possession of the work, who acknowledged and addressed the losses suffered by the family at the hands of the Nazis, Christoe’facilitated a return to the Gutamann heirs.The return of the painting honors international initiatives to address the ungoing challange of Holocaust-era assets. [CHRISTIE’s, March 21, 2018 by Marion Maneker]
In voornoemd boek ‘Betwist Bezit’ wordt het volgende over de Gutmann-collectie geschreven: ‘(…) Terwijl Auwerbach zijn kunstwerken weer in bezit kreeg, was een vergelijkbare, maar veel omvangrijkere claim in 1949 door de SNK niet gehonoreerd. De claim betrof de collectie van Friedrich Bernhard Eugen Gutmann, een joodse bankier en verzamelaar uit Heemstede die tijdens de oorlog een grote hoeveelheid kunstschatten had verkocht aan twee Duitse firma’s. Na de bevrijding verzochten zijn erfgenamen om teruggave van het uit Duitsland gerecupereerde deel van de verzameling. Zij voerden aan dat Gutmann de kunstwerken destijds had verkocht uit vrees voor confiscatie door de bezetter. In dit geval bleek de SNK niet bereid om minnelijk rechtsherstel te verlenen op basis van een ruime interpretatie van dwang. In april 1949 schreef de Stichting aan de gemachtigde van de erven: “M.i. zijn de gestes van de heer Gutmann niet zo evident onder dwang geschied, dat een uitspraak van Rechtsherstel rechter reeds van tevoren bekend zou zijn. Op grond daarvan ben ik verplicht U in overweging te geven zo spoedig mogelijk een Rechtsherstel-procedure aanhangig te naken. De erven Gutmann, zoon Bernard en dochter Lily, hebben de zaak niet ,ten rusten. Op 24 juni 1950 dienden zij, samen met het familiebedrijf Trust- en Administrtie Maatschappij N.V., een verzoekschrift in bij de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel. Hierin verklaarden zij dat Gutmann omstreeks maart 1941 een mondelinge overeenkomst had gesloten met de firma Haberstock voor de verkoop van een hoeveelheid schilderijen en kunstvoorwerpen. Hij zou dat hebben gedaan omdat hij “bevreesd’ was, dat hij door de bezettende macht zou worden gedwongen Huize Bosbeek, waar zijn kuntschatten zich bevonden, te verlaten, en zijn kunstbezit zou worden geconfiskeerd. Na deze eerste transactie besloot Gutmann in februari en maart 1942 contacten met de firma’s Julius Böhler en Haberstock voor de verkoop van een ander deel van de collectie. Ook deze overeenkomsten ging hij volgens zijn erven van uit vrees voor inbeslagname van zijn kunstverzameling. Gutmann was er van tevoren over ingelicht ‘dat er een verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied werd voorbereid, op grond waarvan joden aan hen toebehorende kunstvoorwerpen bij een bezettingsinstantie zouden moeten inleveren”. Wat volgens de erfgenamen ook een rol had gespeeld, waren de pogingen van hun ouders om met toestemming van de bezetter naar Italië te reizen, waar ze door hun relaties op bescherming tegen de anti-joodse maatregeken van de nazi’s hoopten. De erven stelden “dat bij deze emigratie het gehele in Nederland aanwezige bezit van Gutmann zou worden geconfiskeerd en hij ook daarom door de omstandigheden van de bezetting tot een regeling resp. verkoop van zijn kunstschatten genoodzaakt werd”. De transacties waarbij hun vader zijn kunstbezit had verkocht, waren volgens Bernhard en Lily Gutmann verricht “onder dwang, bedreiging en/of onbehoorlijke invloed van of vanwege de vijand”. De opzet om naar Italië te ontkomen was uiteindelijk op tragische wijze mislukt. Het echtpaar Gutmann had een uitreisvisum gekregen en vertrok in mei 1943 onder geleide van een SS-officier naar Berlijn. Daar bleek dat de Duitse instanties hen hadden misleid: ze mochten niet naar Italië doorreizen; maar werden naar het kamp Theresienstadt gedeporteerd. Hier is F.B.E.Gutmann aan mishandelingen bezweken. Zijn echtgenote kwam later in Auschwitz om. In een pleidooi voor de rechtsherstelrechter verzette de SKN zich ertegen, dat de naar Nederland gerecupereerde kunstwerken tegen betaling naar de erven Gutmann zouden terugkeren. Ten aanzien van de mondelinge overeenkomst die Gutmann omstreeks maart 1941 met Haberstock sloot, wees de Stichting erop “dat er in Maart 1941 nog geen sprake was van confiscatie van Joods vermogen, dat er zelfs nog geen Jodenverordeningen bestonden”. Bovendien had Gutmann al voor de oorlog enkele van de schilderijen aan een kunsthandelaar in Parijs in consignatie gegeven, wat volgens de SNK bevestigde dat er “sprake was geweest van een volkomen normale transactie en voor rechtsherstel bijgevolg niet de minste aanleiding bestaat’. De contracten de Gutmann afsloot in het voorjaar van 1942, kwamen volgens de SNK evenmin voor nietigverklaring in aanmerking. Het was weliswaar aannemelijk dat Gutmann zich, gezien zijn joodse afkomst, in deze tijd bedreigd voelde en dat hij plannen maakte om naar Italië te ontkomen, maar de Stichting meende ‘dat deze omstandigheden niet medebrengen dat aan de erven rechtsherstel verleend behoorde te worden, wijl het tevens aannemelijk is, dat het initiatief tot de verkoop van Gutmann zelf is uitgegaan, voorts omdat de kopers zijn vertrouwen genoten en hem behoorlijk behandeld hebben”. De SNK stelde dat Haberstock en Böhler “volkomen normale transacties met Gutmann hebben gesloten, waarbij met diens belangen ten volle rekening gehouden werd en dat van op deze uitgeoefende dwang door Haberstock of Böhler geen sprake is geweest’. Dwang of vrijwillige verkoop; hoe oordeelde de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel hierover? In het vonnis van 1 juli 1952 werden de erfgenamen wat dit punt betreft in het ongelijk gesteld. De rechtsherstelrechter verwierp hun beroep op het “in art. 25 sub a van het Besluit E 100 uitgedrukte vermoeden…, nu van dwang, bedreiging of onbehoorlijke invloed, hetzij door de kopers, hetzij van andere zij door of vanwege de vijand op Gutmann uitgeoefend, niet is gebleken”. Dit wilde echter allerminst zeggen dat de erven het proces hadden verloren. De afdeling Rechtsspraak liet zich bij haar eindoordeel namelijk leiden door de “omstandigheden, welke Gutmannn er toe gebracht hebben zich van zijn kunstverzameling en inboedel te ontdoen – omstandigheden, nauw verband houdende met de Duitse bezetting en bijgevolg als bijzondere omstandigheden in de zin van art. 23 van genoemd Besluit aan te merken”. Met het oog op deze omstandigheden achtte de afdeling Rechtspraak het redelijk om de erven rechtsherstel te verlenen. Hierbij werd irrelevant geacht of het initiatief tot de transacties al dan niet van Gutmann was uitgegaan en of de kopers zijn vertrouwen hadden genoten en hem behoorlijk hadden behandeld. ook ten aanzien van de mondelinge overeenkomst van maart 1941 verwierp de afdeling rechtspraak de visie van de SNK. In deze periode had weliswaar nog geen confiscatie van joods vermogen plaatsgevonden, maar Gutmann wist al dat hij door de bezetter als jood werd beschouwd door verordening nr. 189/1940 van 22 oktober 1940 (hier werd een meldingsplicht opgelegd aan joodse ondernemingen en werd een omschrijving gegeven van de begrippen jood en joodse onderneming). De afdeling Rechtspraak vond het aannemelijk dat Gutmann, gezien zijn voornemen naar Italië te reizen en met het voorbeeld voor ogen hoe het de joden in Duitsland was vergaan, bevreesd was geweest voor confiscatie van zijn bezittingen. Het was plausibel dat hij. onder invloed van die vrees, begonnen was zich te ontdoen van zijn kostbare kunstschatten. In verband met deze “bijzondere omstandigheden” achtte de afdeling Rechtspraak het redelijk de erven ook voor de mondelinge overeenkomst rechtsherstel te verlenen. Het feit dat Gutmann al voor de oorlog onder andere omstandigheden, enkele schilderijen in consignatie had gegeven, stond dit niet in de weg.
De afdeling Rechtspraak verklaarde alledrie de koopovereenkomsten nietig, en veroordeelde de SNK tot afgifte van de uit Duitsland teruggevoerde goederen uit de collectie Gutmann. De erven dienden hiervoor een evenredig deel van de destijds betaalde tegenprestatie af te dragen, vermeerderd met de gemaakte kosten van recuperatie, bewaring en reparaties. De erven Gutmann hebben daarna op 27 september 1952 nog verzocht om een herziening van de uitspraak: ze voerden aan dat de koopsom tijdens de oorlog uit het familiebedrijf Trustenad was was verdwenen en niet en ten goede was gekomen. Dit verzoek om herziening is echter door de afdeling Rechtspraak afgewezen. In 1953 en begin 1954 onderhandelden de rechthebbenden met het ministerie van Financiën over de praktische uitvoering van het vonnis. Hierbij overlegden de erven onder meer een lijst met goederen die ze wilden terugkopen. In de loop van 1954 zijn vervolgens 19 schilderijen en 40 voorwerpen van toegepaste kunst teruggegeven, tegen betaling van de naoologse taxatiewaarde. In 1960 is daarna op verzoek van der erven nog een kroonluchter gerestitueerd. Momenteel bevinden zich in de NK-collectie onder beheer van het Nederlandse Rijk nog negen schilderijen en een groot aantal voorwerpen van toegepaste kunst uit de collectie Gutmann. In 1999 heeft Nick Goodman, een kleinzoon van de oorspronkelijke eigenaar, een claim op de NK-werken met herkomst Gutmann ingediend bij de Inspectie Cultuurbezit van het ministerie van O.,C. en W. Op advies van de Commissie Rsstitutieverzoeken Cultuurgoederen en de Tweede Wereldoorlog (de Restitutiecommissie) is dit verzoek om teruggave in mei 2002 door het ministerie gehonoreerd (…)’ [Eelke Muller en Helen Schretlen. Betwist Bezit; de Stichting Nederlands Kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945′(Zwolle, Waanders, 2009, p.173-177].
De belangrijkste Duitse organisaties die tijdens de Tweede Wereldoorlog te maken hadden met kunstroof waren:
1. Diensstelle Mühlmann Vernoemd naar dr. Kajetan Mühlmann (1898-1958) een Oostenrijkse kunsthistoricus die zich bij de SS aansloot en een voorname rol speelde bij de inbeslagname van kunst door de nazi’s. Eerst in Polen en vanaf 15 mei 1940 in Den Haag, door rijkscommissaris belast met het “aankopen” van kunstvoorwerpen, vooral afkomstig van joodse particulieren. Duizenden schilderijen en kunstvoorwerpen zijn door de Diensstellen al dan niet onder dwang aangekocht. Afnemers waren Hitler en Göring, maar ook andere Duitse particulieren, veilinghuizen en musea.
2. De bank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro) Met roofbank aangeduid, in juli 1941 opgericht in de Sarphatistrat met als doel het orivé-vermogen van Joden te registreren en onder beheer te nemen, tenrindelijk uiiteindelijk te confisqueren. Per 30 juni 1942 moesten alle Joden hun kunstvoorwerpen en andere waardevolle voorwerpen, zoals goud en juwelen inleveren. De schilderijen werden “doorverkocht aan Göring of voor het te stichten Führermuseum in Linz, of op veilingen verkocht.
3. Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR) Vernoemd naar nazi-ideoloog Alfred Ernst Rosenberg (1893-1946) Al in 1933 betrokken bij de openbare boekverbrandingen, richting het oosten in 1939 bij de vernietiging van de bibliotheek van de Lublin Yeshiva. De Einsatzstab RR was belast met de plundering van joodse archieven en bibliotheken in alle door Duitsland bezette gebieden en telde in 1943 zo’n 350 leden, die speciale uniformen droegen. Het hoofdkwatrier was in Berlijn gevestigd (in 1943 door geallieerde luchtbombardementen getroffen) en er waren 14 filialen, voornamelijk in Oost-Europa, maar ook in Hohnschwangau, Amsterdam en Brussel. In ons land werd de organisatie ingeschakeld bij het leeghalen van woningen van gedeporteerde Joden, meermaals tot ontevredenheid van Mühlmann die dan achter het net viste. Depots van de roofkunst waren gevestigd in Slot Neuschwanstein, Kloster Banz (Oberfranken), slot Grossbrück (Nedersilezië), Hotel Annenheim in Sankt Andrä, Karinthië nabij Villach, en het onteigende Slotklooster Tanzenberg in Karinthië, sinds 1942 opslagplaats voor geroofde boekenbestanden, bedoeld voor een op te richten bibliotheek van de ‘Hohen Schule der NSDAP’. Bij het Neurenberg-proces in 1946 werd Rosenberg, die zich verdedigde door te zeggen dat de ergste misdaden door SS’rs buiten zijn medeweten hadden plaatsgevonden, ter dood veroordeeld. In 1995 publiceerde Peter Manasse een boek ‘Verdwenen archieven en bibliotheken; de verrichtingen van de Einsatzstab Rosenberg gedurende de Tweede Wereldoorlog’.
4. Deutsche Revisions- und Treuhand Aktiengesellschaft (DRT). Deze had de bevoegdheid het beheer te voeren over de in Nederland aanwezige vijandelijke vermogens, waarmee personen, bedrijven en instellingen werden bedoeld die zich bevonden of gevestigd waren in landen waarmee Duitsland in oorlog was. Zowel inboedels als cultuurgoederen omvattende, in beslag genomen, verkocht of naar Duitsland overgebracht.
BIJ DE CHRISTIE’S VEILING IN NEW TORK HEEFT HET SCHILDERIJ EEN BEDRAG OPGEBRACHT VAN 7.735.000 dollar, ver boven eerdere schattingen.
In het boek ‘The Rape of Europe: the fate of Europe’s treasures in the Third Reich and the Second World War’ door Lyn H.Nicholas is in 1994 voor het eerst uitvoerig geschreven over o.a. de Gutmann-collecties.
‘Fritz Gutmann. een telg uit een rijk Duits-Joods bankiersgeslacht, beheerde voor de oorlog een Amsterdamse dependance van de Dresdner bank – opgericht door zijn vader Eigen Gutmann – aan de Gouden Bocht. Hij woonde met zijn gezin op het landgoed Bosbeek n Heemstede. Ze hadden een butler, een kok, een gouvernante, zeven dienstmeisjes en twee chauffeurs. Het huis stond vol kunst, dure meubels, tapijten, vazen, Chinees porselein en er hingen grote meesters aan de muren. Maar aan hun bekoorlijke leven kwam een einde toen op 10 mei 1940 de Duitsers Nederland binnen vielen. De nazi’s namen hun schitterende kunstcollectie in beslag. In ‘De wolven namen alles mee’ gaat kleinzoon Simon Goodman op zoek naar zijn bijzondere familiegeschiedenis. Als in 1944 zijn vader, de zoon van Fritz, overlijdt, blijkt uit zijn nagelaten papieren dat hij voor een groot deel van zijn leven bezig is geweest de door de nazi’s gestolen kunstcollectie van de familie weer bij elkaar te krijgen. Naast de verschrikkelijke lotgevallen van de familie beschrijft Goodman de geschiedenis van de enorme kunstcollectie. Hier ontpopt Goodman zich als een ware detective; hij gaat de wereld over en probeert op allerlei plekken belangrijke familiebezittingen terug te krijgen. Elk kunstwerk dat hij terugvindt, is voor hem een genoegdoening op de zo smadelijke geschiedenis’.
HET TRIESTE LOT VAN DE JOODSE FAMILIE GUTMANN (BOSBEEK)
Bij de Joodse slachtoffers van de Holocaust behoren ook de volgende twee personen: 1) Friedrich (Fritz) Bernard Eugen Gutmann, geboren op 15-11-1886 in Berlijn, van 1924 tot 1943 woonachtig in Heemstede en op 30 april of 1 mei 1944 vermoord in Theresiënstadt, 2) zijn echtgenote baronesse Louise Gutmann-von Landau , geboren op 24 april 1892 in Berlijn en omgebracht juli 1944 in het vernietigingskamp Auschwitz. Bijgaand een beknopt levensoverzicht met dankzij beschikbare correspondentie van o.a. Lili Collas-Gutmann een uniek oogetuigeverslag over hun arrestatie op huize Bosbeek. Fritz Gutmann is in de Duitse hoofdstad geboren als zoon van Sophie Magnus en Eugen Gutmann (1840-1925) in 1872 oprichter van de Dresdner bank, die deze meer dan 40 jaar leidde en tot de tweede grootste van Duitsland uitgroeide, na 2008 deel uitmakend van de Commerzbank. Eugen Gutmann verzamelde een uitnemende collectie historisch Duitse Renaissance zilvervoorwerpen, o.a. de vermaarde 16e eeuwse Jamnitzer beker (1).
Majolica-bord met geschilderd portret van een jonge vrouw, Maria Bella, uit circa 1540, vervaardigd in Gubbio (Italië), ‘schilder van Milan Marsyas’, die in de eerste helft van de 16e eeuw leefde, was in bezit van Eugen en Fritz Gutmann. Claim van de erven Gutmann in eerste instantie door de Restitutiecommissie afgewezen omdat men van mening is dat het bord door Fritz Gutmann is verkocht aan kunsthandel Bachstitz in Den Haag (1)
In Museum Boijmans Rotterdam bevinden zich 11 antieke majolica schotels afkomstig van Eugen Gutmann, geërfd door diens zoon Fritz Gutmann en in 1921 in consignatie gegeven aan de Oostenrijkse Joodse kunsthandelaar, genaturaliseerd als Nederlander, Kurt Bachstitz in Den Haag. Het museum schrijft hierover op de site onder mogelijk roofkunst: ‘De collectie van Eugen Gutmann kwam na zijn overlijden onverdeeld in gemeenschappelijk eigendom van zijn zes kinderen waaronder zijn zoon F.B.E.(Fritz) Gutmann (1886-1944) die de collectie beheerde. Fritz Gutmann (die vanaf 1924 de Nederlandse nationaliteit verkreeg) woonde met zijn gezin bij het landgoed Huize Bosbeek bij Heemstede, waar ook hij een eigen omvangrijke kunstcollectie bijeenbracht. In 1941 en 1942 verkocht Frtz Gutmann objecten uit de collectie Eugen Gutmann en uit zijn eigen collectie aan diverse Duitse handelaren waaronder Karl Haberstock en Julius Böhler, om zijn vlucht met zijn echtgenote uit Nederland te bekostigen. In 1943 werden Fritz Gutmann en zijn echtgenote door de nazi’s opgepakt. Zij kwamen in concentratiekampen om het leven. Het is niet bekend of de elf stukken majolica eigendom waren van de erven Gutmann of van Fritz Gutmann en wanneer en op welke wijze ze van eigenaar zijn gewisseld. Uitgebreid herkomstonderzoek door het museum heeft geen uitsluitsel over de vraag van wie de stukken in de cruciale periode 1933-1945 waren. Vanaf 1955 waren in elk geval zeven en vermoedelijk alle schotels in het bezit van Mr.J.W.Frederiks (1889-1962). Het is niet bekend waar en wanneer Frederiks de stukken verwierf. De elf stukken majolica werken werden in 1964 geschonken aan het museum als onderdeel van de collectie Frederiks (1889-1962) en 1994 geschonken. In oktober 2017 zijn de elf majolica schotels voorgelegd voor bindend advies bij de Restitutiecommissie. September 2022 zijn na 8 jaren van onderhandelingen dor Museum Boijmans van Beuningen zes van de elf 16e eeuwse Italiaanse schotels teruggeven aan de ergenamen van Eugen en Fritz Gutmann. Zie persbericht aan begin van dit blog.
Johannes Willem Frederiks (1889-1962) was een gepassioneerd verzamelaar van kunstnijverheid, o.a. van tinnen voorwerpen en Italiaanse majolica borden toegeschreven aan Francesco Xanto Avelli (1487-1547) uit circa 1539. Na zijn overlijden zijn collectieonderdelen in bruikleen gegeven aan Museum Boijmans van Beuningen, later ongezet in een peramente schenking.
Simon Goodman schrijft hierover in zijn boek ‘De wolven namen alles mee’ (pagina 321): ‘Er was inderdaad een aantal items uit Eugen Gutmanns collectie aan Kurt Bachstitz aangeboden, maar alleen in consignatie. Dat had Fritz Gutmann bij Eugens leven geregeld. Maar Bachstitz had al deze kunstwerken in zijn catalogus van het jaar 1922 opgenomen, met een ongelukkige uitkomst voor mijn familie. Iedereen geloofde nu dat Bachstitz de eigenaar van die kunstwerken was geweest’.
(1) Kurt Walter Bachstitz (1882-1949) was een (Joodse) Oostenrijks-Nederlandse kunsthandelaar. Zie o.a.: Thomas Buomberger. Raubkunst Kunstraub. Die Schweiz und der Handel mit gestolenen Kulturgütern zur Zeit des Zweiten Welkriegs. Zürich, Orell Füssli Verlag, 1998. Over Familie Gutmann, pagina’s 24, 39, 190, 201, 223, 297 en 327.
Catalogus van de kunstcollectie van Eugen Gutmann, in 1912 vervaardigd door de Duitse kunsthistoricus Otto von Falke, die ook de kunst- en antiekcollectie van mw. Von Pannwitz catalogiseerde.
Bericht van overlijden Eugen Gutmann (Uit Limburgsch Dagblad, 25-8-1925)
Eugen Gutmann die een Jood was bekeerde zich tot het protestantisme, niet zozeer uit overtuiging maar omdat Bismarck had gesuggereerd dat hij anders geen promotie kon maken. Van zijn kunstverzameling is in 1912 een catalogus samengesteld door kunsthistoricus Otto von Falke onder de titel: ‘Kunstsammlung Eugen Gutmann’. Dankzij Keizer Wilhelm kreeg hij de titel van baron en de belangrijke portretschilder Max Liebermann schilderde hem in 1907. Bij gelegenheid van het 130 jarig bestaan van de Dresdner Bank is in 2002 een ‘Eugen Gutmann Gesellschaft’ in het leven geroepen onder het motto “Zukunft braucht Erinnerung”.
Eugen Gutmann, zittend in het midden, omringd door familie. V.l.n.r. Lili Gutmann Orsini, Fritz Gutmann, vader Eugen Gutmann, Luca Orsini, Herbert Gutmann (zoon van Eugen], Louise Gutmann-von Landau (echtenote van Fritz). Circa 1925 (foto uit boek Simon Goodman)
Monumentaal gedenkgraf familie Gutmann, in 1916 ontworpen door architect Franz Seeck, urnenkerkhof, Gerichtstrasse, Berlin-Wedding. Links inschriften in herinnering aan Fritz Gutmann en Luise Gutmann-von Landau, respectievelijk vermoord in Theresienstadt en Auschwitz. Ook op de Joodse begraafplaats in Dresden zijn telgen uit het geslacht Gutmann begraven.
Links van de sarcofaag is gegraveerd: In Memoriam Fritz B. Gutmann. Berlin 15-11-1896 Theresienstad 1944. Daaronder: Luise Gutmann geb. Von Landau Berlin 24-4-1892 Auschwitz 1944.
====
Hieronder: foto uit circa 1890 van het hoofdkantoor van de Dresdner Bank in Berlijn, opgericht door Eugen Gutmann
Vooraanzicht van het Eugen Gutmann Huis van de (nieuwe) Dresdner Bank, Pariser Platz, Berlijn, in 1997 gerealiseerd. De vooroorlogse bank werd in 2002 een dochterbedrijf van de (verzekerings)maatschappij Allianz en is vervolgens in 2008 verkocht aan de Commerzbank. Deze overname werd in 2009 definitief en de nieuwe bank telde toen meer dan 23.000 medewerkers en 910 kantoren.
Briefhoofd/logo van in 2002 opgerichte Eugen-Gutmann-Gesellschaft
Lili Collas Gutmann betreedt als eregaste op 12-6-2009 de grote zaal in het Sociëteitstheater in Dresden, vernoemd naar haar grootvader Eugen Gutmann (foto Eugen Gutmann Gesellschaft, Frankfurt)
CLAIM VAN SIMON GOODMAN OM TERUGGAVE VAN 11 MAJOLICA SCHOTELS UIT DE VOORMALIGE COLLECTIE VAN EUGEN GUTMANN / FRITS GUTMANN, VIA VERZEKERAAR-KUNSTVERZAMELAAR MR.J.W.FREDERIKS IN BEZIT GEKOMEN VAN MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN ROTTERDAM
Museum Boijmans schrijft op een site gewijd aan onduidelijke herkomst van een aantal kunstwerken in zijn bezit het volgende: ‘Sinds 1968 bevinden zich in Museum Boijmans Van Beuningen (eerst als bruikleen en sinds 1994 als schenking) elf Italiaanse majolica, daterend uit de eerste helft van de zestiende eeuw, uit de voormalige verzameling van de Duits-Joodse bankier Eugen Gutmann (1840-1925). De collectie van Eugen Gutmann. Zie: Otto von Falke, Die Kunstsammlung Eugen Gutmann. Berlin, 1912. Nummer 206. kwam na zijn overlijden onverdeeld in gemeenschappelijk eigendom van zes kinderen waaronder zijn zoon F.B.E.Gutmann (Fritz) Gutmann (18886-1944) die de collectie beheerde. Fritz Gutmann (die vanaf 1924 de Nederlandse nationaliteit verkreeg) woonde met zijn gezin op het landgoed Huize Bosbeek bij Heemstede, waar ook hij een eigen omvangrijke kunstcollectie bijeenbracht. In 1941 en 1942 verkocht Fritz Gutmann objecten uit de collectie Eugen Gutmann en uit zijn eigen collectie aan diverse Duitse handelaren waaronder Karl Haberstock en Julius Böhler, om zijn vlucht met zijn echtgenote uit Nederland te bekostigen. In 1943 werden Fritz Gutmann en zijn echtgenote door de nazi’s opgepakt. Zij kwamen in concentratiekampen om het leven. Het is niet bekend of de elf stukken majolica eigendom waren van de erven Gutmann of van Fritz Gutmann en wanneer en op welke wijze ze van eigenaar zijn gewisseld. Uitgebreid herkomstonderzoek door het museum geeft geen uitsluitsel over de vraag van wie de stukken in de cruciale periode 1933-1945 waren. Vanaf 1955 waren in elk geval zeven en vermoedelijk alle schotels in het bezit van Mr.Johan Willem Frederiks (1889-1962), verzekeraar en kunstverzamelaar. Het is niet bekend waar en wanneer Frederiks de stukken verwierf. De elf stukken majolica werden in 1994 geschonken aan het museum als onderdeel van de collectie Frederiks (1889-1962). In oktober 2017 zijn de elf majolica schotels voorgelegd voor bindend advies bij de Restitutiecommissie’.
In zijn boek ‘De wolven namen alles mee’ schrijft Simon Goodman: ‘(…) Er was inderdaad een aantal items uit Eugens collectie aan Kurt Bachstitz aangeboden, maar alleen in consignatie. Dat had Fritz bij Eugens leven geregeld. Maar Bachstitz had al deze kunstwerken in zijn catalogus van het jaar 1922 opgenomen, met een ongelukkige uitkomst voor mij en mijn familie. Iedereen geloofde nu dat Bachstitz de eigenaar van de kunstwerken was geweest’. (pagina 321).
========
Fritz Gutmann ontving zijn opleiding aan het Königliches Wilhelmgymnasium in zijn geboortestad en kwam vervolgens in het bankbedrijf. Zijn vader zond hem in 1914 naar Engeland gestuurd om een filiaal van de bank in Londen te leiden. Dat viel samen met de Eerste Wereldoorlog en als Duitser werd hij automatisch als mogelijke vijand beschouwd en op het eiland Man geïnterneerd. De Britse regering hield hier tussen 1914 en 1919 duizenden Duitse en Oostenrijkse burgers gevangen.
Onderstaand: huwelijksfoto van Fritz Gutmann en Louise von Landau, Baden Baden, 1913
Zijn Joodse vrouw Louise von Landau afkomstig uit een adellijke bankiersfamilie in Silezië, met wie hij in 1913 was getrouwd, ging met de op 24 augustus 1914 in Surrey geboren zoon Bernard Eugen terug naar Duitsland. Begin 1918 is Fritz Gutmann als krijgsgevangene naar Noordwijk uitgewisseld, waar hij met zijn echtgenote en zoontje werd verenigd. Na de oorlog bleef hij met zijn vrouw en kind in ons land, in 1924 tot Nederlander genaturaliseerd. Op 17 juli 1919 is dochter Lili Vera in Leiden geboren.
Bernard en Lili Gutmann (atelier Merkelbach, Stadsarchief Amsterdam)
Nog een foto van Lili en broer Bernard Gutmann (Merkelbach Atelier, Stadsarchief Amsterdam)
(1) Deze Duitse soldaten die in Heemstede waren gelegerd zijn niet direct door de geallieerden afgevoerd omdat zij de manschappen moesten leveren voor het opruimen van landmijnen, tankversperringen en andere verdedigingswerken in de omgeving.
(2) Feitelijk werkte dr. Erhard Göpel als kunstagent ‘Sonderauftrag Linz’ voor het Führermuseum van Hitler in Linz
De houten garage van Bosbeek. Privé-chauffeur was de heer H.Leloux, die met zijn gezin in de dienstwoning Glipperweg 91c woonde.
Baronesse Louise Gutmann-von Landau in een de La Salle-cabrio uit 1927 op Bosbeek, Heemstede (Simon Goodman monografie)
Sinds haar huwelijk in 1938 is Lili Gutmann in Italië woonachtig.
Over Thekla von Landau, de moeder van de echtgenote van Frits Gutmann, baronesse Louise von Landau schrift Simon Goodman in zijn boek op pagina122 : ‘(…) Nederland had nu weer meer, dan weer minder Duitse Joden toegelaten, maar na de Kristallnacht mochten er ongeveer zevenduizend Joden het land in, die zich bij de vijfentwintigduizend al aanwezige Duitse Joden voegden. Onder hen was Louises moeder Thekla, die bij haar dochter op Bosbeek introk. Verder kwam Louises achterneef Franz Ledermann, een Joodse advocaat uit Berlijn naar Nederland. Ze gingen in Amsterdam wonen waar hun tienjarig dochtertje Susi een van de beste vriendinnetjes van een ander Duits-Joods meisje werd, Anne Frank. Elke dag speelden de meisjes na schooltijd verstoppertje. In de weekenden luisterden de Franks en de Ledermann in het overvolle appartement van de laatsten bij de thee naar kamermuziek. Immigranten zonder familie of geldmiddelen werden ondergebracht in een vluchtelingenlamp in Westerbork, waar hun verblijf werd betaald door het Nederlands Comité voor Joodse Belangen, waaraan Fritz en Louise substantiële bijdragen gaven (…)
Begin september 1940 is haar grootmoeder baronesse Thekla von Landau op Bosbeek een natuurlijke dood overleden en op de Algemene Begraafplaats ter aarde besteld [locatie H-019H].
Eerst als vertegenwoordiger van een filiaal van de Dresdner Bank in Amsterdam richtte Fritz Gutmann met E.P.C.H.Proehl in 1919 een eigen bankfirma op [Proehl & Gutmann], gericht op de internationale handel en zich bezighoudend met accept- en krediet-transacties, in samenwerking met de Nederlandse banken. De onderneming die in ruime mate meewerkte aan het emissiebedrijf is op 1 januari 1921 omgezet in een commandite der Dresdner Bank.
Portretfoto van Fritz Gutmann’s collega bankier Ernst Paul Caesar Heinrich Proehl (Merkelbach atelier, Stadsarchief Amsterdam)
Ook Ernst Proehl (1885-1973), collega bankier van Fritz Gutmann, was geïnspireerd door de chirurg-kunstkenner dr.Otto Lanz tot het verzamelen van vroege Italiaanse kunst. Onderstaand een fraai schilderij uit Proehl’s collectie van Carlo Crivelli. Proehl, fel anti-nazi, was weliswaar arisch, maar zijn vrouw Joods Vanwege de Duitse bezetting was hij genoodzaakt kunstwerken te verkopen. In 2009 is na een claim van enkele nazaten een gunstig advies van de Restitutiecommissie een schilderij van Prometheus uit het atelier van P.P.Rubens aan de erven teruggegeven.
Het kantoorbankgebouw Van Gutmann vanaf 1934 aan de Herengracht in Amsterdam
In 1928 zijn o.a. de heren E.P.C.H.Proehl en F.B.E.Gutmann benoemd tot commissarsisen van de opgerichte Maatschappij tot financiering van elektrische ondernemingen (De Telegraaf, 11 december 1928):
In verband met met de in 1931 in Duitsland gerezen bankmoeilijkheden is per ultimo 1933 tot liquidatie der firma Proehl & Gutmann besloten en sinds 1934 was Fritz Gutmann enig deelgenoot in de firma F.Gutmann, gevestigd aan de Herengracht. Vijf jaar eerder was Gutmann als lid van de Vereeniging voor den Effectenhandel aan de Amsterdamse Beurs toegelaten. Gutmann liet in 1938 in het biografisch woordenboek ‘Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld’ zijn grote belangstelling voor antiquiteiten, i.z. oude schilderijen opnemen, evenals het feit dat hij drager was van het kruis van verdienste 2e klasse van het Duitse Rode Kruis.
Gutmann, Fritz Bernard Eugen – Bankier – Op 15 November 1886 te Berlijn geboren – Vader: Geh. Kommerzienrat Eugen Gutmann, oprichter der Dresdner Bank, geboren 24 Juni 1841…
vervolg uit Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld.1938:
Na de vlucht van keizer Wilhelm II naar Nederland behartigde Gutmann diens financiële belangen. Mede dankzij een kolossale erfenis was hij vermogend en werd in 1924 het buiten Bosbeek te Heemstede aangekocht van papierfabrikant P.Smidt van Gelder.
================================================
Intermezzo: de collectie van Fritz’ broer Herbert Gutmann (1879-1942)
Links de prinsen Aschwin en Bernhard von Lippe-Biesterfeld. Vooral Aschwin was een huisvriend van de Gutmanns. Rechts: een NSNAP-pamflet verschenen voorafgaand aan de parlementsverkiezingen van november 1932. Bevat karikaturen van Joodse magnaten, meest links de karikatuur van bankier Herbert Gutmann. (Uit: Annejet van der Zijl, Bernhard – een verborgen geschiedenis, 2010, pagina 193)
==================================================
Eugen Gutmann en echtgenote Sophie Mangus kregen zeven kinderen: Walter, Lili, Toinon, Herbert, Kurt, Max en Fritz. Teneinde de zakelijke belangen van de erfgenamen te behartigen is in 1921 de N.V.Trust & Administratie Maatschappij opgericht (Trustenad). Ondanks het feit dat hij jongste zoon was kreeg Fritz Gutmann het beheer van de kunstcollectie van zijn vader. Naast succesvol zakenman ontwikkelde hij zich tot een groot collectioneur van kunstwerken en antiquiteiten, van o.a. schilderijen uit de Gouden Eeuw en het Impressionisme. Daarvoor maakte hij behalve zakelijk ook privé reizen naar de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk. Eén van zijn topstukken was het portret van Isaac Abrahamsz Massa door Frans Hals, tegenwoordig in bezit van Fine Arts Gallery in San Diego, in 1937 bij gelegenheid van het 75 jarig bestaan van het Frans Hals Museum daar voor het laatst als bruikleen tentoongesteld.
=====================================================
Eind 1926 had een expositie plaats in het Frans Hals Museum te Haarlem met schilderijen van Franz Koenigs (Florapark Haarlem), mw. Cat. von Pannwitz van de Hartekamp en F.B.E.Gutmann, Bosbeek, o.a. ‘de verzoeking van de heilige Antonius’, toegeschreven aan Hiëronymus Bosch. [dat vervolgens in 1939 op de New York World’s Fair in bruikleen is tentoongesteld] (Algemeen Handelsblad, 19-12-1926).
Salon van Bosbeek omstreeks 1940 met grisaille van Jacob de Wit uit 1751 en porseleinvitrines
Van de Bosbeek-collectie Gutmann zijn allerlei lijsten gemaakt. Bovenstaand 1 pagina van 10 van de verzameling 19 mei 1942 vanuit Amsterdam vertrokken en circa 15 juni aangekomen bij de nazi-kunsthandelaar Julius Böhler in München.
In Heemstede-collectie van het Noord-Hollands Archief zijn verder de volgende inventarislijsten van Bosbeek (collectie Gutmann) aanwezig: 3) Collection Gutmann (Inventory 1). Lijst A. bevat 200 nummers; 4) zilververzameling Eugen Gutmann (245 nummers); 5) collectie Gutmann lijst B42 182 nummers; 6) Gutmann lijst 9 pagina’s 218 nummers; 7) Aenderung und Ergaenzung 1 pagina; 8) List of Pictures belonging to Fritz B.Gutmann (23-10-1945) 23 nummers.
Portret van nazi-bankier en kunstambtenaar voor Goering Alois Miedl (1903-1970),die zich vooral met kunst van Joodse eigenaren bezighield zoals Goudstikker, Mannheimer, Koenigs, Katz en Gutmann. Voor uitvoerige informatie over Miedl, die na de oorlog nauwelijks gestraft is voor zijn roofzuchtige daden, wordt verwezen naar het boek van Simon Goodman: ‘De wolven namen alles mee’ (2015).
In 1950 is een deel van de Eugen Gutmann-zilvercollectie verkocht. Simon Gutmann meldt daarover in zijn boek ‘De wolven namen alles mee'(2015, p.206-207): ‘(…) Wat volgde was misschien nog wel treuriger. De overgebleven 150 stukken van de zilvercollectie 150 stukken van de zilvercollectie hadden onder Eugens rechtmatige erfgenamen een geniepige strijd doen ontbranden. Opeens lag mijn vader met al zijn familieleden overhoop. Het was één ding te vechten tegen tegen een botte bureaucratie of een hebzuchtig museum, maar Bernard had geen zin in een gevecht met de paar overgebleven leden van de gedecimeerde familie. Met tegenzin gaf hij toe aan zijn verwanten. De resterende onverdeelde kunstwerken uit de collectie van Eugen Gutmann werden begin 1950 naar New York gestuurd. Daar zouden ze stuk voor stuk worden verkocht door een bekende antiquair die was gespecialiseerd in Fabergé-eieren. Zeggen dat de resultaten teleurstellend waren, is een veel te zwakke beschrijving van de gevoelens van mijn vader en mijn tante. De beroemde “Jamnitzer Becher”, die een aantal nazi’s had doen watertanden, was ondanks de lage waarden van 1945 aan het eind van de oorlog geschat op 50.000 Reichsmark, ongeveer 20.000 dollar. Toen hij tien jaar later uiteindelijk werd verkocht, kreeg mijn familie er precies 5273,78 dollar voor. Het sublieme beeldje “Een geselaar van Christus” werd verkocht voor de verbijsterende prijs van $ 78,95 (na aftrek van de commissie). Het was oorspronkelijk toegewezen aan de grote Bernini, en nu staat het zilveren beeldje trots tentoongesteld in de National Gallery in Washington. De magere opbrengst werd vervolgens verdeeld over de ruziënde Gutmann-erfgenamen, daarbij inbegrepen Bernard en Lili, hun twee tantes en de kinderen van Herbert. Doordat het geld over zo veel personen moest worden verdeeld, waren de bedragen belachelijk klein. Bernard werd heel erg somber toen hij nacht over de enorme moeite die zijn vader had gedaan om de Gutmann-zilvercollectie te beschermen. Als de arme Fritz een graf had gehad, zou hij zich erin hebben omgedraaid.
=====================’
Portret van een Tiroler nar. Anonien. Tiroolse School, Insbruck, circa 1515. Was in bezit van Fritz Gutmann, Bosbeek, in 1942 onvrijwillig verkocht aan Julius Böhler en in 1954 gerestitueerd aan erfgenamen Gutmann.
Botticelli, 1484, Portret van een jongeman in het rood gekleed. Uit collectie Fritz Gutmann, tegenwoordig in Denver Art Museum
Portret van een jongeman; door Hans Baldung (Grien) (1484/1485-1545) uit bezit Fritz Gutmann, Bosbeek, gerestitueerd aan de Erven.
Schilderij ‘Sensualiteit” van Franz von Stuck. (1863-1913). Was in bezit van Fritz Gutmann en is gerestitueeerd an de erven. In december 2010 geveld bij Christie’s voor ruim 246.000 dollar.
Landschap met schoorstenen; pastel door Edgar Degas, 1890 (collectie Gutmann, Bosbeek) In 1931 aangekocht door Frits Gutmann. Vervolgens in bewaring gegeven bij antiquair Paul Graupe aan de boulevard Raspail in Parijs. Tussen 1940 en 1944 door ERR (Rosenberg) naar de Galerie Nationale Jeu de Paume overgebracht. In 1948 door Wendland begin 1948 verkocht aan diens zwager Hans Frankhauser, die de pastel in 1951 verkocht aan een collectioneur uit new York: Emile Wolf. Ten slotte in 1987 doorverkocht voor 850.000 dollar aan de magnaat/verzamelaar Daniel Searle uit Chicago.
Pierre-Auguste Renoir, De perenboom (uit collectie Gutmann)
Verder waren meer dan 50 topwerken van andere meesters in zijn bezit: Hiëronymus Bosch, Albert Cuyp, Willem van der Velde, Memling, Cranach, Botticelli, Guardi, Hans Baldung, Grien, Holbein, Degas en Renoir. Voorts Aubusson tapisserieën, antiek meubilair, porselein en glaswerk van grote waarde. Na de Duitse bezetting is het Fritz Gutmann door de Duitse bezetters verboden werk te verrichten. De zoon Bernard, in Engeland geboren, was eind jaren 30 kunstgeschiedenis in Cambridge gaan sturen en wijzigde zijn naam in Goodman. Dochter Lili trouwde in 1938 met een Italiaan en had zich in Florence gevestigd – zij woont nu nog in deze Italiaanse stad, waar zij jarenlang als journaliste heeft gewerkt (2). Met het oog op de politieke ontwikkelingen in Duitsland heeft Gutmann in 1939 al een deel van zijn kunstcollectie ondergebracht bij kunsthandelaar Paul Graabe in Parijs. Die verzameling is bij de Duitse bezetting van Frankrijk geconfisqueerd (3). Gutmann kreeg na de Duitse bezetting met zowel Haberstock die voor een op te richten Füher museum werkte te maken en Hans Posse, als directeur benoemd van het museum in Linz. Ook met kunsthandel Rosenberg, die ‘aangekochte’ schilderijen al in 1940 doorverkocht aan grootverzamelaar Hermann Goering. In 1941 en 1942 hadden drie door de omstandigheden gedwongen overeenkomsten plaats met zowel Karl Haberstock in Berlijn als Julius W.Böhler in München. Overwogen is een vluchtpoging door het echtpaar maar zover is het niet gekomen. Ze hadden een “Freigeleit” van Himmler, – maar Goering die slechts belangstelling had voor de kunstcollectie van Eugen Gutmann, trok zich daar niets van aan – voor een pas om een doorreis naar Italië mogelijk te maken. Nadat de ‘evacuatie’ naar Amsterdam van alle Joodse burgers in Heemstede in maart 1942 was verordonneerd gold dat nog niet voor het echtpaar Gutmann. Op 31 juli 1942 ontvingen zij schriftelijk bericht dat evacuatie was uitgesteld. Dat gold tevens voor de families Loeb, Leefman, Beent, Serphos, Kaufmann en Franco. Juni 1942 werd een brief vanuit Berlijn ontvangen door de Italiaanse ambassadeur in ‘s-Gravenhage, ondertekend door Heinrich Himmler; Reichsführer SS und Chef der Deutschen Polizei im Reischsministerum des Inneren, met het volgende bericht: ‘Sehr geehrter Herr Botschafter! Auf Ihr Schreiben vom 31.3.1942 teile ich Ihnen mit, dass bisher den Juden und Niederländischen Staatsangehörigen Gutmnn , wohnhaft in Heemstede bei Den Haag, Glipperweg 91, nichts unternommen worden ist. Ich habe Ihrem Wünschen enstprechend, meinen Dienststellen in Den Haag Anweisung geben lassen, Gutmann in seiner Wohnung zu belassen und Ihn und seine Ehefrau von sicherheitspolizeilichen Massnahmen allgemeiner Art auszunehmen. Mit besonderer Hochachtung verbleibe ich Ihr. H.Himmler.
=========
Fritz Gutmann in 1919 gefotografeerd
Op Op12
Op 12 maart 1943 schreef een dochter van Lili Gutmann (zuster van Fritz Gutmann, Luca Orsini Baroni aan haar oom: ‘Ik heb een officieel schrijven ontvangen over de gunstige beslissing van Il Duce betreffende jullie toegang tot het koninkrijk [Italië]. Ik heb [ambassadeur] Alfieri in Berlijn getelegrafeerd om bij de Duitse autoriteiten te bemiddelen en dat hij jullie legale vertrek uit Duitsland [sic!] zou moeten vergemakkelijken. Laat ons weten wanneer en waar jullie in Italië zullen zijn. Groeten Luca’. (Uit boek Simon Gutmann).
De heer J.E. Westerbeek, zaakwaarnemer voor de familie is aanwezig geweest bij de arrestatie en heeft daarvan in een brief van 1 oktober 1943 schriftelijk verslag uitgebracht aan dochter Lili Collas-Gutmann. Na een inleiding schreef hij haar o.a. het volgende: “Toen de mogelijkheid werd geopend dat uw ouders naar Italië mochten vertrekken, heb ik zo veel mogelijk de formaliteiten voor hen vervuld. Daarna kwam alles op een dood spoor en was afwachten het parool. Toevalligerwijze was ik de 26ste mei 1943 reeds in de late ochtenduren op Bosbeek, om uw vader een belangrijke zakelijke aangelegenheid mede te delen en had van de vriendelijke uitnodiging van uw charmante moeder, met hen de lunch te gebruiken aanvaard. Te midden van het genoeglijke lunchen werd zeer dringend gebeld, nadat wij eerste een auto vóór horen rijden. Toen Piet opendeed, kwam deze even daarna, doodsbleek, met een in burger geklede Duitser de kamer binnen, gevolgd door iemand in uniform. Hij stelde zich voor als Untersturmführer Werner van de S.S. en vroeg op de, de S.S. eigen, onsympathieke wijze, wie mijnheer en mevrouw Gutmann waren en toen vervolgens naar mij. De kamer werd daarop afgesloten en moesten uw ouders en ik in de kamer blijven, terwijl hij verder het huis Bosbeek doorkeek. U begrijpt in welke toestand wij ons bevonden, en dit vermeerderde kort daarop nog, doordat Werner terugkwam en vertelde, dat uw ouders met hem mee moesten. Ze hoefden evenwel geen angst te hebben, want er zou niets gebeuren. Na herhaald aandringen vertelde hij toen, dat de reis naar Berlijn zou zijn, dat alle comfort werd toegestaan en dat vanuit Berlijn de reis zou worden voortgezet “nach den Süden”, zoals hij zich uitdrukte. Uw ouders mochten geld, sieraden, bagage enz. meenemen en hij zou voor het vervoer zorgen. Uw vader noemde nog de bijzondere bevoordeling, die hij middels zijn Italiaanse relaties genoot en toen suggereerde Werner min of meer, dat Italië het einddoel was, maar dat hij niets mocht zeggen. Evenmin mocht ik weggaan, want precedenten mochten niet geschapen worden. Hij sprak toen af, dat wij allen in huis moesten blijven, dat de koffers zouden moeten worden gepakt en dat hij tegen 5 uur zou terugkomen met een extra auto, om alle bagage te halen en op tijd in Den Haag terug te zijn voor de D-trein naar Berlijn van 6.45 uur. Daarna vertrok hij onder bewaking van een soldaat achterlatende en nam geld mee, om voor de plaatskaarten te zorgen. Inderdaad heeft hij voor 2de klas-plaatskaarten en voor een slaapwagen gezorgd. Na zijn vertrek werd er druk gepakt en de zenuwachtige stemming daalde aanmerkelijk. Uw moeder was zeer nerveus. Maar uw vader kreeg hoe langer hoe meer vertrouwen in de aangelegenheid en werd zelfs wat monter. De hele middag werd druk gepakt met uiteindelijk het respectabele aantal van 14 grotere en kleinere koffers, die echter niet allemaal meekonden. Drie grote koffers bleven in Bosbeek achter en werden de volgende dag opgehaald en nagestuurd. Al het lijfgoed, een flinke voorraad linnengoed, toiletartikelen etc. behoorde tot de uitrusting, alsmede wat proviand. Kort nadat we gereed waren kwam Werner terug, werden alle deuren verzegeld en de sleutels door hem meegenomen en toen ging het in volle vaart van Bosbeek naar Den Haag. Ik had het buitengewone voorrecht deze laatste tocht ook mee te mogen maken en zat naast uw moeder in de auto. Uw vader zat in de andere wagen met koffers en ging regelrecht naar het station. Wij gingen eerst naar het huis van Werner om zijn eigen koffer op te halen. Op het allerlaatste nippertje kon de trein gehaald worden en hadden uw ouders en ik geen gelegenheid elkaar nog te groeten (…) Een paar zwaaiende armen was het laatste, wat ik van uw ouders mocht zien.”
Op 24 juni 1943 heeft de SIPO bij de politie in Heemstede geïnformeerd naar de sleutel van perceel Glipperweg 91, voorheen bewoond door F.B.E.Gutmann. In dat jaar is een politiedossier opgesteld (A111/43) over het zoekraken van het persoonsbewijs van Gutmann en contacten met inbrekers. Pas op 2 juni 1945 lezen we meer over Bosbeek in de poltiedagrapporten: ‘De Duitsers hebben op 2 juni 1945 het Huis ‘Bosbeek’ verlaten en in verwaarloosde toestand achtergelaten. Er komt een klacht binnen dat goederen van de familie Gutmann worden weggehaald. Wand- en plafondschilderingen zijn verdwenen. [Een gisaille van Jacob de Wit achteraf in de kelder te zijn opgeborgen en kwamen pas na enige tijd beschadigd te voorschijn].
Fritz Gutmann is met zijn echtgenote in plaats van naar zijn familie in Milaan via Belijn door de nazi’s naar kamp Theresienstadt overgebracht. Na ontberingen is hij daar volgens een getuige met knuppels doodgeslagen omdat hij weigerde de eigendomsrechten van de zilvercollectie over te dragen. Gezegd wordt dat de sadistische kapo Spielmann hem bovendien met een stuk ijzerdraad heeft gewurgd. Hij zou de gouden manchetknopen hebben afgepakt en in een andere broekzak van Gutmann zat een visum voor Italië, getekend door de Duce Mussolini. Later viel genoemde SS’r Spielmann in ongenade en is hij na een geheim proces naar Auschwitz vervoerd. Daar werd hij herkend door gevangenen die met hem in Theresienstadt te maken gehad. Zij hebben hem na folteringen omgebracht.
De echtgenote van Gutmann is begin juli 1944 vanuit Theresienstadt naar Auschwitz overgebracht en aldaar op een onbekend tijdstip vermoord.
Ansichtkaart van Bosbeek uit 1924, in welk jaar Fritz Gutmann vanuit Noordwijk het landgoed aankocht.
Adv. uit het Haarlem’s Dagblad, 25-2-1950, betreffende verkoop Bosbeek. De deal had plaats eind december 1950, waarbij de erven Gutmann circa 2 ton ontvingen.
Bericht over collectie Eugen Gutmann, uit Algemeen Handelsblad van 9-1-1950. Uitendelijk bleef de verzameling in Nederland en is een groot deel na restitutie door de Nederlandse staat aan de erven Gutmann bij veilinghuis Christie’s geveild.
De salon van Bosbeek nu zonder grisaille boven de deur, circa 1970
Nog een foto van de plafondschildering met een voorstelling van Bacchus en Ceres in de wolken. In 1771 vervaardigd voor Bosbeek door Jacob de Wit in opdracht van toenmalig eigenaar, burgemeester mr.G.A.Hasselaer uit Amsterdam.
In het geciteerde schrijven van de heer Westerbeek volgen nog drie kantjes met informatie. Zoals dat de kennissen van Gutmann van het gebeurde op de hoogte zijn gesteld . De heer Scheller waarschuwde de Italiaanse gezant de dochter Lili en schoonzoon via een telegram van de spoedige komst van het echtpaar Gutmann in Florence. Verder inlichtingen over de recente verkoop van kunstvoorwerpen uit Bosbeek aan twee Duitse antiquairs, Bühler en Haberstock. Een groot deel was toen al weg een ander deel zou volgen. Westerbeek regelde hiervoor de contracten, want Bosbeek moest voor andere doeleinden zoveel mogelijk ontruimd worden omdat de Duitsers hier naar hun zeggen een “Mütterheim” wilden vestigen. Westerbeek zorgde er voor dat de wandbekleding, grisaille en plafondschildering van Jacob de Wit – hij schrijft per abuis Van Eyck, H.K. – werden weggehaald. Toen Duitsers kwamen controleren eisten zij dat de plafondschildering in de Grote Zaal weer zou worden aangebracht, hetgeen geschiedde. De firma F.Gutmann waarvoor Westerbeek een volmacht had is door de Duitsers geliquideerd op een klein bedrag van ƒ 20.000,- na, “daar deze bestemd waren voor dekking van een garantie, die ten behoeve van uw vader was gesteld. Wel werden alle kasmiddelen in beslag genomen evenals de effecten. (…) Mijnheer Scheller die als bewindvoerder is aangesteld, doet zijn uiterste best een overzicht te verkrijgen en om activa in het buitenland op te sporen (…)”.
Na de oorlog bleek dat voornoemde heer Westerbeek uit Den Haag die zich bezighield met allerlei handelszaken geen frisse tol heeft gespeeld en allerlei eigendommen uit het huishouden/keuken van het pand zijn door zijn toedoen verdwenen. De plafondschildering (een doek van 5.80 bij 3.60 meter) en grisaille, een allegorie op de Herfst, had hij losgewrikt en in de kelder opgeslagen met de bedoeling deze te verkopen aan dr. Göpel, een agent van Goering voor meer dan 50.000 gulden. Bosbeek was onder beheer van de Niederländische Grundstückverwaltung (NGV) en is op 14 februari 1944 voor 135.000 gulden verkocht aan de de Nederlandse Volksdienst, de Nederlandse tak van de Nazional Sozialistische Volkswolhlfahrt eigener Verein (NSV) te Berlijn, een afdeling van de NSDAP. Hiervan is ƒ 65.000,- aangewend ter besteding van een krediethypotheek ter behoeve van Trustenad te Amsterdam, een n.v. Trust- en Administratie Maatschappij, in 1821 opgericht om de zakelijke belangen van Fritz Gutmann en zijn broers en zusters te behartigen. Een beambte van de NSV gaf opdracht het pafonddoek terug te plaatsen. De laatste maanden voor de bevrijding, toen alle schatten al lang en breed waren verdwenen, hebben Duitse soldaten bezit genomen van Bosbeek, waarbij parketvloeren, lambriseringen e.d. ernstig geleden hebben. Na de bevrijding zijn krijgsgevangen Duitse soldaten nog enige tijd gebleven en kregen zij van de geallieerden opdracht de mijnen en tankwallen op het terrein te verwijderen. Pas hierna nam het Nederlandse ministerie van Justie Bosbeek over om hier een opvoedingstehuis van geïnterneerde collaborateurs in te vestigen. Na de nodige problemen, zolang het overlijden van F.Gutmann niet bekend was, zijn de erfgenamen formeel in het beheer van Huize Bosbeek hersteld. De afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel besloot in vonnis van 7-1-1950 dat de vorderingen van Gutmann en Trustenad, behoudens enkele ondergeschikte punten, toegewezen werden en herstelde daarmee de erven in de eigendomsrechten van het Heemsteedse landgoed. Voor derving en toegebrachte schade werd aan de erven Gutmann een bedrag van ƒ 19.669,48 toegekend. Op 20 december 1950 is Bosbeek ten slotte door de erfgenamen van F.Gutmann voor ongeveer 200.000 gulden verkocht aan de Sint Hiëronymus Stichting in Amsterdam (Congregatie van de Zusters van de Voorzienigheid.
===================================
Vooromslag van een in december 2015 te verschijnen monografie over Paul Graupe (1881-1953). Deze Joodse kunsthandelaar uit Berlijn ontvluchtte Duitsland in 1936 en verstigde zich met zijn compagnon Arthur Goldschmidt aan de Place Vendôme in Parijs. Vanaf 1939 heeft Fritz Gutmann uit voorzorg van wat komen ging een aantal van zijn schilderijen ondergebracht bij Paul Graupe, welke na 1940 in handen zijn gekomen van de nazi’s.
Vooromslag van een in 2008 uitgegeven biografie over de zeer omstreden kunsthandelaar en -ambtenaar Karl Haberstock (1878-1956) uit Augsburg die voor het te stichten Führermuseum in Linz werkte maar tevens als kunstagentvoor Goering. In 1941 meldde hij zich op Bosbeek om allerlei kunst en vooral de zilvercollectie van Eugen Gutmann in handen te krijgen. De biografie van Horst Kessler verscheen in 2008. In het in 2015 verschenen boek van Simon Goodman is ook veel informatie te vinden over de zeer verwijtbare werkwijze van Haberstock. Haberstock getuigde tegen Göring in de Neurenberg-processen en heeft slechts korte tijd vastgezeten. Begin jaren vijftig opende hij een kunstgalerie in München in een appartement beneden dat van die andere nazi-kunstagent Walter Andreas Hofer.
Op verscheidene plaatsen zijn de door rijksmaarschalk ‘verworven’ kunstobjecten opgeslagen, o.a. in kasteel Veldenstein en in de ‘Jeu de Paume’ in Parijs, maar vooral in zijn geliefde residentie Carin Hall nabij Berlijn. Bovenstaande foto uit 1945 geeft een beeld van de aldaar gevestigde (kunst)bibliotheek.
Middendeel van triptiek: ‘De verzoeking van de heilige Antonius’ toegeschreven aan Hiëronymus Bosch, in 1926 in Madrid verworven, was een van de topstukken in bezit van Gutmann en is in het Frans Hals Museum tentoongesteld en in 1939 tijdens de wereldtentoonstelling in New York. Het drieluik uit omstreeks 1501 bevindt zich tegenwoordig in de National Gallery of Canada in Ottawa. Andere versies zijn te vinden in het Museum voor Antieke Kunsten in Lissabon. het MASP in Sao Paulo, Brazilië, en het Prado-museum in Madrid.
Amerikaanse soldaten van 101st. Airborne Division ontdekken verborgen kunstschatten in een van de opslagbunkers van Hermann Goering
Geallieerde soldaten bekijken teruggevonden schilderijen
Naast Hitler, opgeleid als kunstschilder, was rijksmaarschalk Hermann Göring de grootste opdrachtgever voor ‘kunstaankopen’. Samen met kunstagent Walter Hofer (1893-1971) stroopte hij intensief de Nederlandse kunsthandel af Met naderende einde van de oorlog deed hem het meeste pijn dat hij zijn kunstcollectie zou verliezen. Bij de verdediging voerde hij aan steeds alle kunstvoorwerpen met geld te hebben betaald. Göring pleegde zelfmoord. Walter Andreas Hofer (1893-1971) is bij afwezigheid door een Frans militair tribunaal veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf maar wist vrij te blijven en heeft nog een aantal jaren als kunsthandelaar in München gewerkt.
Nadat Goudstikker bij zijn vlucht naar Engeland was verongelukt “kochten” Miedl en Göring tegen de wil van de weduwe 1300 oude meesterwerken en andere antiquiteiten, waarvoor 2 miljoen gulden waad betaald, een fractie van de eigenlijke waarde. Van Fritz Gutmann kocht Miedl voor Göring drie 16de eeuwse zilveren bekers. Andere collecties die hij verwierf waren o.a. schilderijen van kunsthandel Benjamin Katz, de Mannheimer-collectie en 19 schilderijen uit de verzameling van de Haarlemse bankier en kunstverzamelaar Franz Koenings. Göring betaalde voor de laatstgenoemde transactie 500.000 gulden. In 1962 kocht Miedl voor 1,65 miljoen gulden ‘Christus en de overspelige vrouw’, toegeschreven aan Johannes Vermeer, maar zoals later bleek een vervalsing door Han van Meegeren. In 1944 vluchtte Miedl naar Spanje. Later teruggekeerd heeft hij nog enige jaren als bankier gewerkt.
In het boek ‘De zaak Goudstikker’ (Amsterdam, Meulenhoff, 1998) wijdt de auteur Peter Hollander hoofdstuk 5 aan de kameleon-koopman Alois Miedl. In een inleiding daarop schrijft hij op pagina 57: ‘Alois Miedl (geboren op 3 maart 1903 te München) was een bijzondere man. Al vroeg in de jaren dertig was hij in Nederland komen wonen, nadat hij in Duitsland moeilijkheden met de fiscus had gekregen. Hij had een klein handelsbankje in Amsterdam en creëerde van daaruit in de loop der jaren een bijna mondiaal web van allerlei onderneminkjes. Zo bezat hij op zeker moment firma’s in Nederland, Duitsland, Indonesië, India, Zuid-Afrika en zelfs in Canada. Tijdens en vlak na de oorlog waren de Amerikaanse inlichtingendiensten zeer in hem geïnteresseerd. Hij had dan ook een gevarieerde kring van familie, vrienden en relaties. Hij was getrouwd met een joodse, Dora Fleischer, en tegelijkertijd bevriend met Hitlers rechterhand Hermann Göring. Hij was zakenpartner van de in Nederland wonende Duitse bankier Franz Koenigs, kende ook Prins Bernhard persoonlijk , en was stevig bevriend met de later voor nazi-spionage aangehouden voorzitter van de Duitse Kamer van Koophandel in Nederland Alfred Flesche. Tijdens de oorlog stond hij ook op goede voet met de Duitse rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied Arthur Seyss-Inquart en met het hoofd van de Duitse Sicherheitspolizei in Amsterdam, W.Lages. Ook bij de top van het Duitse zakenleven was Miedl gedurende de oorlog een goede bekende. Al vóór de Duitse bezetting van Nederland had Miedl zijn kansen in de kunsthandel geroken. Dat was verwonderlijk, want direct na de Duitse bezettingslegers zwermden overal in Europa steevast de persoonlijke agenten van Hitler en Göring uit om de particuliere kunstverzamelingen van hun bazen aan te vullen met het “erfgoed van het Groot-Duitse Rijk”. Göring gaf zijn transacties zoveel mogelijk een legaal tintje, onder het motto van “fatsoenlijk handelen”, door officiële overeenkomsten op te stellen en bepaalde bedragen uit te keren. daarbij werd de eigenaren vaak wel duidelijk te verstaan gegeven dat Göring niet meer voor hun veiligheid zou kunnen instaan als ze iets aan de transacties zouden meewerken. “Het was zijn tactiek […] om de meest begeerde kunstvoorwerpen uit handen van de eigenaars los te krijgen […]. Tenslotte kostte het gebruik van zijn onbeperkte macht hem niets”., zo oordeelde de rechter tijdens de behandeling van de zak-Miedl na de oorlog bij de Raad voor het Rechtsherstel. En over Görings tussenpersonen, in dit geval Miedl: “Het beeld is hetzelfde als in de zaag Goudstikker: gebruik maken van de omstandigheden waarin de wederpartij door de bezetting verkeert, teneinde winstgevende zaken te kunnen doen”. Zo opererend probeerde Göring zijn rivaal in het verzamelen van roofkunst Adolf Hitler zelf altijd net een slag voor te zijn. Ter compensatie liet Göring nadat gij zijn eigen keuze had gemaakt voor zijn museum Karinhall, Hitler altijd van zijn “aankopen” meeprofiteren door hem een aantal belangrijke werken toe te zenden voor diens collectie in het geplande Führermuseum in Linz, de stad van Hitlers jeugd in Oostenrijk.
Zo laveerde Göring in de concurrentie met zijn baas tussen hebberigheid en loyaliteit. Essentieel daartoe was wel dat hij altijd de eerste keus had. Om dat te bewerkstelligen had Göring al jaren vóór de oorlog diepgaand studie laten maken van de kunstschatten in Europa. Ook kunsthandel Goudstikker was voor hem een bekende naam. Maar als “opkoper” voor Göring in Nederland maakte Miedl geen kans, dat was het werk van Andreas Hofer, directeur van Görings persoonlijke museumcollectie Karinhall. “Alois Miedl is een intelligent man met grote suggestieve kracht, slagvaardig en amusant. Het ontbrak hem evenmin aan ondernemingsgeest”, schreef mr. von Saher. Het behoeft derhalve een verbazing te wekken, dat hij voor deze nieuwe mogelijkheid om geld te verdienen niet ongebruikt voorbij wilde laten gaan. Er deed zich echter een moeilijkheid voor. Hij was van Duitse zijde niet aangewezen als koper. […] Alois Miedl moest daarom de zaak van de andere kant aanpakken. De enige plaats die hem overbleef was niet om als koper voor, maar als verkoper aan Duitsland op te treden. Om dit te kunnen doen, moest Alois Miedl over een orgaan in Nederland beschikken”. En daarvoor deed zich een uitgelezen mogelijkheid voor: de jood Goudstikker had zijn firma achtergelaten als een weerloze prooi. Door haar te “kopen” voodat Hitlers agenten haar in beslag zouden nemen, zou Miedl zich een uitstekende uitgangspositie als kunsthandelaar voor de Duitsers kunnen verwerven met de internationaal erkende naam van Goudstikker en met diens uitgebreide collectie als handelsvoorraad. En dat had Miedl goed gezien. Want naast de transacties die hij deed met Göring en Hitler zou hij gedurende de oorlogsjaren nog veel meer kunst “verhandelen ; schilderijen die meestal afkomstig waren van joodse eigenaren en waar allerlei museumdirecteuren, hooggeplaatste partijfunctionarissen, topmilitairen en andere notabelen in Duitsland goud geld voor over hadden. Onder de naam Goudstikker zou Miedl in vier jaar tijd voor bijna achttien miljoen gulden aan schilderijen verhandelen, omgerekend naar huidige begrippen voor meer dan tweehonderd miljoen gulden. Daarbij vergeleken was de bemiddelingspremie van vier ton die hij aan het Goudstikker-personeel uitkeerde een schijntje, en tegelijkertjd een uitstekende investering'(…)’.
Simon Goodman schrift in zijn boek ‘De wolven namen alles mee’: ‘Göring was een verzamelaar van in wezen kleptomane proporties. Hij vulde zijn jachthut ‘Carinhall” (en andere woningen) met meer dan vierduizend kunstwerken, waaronder zo’n vijftig schilderijen van Lucas Cranach de Oude en dertig van Rubens. Typerend voor Görings smaak was dat ze werden tentoongesteld met ertussen wat vervalsingen en “meesterwerken” als een aquarel van Adolf Hitler, nog afgezien van talloze jachttrofeeën. Hoewel Göring openlijk de grenz n van de entartete Kunst opzocht, verzamelde hij ook honderden moderne schilderijen die hij als een soort ruilmiddel gebruikte om acceptabelere werken te kunnen aanschaffen”.
Deutsches Zentrum Kulturgutverluste: ‘Böhler, Julius (Kunsthandlung) ‘Fa. Julius Böhler”, Kunsthändlerdynastie in München und Luzern. Adresse: München, Brenner Strasse 12 (Stammhaus), gegründet 1880 von Julius Böhler (1860-1934), München, seit 1906. Teilhaber dessen ältesten Sohn Julius Wilhelm Böhler (1883-1934), München in1910 auch der jüngere Sohn Otto Alfons Böhler (1887-1950), 1919 Übersiedelung von Julius Wilhelm Böhler nach Luzern und Gründung der “Kunsthandel AG” zusammen mit Fritz Steinmeyer, ab 1928 führten das Münchner Stammhaus Julius Harry Böhler (1907-1979). Sohn von Julius Wilhelm Böhler, Luzern, weiterhin Otto Alfons Böhler und der Kunsthistoriker Hans Sauermann (1885-1960); enge Verbindung zu Haberstock, reiste in den Niederlanden und Italien, erwarb mit Haberstock einen dedeutenden Anteil der Sammlung Gutmann in Heemstede. Anno 2020 is de firma Böhler gespecialiseerd in Europese beeldhouwkunst en kunstvoorwerpen vanaf de middeleeuwen tot de achttiende eeuw.
Een middeleeuwse piëta (circa 1425, Zuid-Duitsland) was bezit van Fritz Gutmann. Het beeld is door de Nederlandse staat gerestitueerd aan de erven en vervolgens na onderhandelingen legaal verworven door het Catharijne Convent in Utrecht Links een foto van geallieerde soldaten bij een ‘Sonderzug’ met de Bosbeek-piëta uit Goerings trein, Berchtesgaden, 1945.
Amerikaanse soldaten met de piëta van Gutmann, Bosbeek, in een trein te Berchtesgaden in 1945
Wagon met geroofde kunst in Berchtesgaden, 1945
Portret van Jacob Elsner, circa 1486 tot 1517. Via zijn vader in bezit gekomen van Fritz Gutmann.In mei 2002 door de Nederlandse Staat gerestitueerd aan de erven Gutmann/Goodman en vervolgens geveild.
Provenance: ‘ Voor 1831 Aernout van Beeftingh, Rotterdam veiling Rotterdam (Lamme), 30 april 1832, nummer 3 voor 9,400 gulden aan kunsthandel A.J.Lamme Rotterdam; jonkheer Johan Steengracht van Oostcapelle, Den Haag 1832-1846; verworven op een familieveiling door zijn tweede zoon, jonkheer Hendrik Steengracht van Oostcapelle, Den Haag 1846-1875; vererfd aan zijn neef Hendricus Adolphus Steengracht van Duivenvoorde, Den Haag en Voorschoten, 1875-1912; zijn veiling Parijs 9 juni 1913 (Lugt 72900), nummer 27 (voor 7.000 francs aan Muller voor Janssen); August Janssen, Amsterdam, 1913-1918; kunsthandel Jacques Goudstikker, Amsterdam 1919 (catalogus 1919, nummer 47); Eugen Gutmann (1840-1925), in of na 1919; vererfd aan zijn zoon Friedrich (Fritz) B.E.Gutmann (1866-1944) Heemstede (door hem uitgeleend aan tentoonstelling in Haarlem, 1940, nummer 29); door hem onder dwang verkocht aan kunsthandel Karl Haberstock, Berlijn 1942; Kunstmuseum Düsseldorf 1942 (inv.nr.1942-13); Stichting Nederlands Kunstbezit (inv.nr.NK 2410); in 1954 gerestitueerd aan de erven Gutmann en door hen verkocht aan kunsthandel S.Nystad, Den Haag, 1970-1971; aankoop Mauritshuis in 1971’.
In mei 1943 stond dochter Lili, die bericht had ontvangen over tijdstip van aankomst, twee dagen tevergeefs op het station in Florence te wachten. Na de val van Mussolini in juli 1943 was het onmogelijk om vanuit Italië nog iets te ondernemen, wat uiteindelijk nog over de Nunzio Apostolico en de Ialiaanse ambassadeur Alfieri geprobeerd werd, maar zonder enig resultaat. Pas na de oorlog werd duidelijk dat haar ouders onderweg uit de trein waren gehaald om naar het ‘modelkamp’ Theresiënstadt te worden overgebracht. Daar werd Fritz Gutmann ondervraagd over het verblijf van o.a. de door Goering gewenste zilververzameling, maar hij weigerde hierover iets te zeggen. Na ondertekening van overdracht van de collectie zou hij vrijgelaten worden, maar Gutmann volhardde in zijn weigering. Volgens een ooggetuige is hij daarna meegenomen, en zodanig geslagen tot hij buiten bewustzijn raakte en overleed. Zijn echtgenote is naar Auschwitz gezonden waar zij op een onbekend tijdstip ergens in de maand juli 1944 in een gaskamer omkwam. Hun laatste teken van leven in bezit van de dochter is een voorgedrukte kaart uit Theresiënstadt.
Af en toe haalt ze als troost haar boek met op Bosbeek gemaakte jeugdfoto’s te voorschijn. Zelf heb ik deze stijlvolle vrouw tweemaal in Heemstede ontmoet, waar zij o.a.vertelde over de contacten van prins Bernhard met Ursula von Pannwitz van de Hartekamp, haar jeugdvriendin. Tot haar 19de jaar woonde ze hier waar de familie er een levensstijl op na hield die men zich nu moeilijk kan voorstellen. Voor het huis en de familie stonden dag en nacht 12 personeelsleden klaar en er waren twee limousines met chauffeur. A. Nobbe, Glipperweg 91b, werkte als tuinman en H.G.L.Leloux, Glipperweg 91c als chaufeur. Aan journalist Olof van Joolen die haar in 1999 in Florence opzocht vertelde ze o.a. “Aan mijn tijd in Heemstede heb ik hele mooie herinneringen. Het eerste waar ik aan denk, zijn de feesten die mijn ouders gaven, Voor hun koperen bruiloft lieten ze een compleet circus komen. Toen de Duitse ruiter Freiherr Von Langen in 1928 op de Olympische Spelen van Amsterdam goud won, nodigde mijn moeder de hele Duitse hippische equipe uit om de overwinning te komen vieren. En Aschwin von Lippe Biesterfeld, de broer van prins Bernhard kwam ook bij ons, Ach, Aschwin, verarmde Duite adel. Zijn nicht werkte bij mijn vader op kantoor.”
Kaststel: vijf 18e eeuwse vazen. Op 24 maart 1942 onder dwang verkocht aan nazi-handelaren Böhler en Haberstock. In 2010 dankzij een gunstig advies van de Restututiecommmissie teruggegeven aan de Erven Gutmann/Goodman.
In 1999 gaf de intussen 80-jarige Lili Gutmann in haar appartement in Florence een interview aan Olof van Joolen (HD, 27-2-1999) Het artikel eindigt als volgt; ‘Wat haar motief is geweest voor de jarenlange zoektocht, weet Lili Gutmann niet zo helder onder woorden te brengen. Het is in elk geval niet het geld. op haar tachtigste werkt ze nog als journaliste, een vak dat ze in de jaren ’50 oppakte. Bezit is iets waar ze na de oorlog heel anders tegen aan is gaan kijken. “Er is uit het huis van mijn ouders zoveel verdwenen. Het weinige dat we daarvan hebben kunnen vinden, wilde ik terugkrijgen. Zelf heb ik nooit iets willen verzamelen en om dezelfde reden heb ik nooit een hui willen kopen. Ik wil het idee hebben dat ik mijn paspoort in mijn zak kan stoppen, de deur achter me dicht kan trekken en weg kan gaan’.
Oorlogskunst uit rijksbezit naar erven Gutmann (NRC Handelsblad, 18 april 2002)
Onduidelijke regeling. Nieuwsanalyse door F.Kuitenbrouwer (NRC Handelsblad, 18 april 2002)
(NRC Handensblad, 18 september 2002)
Mevrouw Gutmann neemt plaats (Het Parool, 18 september 2002)
.
‘Rijen borden en schalen: Meissner porselein teruggehaald uit de Nederlandse ambassade in Moskou; zilverwerk uit het Rijksmuseum, negen schilderijen waaronder een Cuyp, Chinese beeldjes, Florentijnse dressoirs, in april 2002 viel het besluit dat de Gutmann-collectie zal worden teruggegeven aan de erven van de omgekomen joodse bankier Friedrich Gutmann. De ruim 230 kunst- en antiekvoorwerpen, die na de Tweede Wereldoorlog via de nazi’s in handen kwamen, zijn voor de overdracht vandaag bijeengebracht in het Instituut Collectiebeheer Nederland’. Erfgenamen zijn Lili Collas-Gutmann, haar zoon Lorenzo Bosi en 2 in de Verenigde Staten woonachtige neven Nick en Simon Goodman. In 2003 is een deel van de uit musea terugontvangen kunstwerken afkomstig van Bosbeek en door de Duitsers geroofd bij Christie’s in Amsterdam geveild. Als een souvenir aan een mooie jeugd in Heemstede behield zij voor zichzelf de schetsen van Jacob de Wit voor de 18e eeuwse plafondschildering op Bosbeek, die haar vader bij toeval bij een antiquair had ontdekt en meteen gekocht.
Zilveren drinkbeker, vervaardigd door Johannes Lencker in Augsburg tussen 1625 en 1630. Uit catalogus Christie’s Amsterdam Property from the Gutmann Collection, Tuesday 13 May 2013. Auctioned at Christie’s London.
Op 13 juni 2003 publiceerde NRC: Rijksmuseum koopt kunst Gutmann terug. ‘Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft woensdag op de veiling van de Gutmann-collectie een zilveren geschenkkan gekocht. De kan was reeds jarenlang te zien in het museum. Het Rijksmuseum betaalde er ruim 1,5 miljoen euro voor [Christie’s schatte de waarde vooraf op een bedrag tussen 740.000 en 1.200.000 euro. H.K], zo maakte het museum donderdag bekend. De Nederlandse overheid gaf vorig jaar 233 kunstwerken terug aan de nazaten Gutmann. De kunst van de familie uit Heemstede werd in de Tweede Wereldoorlog opgeëist door de nazi’s. Na de oorlog viel de verzameling in handen van de Nederlandse staat. De zilveren kan gemaakt door Johannes Lencker 1 was sinds 1954 te zien in het Rijksmuseum. De veiling bij Christie’s in Londen leverde enkele miljoenen op. Midden mei verwisselden voorwerpen uit de collectie bij een veiling in Amsterdam voor bijna een miljoen euro van eigenaar (ANP)
Bericht over oorlogskunst Gutmann en Goudstikker in het voormalig Paushuis Utrecht (NRC, 15 december 2001).
Over een van de ‘witjes’ ofwel grisailles uit Bosbeek, momenteel in bruikleen/bezit bij het Drents Museum in Assen heeft de officiële Restitutiecommissie ten aanzien van mogelijke teruggave een advies uitgebracht en is het besluit genomen dat het in eigendom blijft van de Nederlandse staat (zie addendum).
Hans Krol
Noten (1) Na de Bevrijding zijn omstreeks 1950 70 gerecupereerde stukken uit de antiek-Duitse zilvercollectie, die Fritz Gutmann van zijn vader had geërfd, voor 150.000 pond sterling verkocht aan de Amerikaanse miljardair J.Pierpont Morgan. Op 13 mei 2003 is het restant geveild bij Christie’s.
In de inleiding was een beknopt essay opgenomen over de uitzonderlijke verzameling van juwelen, goud, brons, porselein, majolica, miniaturen e.d. met nadruk op Duits Renaissance zilveren voorwerpen. In 1912 was hiervan al door de historicus Otto von Falke een catalogus in boekvorm samengesteld met 70 werken van erkende meesters als Petzolt, Jamnitzer, Eisenholt, Lencker, Ritter, Straub, Drentwett e.a. Hoogtepunt betrof een ‘olifantenpoot’ met daarom het model van een kasteel door de zestiende eeuwse zilversmid Abraham Jamnitzar.
Beschreven zijn verder drie uitzonderlijke stukken uit de collectie Gutmann, die voor teruggave aan de erfgenamen gedurende bijna een halve eeuw in bruikleen waren van het Rijksmuseum, zilveren bekers van Johannes Lencker, Hans Ludwig Kienle en Hans Petzoldt, die voordat Eugen Gutmann deze aankocht deel uitmaakten van de collectie van baron Karl von Rothschild uit Frankfurt. (2) Lili Collas-Gutmann had haar man in Italië ontmoet, trouwde en woonde sinds 1938 in Florence. Ze kreeg drie kinderen. In hoofdzaak werd in Milaan gewoond. Na een echtscheiding is zij met een Griek hertrouwd en verbleef toen ongeveer tien jaar in Athene. Nadat haar man was overleden is zij vanwege haar in Italië wonende kinderen naar Florence teruggekeerd, waar zij nu nog woont. Zij bezocht nog een aantal keren Bosbeek waaraan zij zegt de mooiste herinneringen van haar leven te bewaren. Vele jaren is zij tot nog op dit moment, vooral echter haar twee Amerikaanse neven Simon en Nick Goodman (zonen van Bernard en kleinzonen van Fritz Gutmann) in de Verenigde Staten bezig geweest om een vergoeding te ontvangen voor de nazi-roofkunst. In het Rotterdams Dagblad van 14 mei 2003 zei Lili Gutmann tegen Marjolijn de Cocq kort voor een veiling van enkele belangrijke zilverstukken bij Christie’s die jarenlang in het Rijksmuseum stonden : “(…) Ieder van de erven heeft wel iets uitgezocht als ‘souvenir’. Lili’s keuze? “Het enige wat er nog in het leeggeroofde Bosbeek was, is het plafond van Jacob de Wit, in wat wij de grote zaal noemden.” (Schilder Jacob de Wit (1695-1754) werd beroemd door zijn bedrieglijk echte ‘beeldhouwwerken’ in olieverf, Witjes in de volksmond). “Er waren ook kleine Witjes in Bosbeek, maar die hebben de moffen er gewoon uitgeknipt. Die zijn verdwenen. Mijn vader had toevallig bij een antiquair de schets gevonden van dat plafond. En die houd ik.” Jaren ’70 was ze nog eens naar Huize Bosbeek gegaan, inmiddels een klooster. “Wat er toen met me gebeurde weet ik niet, maar ik begon vreselijk te huilen. Vreselijk, vreselijk.”Dat haar ouders vermoord zijn, is iets waar ze nooit overheen zal komen. “Eigenlijk gaat er geen dag voorbij, dat ik er niet aan denk. maar ik vind het wel mooi dat mijn ouders, ook door de veilingen, nu weer tot gelding komen.”
Bericht van bezoek mw.Lili Collas-Gutmann aan Heemstede (Heemsteder, 7-12-1994)
(3) Van de kunstverzameling Gutmann op Bosbeek bestaan diverse inventarislijsten, van welke afschriften aanwezig zijn in de Heemstede-collectie van het Noord-Holland Archief.
De kinderen Nick en Simon Goodman (zonen van Bernard Gutmann) met hun vader op bezoek bij Bosbeek in 1952. Ze poseren bij het beeld van Venus en Cupido “een van de zeldzame beelden die de nazi’s niet hebben meegenomen’, thans te vinden in de tuin van het raadhuis Heemstede, omdat rector Starrenburg het ongeschikt achtte in de tuin van de Zusters. (Uit boek Simon Goodman, pagina 195).
Informatie over documentairefilm ‘De grote nazi-Kunstroof’, in Nederland uitgezonden door de NCRV, Nederland1, 8 november, 1998.
ADDENDUM: Drents Museum mag deurstuk ‘Allegorie op de Herfst’ behouden
(Novum) “Het Drents Museum in Assen mag het omstreden kunstwerk Allegorie op de Herfst behouden. Het museum hoeft het werk niet terug te geven aan de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaren. Dat heeft de Restitutiecommissie aanbevolen in een gepubliceerd advies. Het deurstuk, dat in de achttiende eeuw werd vervaardigd door Jacob de Wit, was voor de oorlog als deel van het landhuis Bosbeek in Heemstede eigendom van de joodse bankier en kunstverzamelaar Fritz Gutmann. Gutmann en zijn vrouw overleefden de Tweede Wereldoorlog niet, maar hun huis dat tijdens de oorlog in handen was geweest van de nazi’s, werd teruggegeven aan Gutmanns kinderen. De grauwschildering kwam bij het Drents Museum terecht, nadat de erfgenamen Huize Bosbeek in 1950 hadden verkocht. Het deurstuk dat in 1944 al was losgehaald van zijn vaste plek boven de salondeur, werd pas in 1954 teruggevonden. De erfgenamen zeggen dat ze dachten dat het kunststuk was verloren gegaan. De restitutiecommissie vond echter bewijs dat de familie wel wist van het bestaan van het werk en merkt de verkoop niet aan als ‘onvrijwillig bezitsverlies als direct gevolg van het naziregime.’ Een tweede claim van de erfgenamen van de familie Gutmann werd ook door de commissie afgewezen. In dit geval ging het om een zestiende-eeuwse schaal, die geclaimd werd door zowel de erven van Fritz Gutmann als zijn broer Herbert Gutmann. De schaal zou ten tijde van de verkoop ervan in 1942 al niet meer in bezit zijn geweest van de familie”. (18 september 2012) [In 2022/2023 is een en ander alsnog een regeling getroffen tussen Museum Boymans en de erfgenamen van Gutmann]
Appendix Joods Monument Heemstede
BIJLAGE 1: hoofdstuk de collectie Gutmann en Koenigs, uit: Gerard Aalders. Roof; de ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog. Den Haag, Sdu uitgevers, 1999
‘In 1941 wist Posse via een Berlijnse kunsthandelaar en Karl Haberstock, een prominent lid van de beoordelingscommissie voor Entarte Kunst, de hand te leggen…op vier schilderijen uit de Gutmann-collectie in Heemstede.
Bijlage 2: DEUTSCHES ZENTRUM KULTURVERLUSTE Jüdischer Sammler und Kunsthändler (Opfer der naziona;sozilistischer Verfolgung und Enteigning)
Bijlage 3: Uit: Eelke Muller en Helen Schretlen: ‘BETWIST BEZIT; de Stichting Nederlands Kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945’. Zwolle, Waanders, 202, p. 173-178: ‘(…) Terwijl Auerbach zijn kunstwerken weer in nezit kreeg, was een vergelijkbare, maar veel omvangrijkere claim in 1949 door de SNK niet gehonoreerd. De calim betrof de collectie van Friedrich Bernard Eugen Gutmann, een joodse bankier en verzamelaar uit Heemstede die tijdens de oorlog een grote hoeveelheid kunstschatten had verkocht aan twee Duitse firma’s. Na de bevrijding verzochten zijn erfgenamen om teruggave
Bijlage 4: Tentoonstelling over roofkunst in Bergkerk Deventer van 12 mei tot 27 augustus 2017
Bijlage 5: artikel over lot Piëta, herkomst erven Gutmann; door Micha Leefland en Ruud Priem, tegenwoordig in Museum Catharijneconvent. (Bulletin van de Vereniging Rembrandt, jaargang 22, nummer 1, voorjaar 2002, p. 18-20)
=====
Nadere informatieschilderij door Jan Hackaert: Hertenjacht in een bos. Na 1660.
De provenance van het schilderij door Jan Hackaert ‘Hertenjacht in een bos’ is voor over bekend als volgt: Aernout van Beeftingh, Rotterdam, voor 1831; zijn verkoop, Rotterdam (Lamme), 30 april 1832, nummer 3 (voor 940 gulden aan Lamme); A.J.Lamme Gallerie, Rotterdam ; jonkheer Johan Steengracht van Oostcapelle, Den Haag 1832-1846; veworven bij een familieveiling door zijn tweede zoon, Jonkheer Hendrik Steengracht van Oostcapelle, Den haag 1846-1875; via erfenis aan zijn neef Hendricus Adolphus Steengracht van Duivenvoorde, Den haag en Voorschoten, 1875-1912; zijn verkoop, Parijs 9 juni 1913 (Lugt 72900), nummer 27 (voor 7000 frank aan Muller voor Janssen; augustus Amsterdam 1919 (cat.1919, nummer 470; Eugen Gutmann (1840-1925), in of na 1979 via erfenis aan zijn zoon Friedrich (Fritz) B.E.Gutmann (1886-1944), Heemstede (uitgeleend voor een expositie ‘Gedroomd verleden’ in het Frans Hals Museum te Haarlem, 1940, nummer 29); verkocht aan Karl Haberstock Gallerie, Berlijn 1942; Kunstmuseum Düsseldorf, 1942 (inv.nr. 1942-13); Stichting Nederlands Kunstbezit (inv.nr. NK-2410); Mauritshuis Den Haag; teruggegeven aan de erven Gutmann/Goodman in 1954 en vervolgens verkocht aan S.Nijstad Gallerie Den Haag 1970-1971; verworven door museum het Mauritshuis ‘s-Gravenhage in 1971. Mr. Simon Goodman informde me: ‘My father and aunt had to “buy it from the Ministry f Finance’.Dergelijke gevallen zijn beschreven in zijn boek ‘De wolven namen alles mee’. (Meulenhoff).
============
Mei 1945 ontdekking door Amerikaanse soldaten van een deel van de kunstverzameling van Hermann Goering nabij Berchteschaden. Daaronder tal van werken afkomstig van kunsthandel Goudstikker
Bijlagbe 6: TEIL 3 aus: ‘Zwischen Rembrandt und Kaiser Wilhelm. Das glamouröse Leben der Catalina von Pannwitz (1876-1959). Von Sieghard von Pannwitz, 2019: Die Geschichte der Gutmanns. (…) “Während der deutschen Besarzung ereilte 1944 dasEhepaar Gutmann ein grauenvollen Schicksals, als Sie von der SS abgeholt worden, wil Fritz Gutmann sich geweigert hatten, eine.
==============
=====
Restitution of a 16th century silver stem cup by the Metropolitan Art Museum to the heirs of Eugen Gutmann (February 2020)
Press report. ‘The Metropolitan Museum of Art (MET) has restituted a 16th- century silver stem cup seized grom the collection as a German banker, It was bought in a forced sale by a notorious Nazi-affiliated art dealer in 1941. Acoording to the NewYork State Department of Financial Services’Holocaust Claims Processing Office (HCPO), who assisted in evaluating the object. It has been returned to the family of Eugen Gutmann, a German Jewish banker, who amassed a prized trove of silver before his death in 1925. Gutmann’s collection was bequathed to his son Fritz Gutmann, living in Bosbeek, Heemstede, whowas murdrered in the Theresian concentration camp. The silver cup was made in Muncich in the 16th century. It was acquired by Eugen Gutmann and included in a 1912 catalog of his collection published by art historian Otto von Falke. Fritz Gutmann, a banker like his father, stored the inhereted collection of silveer at his home in the Netherlands. In 1941, the cup was one of many objects in the Gutmann collection to appear on a list by the Paris-based Nazi art dealer Karl Haberstock, eho sought to acquire them through forced sale. Thereafter the cup was absent from all subsequent inventories of the Eugen Gutmann collection, and the family was never compensated for it after the war. The object entered the MET’s collection as a bequest in 1974. The museum did not respond to Artnet’s request for comment. The Gutmann heirs opened an art claim with the HCPO in 2000 and have been wordking on restitution efforts since a representative from the organization explained in an email. In 2017, the HCPO filed a restitution claim to the MET on behalf of Simon Goodman, the grandson of Fritz Gutmann’ ,
=============
JACQUES GOUDSTIKKER (1897-1940)
Belangrijk vooroologs kunsthandelaar was de Jood JACQUES GOUDSTIKKER, die 16 mei 1940 op zijn vlucht naar Engeland bij een val op het vrachtschip ‘Bodegraven ‘kwam te overlijden en een zeemansgraf kreeg. Dat betekende vrij spel voor Hermann Goeiing. Na jarenlange procedures hebben zijn nazaten in 2006 een tweehondertal kunstwerken teruggekregen. O.a. in het boek ‘Nederlandse ondernemers 1850-1950 Amsterdam, 2011 is een beknopte biografie van Jacques Goudstikker opgenomen op de pagina’s 140-143. Over Jacques Goudstikker schrijft ook Simon Goodman in zijn boek ; De wolven namen alles mee’. (2015) pagina’s 95,97, 129, 137, 199, 257-258 en 276.
In 2017 verscheen een boek ter gelegenheid van de tentoonstelling in de Bergkerk van Deventer’Roofkunst voor, tijdens en na WO II’ door Rudi Ekkart en Eelke Muller. (Deventer Ter Borch Stichting 2017, 168p).
In bovenstaand boek komt dr. OTTO LANZ voor, 14 oktober 1865 geboren in Steffisburg- Zwitserland en 23 maart 1935 overleden in Amsterdam. Hij was een Joods Zwitsers-Nederlands chirurg en fanatiek verzamelaar van vroeg Italiaanse kunst.
RESTITUTIE EVALUATIERAPPORT KOHNSTAMM 2020
IN MEMORIAM LILI COLLAS GUTMANN 1919-2020
(Rückschau Lili Collas Gutmann, Eugen Gutmann-Gesellschaft E.V, 7-4-2020)
Nota Bene, Met Franco Bosi kreeg Lili Gutmann drie kinderen in Firenze. Haar eerste zoon Enrico Bosi is in 1939 geboren en werd professioneel journalist bij ‘La Nazione’ en vanaf 2003 tot zijn pensionering voor de gemeente Florence de tweede zoon Lorenzo in 1940, was publicist, en haar dochter Louisa in 1941.
Teruggave roofkunst
Pingback: Recensie boek: De wolven namens alles mee van Simon Goodman / BOSBEEK HEEMSTEDE | Librariana
christine@koenigs.nl gezegd:
U schrijft:
‘In verband met met de in 1931 in Duitsland gerezen bankmoeilijkheden is per ultimo 1933 tot liquidatie der firma Proehl & Gutmann besloten en sinds 1934 was Fritz Gutmann enig deelgenoot in de firma F.Gutmann, gevestigd aan de Herengracht.’ dit is pertinent onjuist: de Firma Proehl & Gutmann was een filiaal van de Dresdner bank. In 1933 verbrak de Dresdner bank op etnische gronden, dus op bevindingen van het voormalig Derde Rijk dat de heer Gutmann Joods was, de contracten met Proehl & Gutmann (zie archieven Nederlandse Bank) waardoor door het ontbreken van de contracten Proehl & Gutmann gedwongen waren te liquideren. Zij hebben vervolgens onafhankelijk van elkaar een eigen financieel adviserend bedrijf opgericht.
Het was dus een ‘gedwongen’ liquidatie en had niets te maken met bankmoeilijkheden.
Vriendelijke groet,
Christine Koenigs
Hans Krol gezegd:
Ik neem gaarne kennis van uw aanvullend bericht. Door mij overgenomen is de letterlijke tekst die de heer Gutmann zelf inzond voor opname in het biografisch naslawerk: ‘Persoonlijkheden in het koninkrijk der Nederlanden’ (1938) waarbij weliswaar rekening moet worden gehouden met het tijdsgewricht. Proehl merkt in zijn vermelde c.v. slechts op dat hij in 1918 samen met de Dresdner Bank te Berlijn in 1918 te Amsterdam de firma Proehl & Gutmann oprichtte, zich bezig houdend met bankzaken die vooral veel internationale transacties verrichten. Verder dat hij sinds 1934 samenwerkt met zijn zoon Walter Proehl, onder de nieuwe firmanaam Proehl & Co., zich voornamelijk bezig houdende met effecten- en commissiezaken.
christine koenigs gezegd:
Geachte Hans Krol,
het was niet gebruikelijk in de tijd zelf, de dwang van het Nazi-regime en de wetgeving tegen Joden kenbaar te maken. Dat kon immers tegen hen gebruikt worden. De bank Proehl & Gutmann werd door de Dresdner in de ban gedaan. Financiele gronden werden door beide partijen aangewend om de dwang op etnische gronden te omzeilen. De contractbreuk door de Dresdner leidde tot het onvermijdelijke.
Erwin Meijers gezegd:
Mijn complimenten, blog ziet er zeer goed uit. Maar dat de liquidatie geen “normale” beëindiging is, blijkt ook wel uit een ander krantenartikel, dat ik vond. Het bedrijf werd voortgezet, maar “De Duitsehers zullen, voor zoo ver zij de Arische samenstelling huns bloeds kunnen bewijzen, door de Dresdener zaak worden overgenomen” (Het volk 28-12-1933).
Ik zag dat je de plaatjes van de Keizersgracht hebt overgenomen. Voor de tekening van Casper Philips kan ik je een betere versie sturen.
Jennifer S. Alderson gezegd:
Prachtige blog en artikel. Ik vindt het goed uitgezocht en beschreven. De foto’s helpen om het tijdsgeest op te roepen. Succes ermee!